VOOR DEJEUGD
Anekdoten.
Goede oplossingen ontvangen van:
No. 15210.
Woensdag* 22 September.
Anno 1909.
vlaljyii i 11 il 11* T?ï t j?»
1ÊIDSCH DAGBIAD
MOZE8.
Soldatenleven in .den
dertigjarigen oorlog.
Een musketier had een vat vol goudstuk
ken buit gemaakt, zoo groot, dat hij het
nauwelijks dragen kon. Hij trok zich toen
zonder verlof uit het regiment, en leidde
voortaan een leventje als een Prins: hij
reed met eqtnpage, met schitterende livrei
en noemde zich: overste Lumpus. Zoo ging
hij naar Munster en hing daar den grooten
heer uit. Toevallig kwam zijn generaal in
dezelfde herberg, anders waren er toen nog
niet; en de waard daar had zijn mond vol
van den rijkdom van overste Lumpus. De
generaal kon zich niet horinnoren, dat hij
dien naam ooit gehoord had onder zijn offi
cieren; daarom droeg hij den waard op, zijn
gast voor het avondeten uit te noodigen, bij
hem.
De overste nam die mfcnoodiging aan,
maart- toen de generaal den volgenden dag
bij den overste dineerde, liet deze bij het
dessert in een overdekte schotel 500 dubloe
nen (een Spaansche munt van ongeveer 30
gulden waarde) en een ketting van 100 du
katen waarde opdragen en sprak daar tegen
den generaal: „Deze kleinigheid wil TJwe
Exoellentie zeker wel aannemen en daarbij
eens aan mij denken." De generaal wilde
eerst nog niet zoo grif dit rijke geschenk
aanvaarden, maar do vrijgevige overate
stond er bijzonder op en ruimde alle bezwa
ren uit den weg, zeggend: „Weldra kouit
er misschien een tijd, dat Uwe Excellentie
«elf zal erkennen, dat ik wol genoodzaakt
was tot een dergelijk eerbetoon.'' En de
generaal nam het geschenk aan.
Zee weken later was het geld van overate
Lumpus op. Hij verkocht rijtuig en paar
den, zijn kleeren, onderlijfgood en kostbaar
heden, kortom al wat hij maar bezat en ver
dronk toen nog het klein© beetje, dat over
bleef. De waard, die veel verplichtingen aan
hem had, gaf he«n toen 50 guldon reisgeld,
maar ziet: de overste bleef nog, tot dit ook
verteerd was en nog eens erbarmde de waard
xich over hem, door hem 10 gulden te ge-
Ven, maar toon ook dit in minder dan geen
tijd er doorgebracht was, verbood de waard
verder een der zijnen den on verbeterlijken
zwelger nog iet» te geven. Eindelijk moest
hij dus wol de herberg verlaten en ging
öaar Hoflbronn, naar zijn regiment. Daar
vroeg hij naar den generaal, dien hij dien
avond, toen hij de gastheer was zoo koste
lijk onthaald had en herinnerde hem aan
dat aangenaam samenzijn.
Do generaal kon toch niet nalaten, hem
©en duchtige reprimande te geven, want
in elk geval was hij deserteur geweest;
maar de gedegradeerde overate verontschul
digde zich doodkalm: „dat hij zijn leven
lang al gewensoht had, eens als een groot
heer te moede te zijn en dit had hij ten
minste voor een korten tijd dan beroikt."
Ingez. door S. J. de Haan.
Karei: „Zeg moe, weet n soms of or bit
tere suiker is t"
Moeder: „Wel neen die bestaat niet. Hoe
kom je aan zoo'n domme vraagt"
„Wol moe, zegt Karei, die wel weet dat
moe suiker in de koffie gegeven heeft, ik
dacht het zoo, omdat mijn koffie zoo
bitter is."
Inge®, door Jozef Beenakker.
Jantje: „Mama, mama 1 Fik heeft mij in
den vinger gebeten
Mama: „O, die stoute homdl Wacht, ik
zal hem leeren bijten 1"
Jantje (huilend): „O ma, u behoeft het
hem niet te leeren, hij kan het al
Ingez. door Ax alia."
Mevrouw: „Jan, ge moet er voor zorgen,
dat de stemmer komt, de piano is veel te
hoog."
Jan: „Goed, mevrouw, ik zal er voor
zorgen, dat hij lager wordt"
Jan (oen uur later): „Mevrouw, komt
;a oena do piano probeeren."
Mevrouw: „Wel ze is nog juist eender."
Jan: „Neen, ik heb het zelf maar ge
daan, ik heb de onderste knobbels maar
van de pooten gezaagd; het kan nog wel
wat lijden, als u baar wat lager wil hebben."
Ingez. door een „Raadselvriendje."
De fopper gefopt.
Een boer wordt in de manége geroepen.
Een cdown treedt op hem toe, vat hem bij
den neus en laat den boer een gulden zien.
„Kijk, vriendje,zegt hij lachende', „dien
(hleb ik uit jou neus gehaald."
De boer grijpt den clown vast en ont
wringt dezen den gulden, zeggende: ,,'t Ï6
mijn neus, en al wat je daaruit haalt, be
hoort mij toe 1"
Oplossingen der Raadsels.
i.
Snijboonenmolon.
II.
Bk>emendaaL
III.
VeenendaaL
17.
Balhoepolpop.
V.
Middelburg.
„Rosa Fluweeltje", „Gustave Aimard",
L. Links, D. Bunekamp, C. v. Alphen, W.
van Iterson, A. Janssen, „De twee Rozen",
O. Janssen, „Yivia", „De Oranjeboom",
Hendrik Galjaard, „Tromp", Arie van
SchooteD, S. Kallenborg, Willem Broers,
Marinus Kallenberg, Pietcr do Gunst,
„Theeroos", Piet Sasburg, „De twee Adel
borsten", A- v. A Bos, „Populierentak",
„Emma", H. M. v. d. Bos, Sandrina Krij
ger, J. Massaar, „Frederik en Konijntje",
Abraham van Rosmalen, A. Huisman, Cafco
Yallentgoed, Willem Verachragon, Maria
Buys, Hendrik Binnendijk, Dina Spuyman,
A. de l'Ecluse, Jacoba Eggink, Marga-
retiha en Nicolina Smit, Alida Kwik, H.
van Heuadon, Hendrik Kriek, Arie Schip
per, Christiaan Paauw, Jan de Nie, Cor
nells Horsman, Jan en Willem Stokhuyzen,
Oato, Anna, Truus en Agnes Jansen, „De
Duifjes", Helena Krüger, „Nieuweling",
Willem Serlie, Pieter en Catharina Schaft,
Betsy v. Wijk, Cato Hasselbach, „Juliana",
„Fabian", „Jan Steen", Th. en N. v. A
Berg, Leondert Ginjaar, „Doornroosje",
Pieter Jasperae, David Oudshoorn, Maria
Oudshoorn, Lena en Willem v. A Reyden,
Reinier du Pon, W. en M. Menken, Izak
Siore, Jao. Ghristiaansc, E. L. Christaanse,
„Kruidje-roer-mij-niet", Annie Pommée,
Elizabeth Klinkhamer, „De Woudlooper",
„ColumbuB', „Do Korenbloem, Johanna
v. A Berg, Neeltje en Maria K ui venhoven,
Geertruida en Johanno Bestelink, Johan
nes en Marie van 't Zelfde, Christina Ser
lie, „Zandoogje", te Leiden.
„Slagertje", te Bodegraven.
„Do twee Blauwoogjee", te Haze r e-
wonde.
Jo Loogman, Jo en Lena den Elzen, O.
G. de Tries, W. en J. v. A Veer, Antje en
Dirk v. Nieuwkoop, Maartje en Geirit
Boos, Roelof van Nieuwkoop te H a a r-
lemmermeer.
„Delphinum", te Haxerswoude.
O. en F. Leyen, O. C. Zwetsloot, P. van
Nieuwkoop, Trijntje en Wijntje Spaarga
ren, G. en (X Los, G. E. van Nieuwkoop,
Dirk van Nieuwkoop, te Kaag.
„De twee Fazanten", te Lisse.
Jacob Stark, Jan en Cor de Groot, te
Leiderdorp.
„Klein maar Dapper"," Neeltje, Johan
na en Annie Ti miners, Louise Rijedam, te
Oegstgeest.
M. en R. de Ririjter, te Vooraoho-
t e n.
J. P. van Tinus, 0. C. van Nieuwkoop,
Johanna Bergman, te W&rmonA
Johanna en Aartje Parleviiet, te Zoe
te r w o n d e.
Prijzen vielen ten deel aan:
„Emma", en „De twee Fazanten", Ie
X»l*acL
Correspondentie.
„Dë Woudlooper." Ja vriendje, je
schuilnaam vind ik best; zorg er maar voor,
dat hij dikwijls boven nieuwe raadsels eh
anekdoten prijkt.
Ik dank je voor je belangstelling in mfld
persoon, ik maak het beet.
„Columbus." Als j© een zieken vinger
hebt, kan ik me wel voorstellen, dat het}
schrijven je buitengewoon veel moeite kostte.
Ik wensch je van harte spoedige beterschap,
„Kmidjftjoor-mo-niet". t Speet me
uit je moeder's briefje te moeten vernemen;
dat het met je gezondheid niet veel beter
gaat, ik hoop zoo van harte dat je binnen
kort weer waf zult opknappen, meisje-lief.
Vriendelijk dank voor je prentkaart en har
telijke groeten voor jou en je moeder.
JDoornroo6je." Neen meisje ik neem1
jö je verzuim niet kwalijk, want ik weet bij
ondervinding hoe het gaat als men logé'ë
heeft. Ik hoop echter, dat je van nu af aan.
weer geregeld met ons mee zult doen.
Leendert Ginjaar. Met genoegen
vernam ik, dat je besloten hebt, je bij ons
aan te sluiten en heet je van harte welkom]
in onzen kring. Je hadt de raadsels voor'
de eerste maal al heel juist opgelost,
„Juliana." Ik ben lieusch' nieuwsgierig,
van je te vernemen welke plannen je voor!
de toekomst hebt en zie je volgend schrijven,,
met verlangen tegemoet.
Betsy van Wijk. Wel kindje, ben je,
al weer beter? Ik hoop het van, harte, want'
ziek zijn is niet alles.
Catharina S oh a ft. Ik vind 't Keeli
lief van je, dat je een goed woordje voor.
je zusje komt doen beste kinA doch zij isj
voorloopig nog niet aan de beurt voor een,/
prijs.
„De Duifjes." Vriendelijk dank voor,
do aardige prentkaart, welke ik van je ont-i
ving. Wie is dat aardige kindje? Je inge-j
nomen hoid met don gewonnen prijs vernam
ik met genoegen.
Johannes Nieboer. Als je tot acht
uur doe avonds werken moet, kan ik me,
best begrijpen, dat je voor het oplossen van
raadsels geen tijd en lust meer hebt. Ho^l
bevalt de nieuwe werkkring je?
Hendrik Binnendijk Je moet niet,
zoo ongeregeld meedoen vriendje, want daar;
is in 't geheel geen aardigheid aan.
„Emma." Of do ingekomen raadsels èJ of
niet voor plaatsing geschikt zijn, staat tot
mijn beoordeeling meisje-lief. Je moet een'
beetje geduld hebben.
„Vivia." Wel meisje, wat heb je een'
goeden verjaardag gehad I Je hebt heusch
alle raden tot tevredenheid. Je postpapier
vind ik inderdaad heel mooi, je moet er
maar bijzonder zuinig op zijn.
Jaooba Snelderwaari Ja meisjé
allo kinderen van abonné's mogen aan ons
kinderweekblaadje meedoen. Hoe meer, hoo
liever zelfs.
„Klein maar Dapper." Wat naar
moet het voor je geweest zijn, dat je gedu
rende de groote vacantie ziek waart! Wat
scheelde er aan? Je keurig geschreven bij
dragen heb ik in dank ontvangen.
„81 a g e r t j a" Het is wel een vreem
de schuilnaam dien je koos, doch bezwaar
heb ik er niet tegon. Ala je eens wilt pro.
boeren een nieuw raadsel saam te stellen,
vind ik dat heel best, doch denk er aan, dat
je werk er wat netter uit moet zien. Het
komt mjj voor, dat je er niet bijzonder veel
werk yan maakt. Vriendelijke groeten.
MARIE VAN
•j»
«•JL'IÜL.'J'JLM'J
êêèêtéêêê*
MOED.
Dit is zoo'n heerlijke deugd, of gave; ik
weet haast niet, wat ik zeggen moet; want
ik erken, dat de natuurlijke moed veel af
hangt van iemands gestel. En toch geloof
ik, dat men er zooveel aan doen kan, of
men moedig is of niet: een sterke wil b.v.
doet zegevieren boven lafheid en de moed,
aldus verkregen, is een overwinning gewor
den op die manier. Gij zift bang in donker,
bang alleen op straat, bang om alleen in
huis te zijn. Versterkt eenvoudig uw wil en
gij zult moe Ag worden. Niet alleen voor
uzelven maar ook voor uw omgeving zijt
gij verplicht die bangheid uit te roeien;
want is het niet lastig en vervelend voor
«.11 ah, die met u in «-a.nra.king komen, dat
voortdurende: Neen, dat kan ik niet, dat
durf ik niet... dat heb ik nooit gedaan."
Maar mijn hemel: alles moet ge eens voor
de eerste maal doen; als ge nooit iets be
proefde, dan zoudt go ook nooit iets nieuws
aanleeren en altijd op dezelfde hoogte, of
laagte, blijven zooals ge wilt. Met flinken
wil kunt ge allesge gaat moedig naar den
tandarts en laat uw kies trekken, al be
kroop u eerst ook nog zoozeer de lust om
weg te loopen uit de kamer, toen de knecht
de deur achter u had toegedaan. Er behoort
moed toe, om voor het eerst op schaatsen
te staan, om voor het eerst op een fiets te
ritten, om van de brug te springen bij het
zwemmen enz. enz. En je moet eens zien,
hoe het voorbeeld, van iemand die moedig
is, die de dingen aandurft, op zijn omgeving
werkt: Bij werkelijk gevaar is er niets dat
meer kalmeert, dat meer moed schenkt dan
de nabijheid van iemand, die flink is, die
geen laffe vrees kent I En toch is er nog een
ander soort van moedeen moed om zich in
te houden, zioh te beheerschen, als men
drift in zich voelt opkomen, of lust tot
balddadigheid en overmoed 1 Maar die soort
van moed is niet gemakkelijk te verwerven,
vooral omdat die in den regel zóó'n heftige
vijandin heeft in de v&lsche schaamte!
Maar strijdt ook om dien redelijken moed
te verkrijgen en de overwinning zal schoon
rijn; dat beloof ik u, met de diepste over
tuiging 1 Hoor maar eens, wat een van onze
beste kindervriendinnen en schrijfsters
iaarvan zegt:
„Durven is een jongensdeugd
Durven ja dat is goed
Maar niet al wat durven heet,
Toont daarom nog moeA"
Ware cesohiedenii van een grijxen
kater.
Zijn naam was Mozee. En het was geen
man, geen jongen, geen paard, of zelfs geen
«yhond; maar een prachtige grijze kater. Je
vindt het zeker wel een beetje vreemde naam
voor een kat ia het niet? Maar ik zal je
wel vertellen boe 't ftiffinlijk kwam, dat bij
«oo
Jaren geleden, toen ik nog een klein meis
je was, leefde ik met een heole boel broer
tjes en zusjes in een gezellig ouder wets oh
buitenhuis. En op een goeden avond in de
lente zei mdjm zusje Trudo „Toe ga mee,
Dikkie, dan gaan we die eendjes voeren 1"
Dien bijnaam had ik gekregen, omdat ik ver
schrikkelijk mollig was in die dagen: ik zal
toen zoowat een jaar of acht zijn geweest
Samen gingen we nu weer naar don stal en
vroegen Karei, den ouden koetsier, die al
drie- en dertig jaren in de familie was ge
weest, om wat eten voor de eendenkuiken-
tjoe. En toen liepen we den tuin in, naar
don vijver, met zijn gezellige wilgeboomem
langs den kant en zijn troepje gele lissche-n
in de sohaduw daarvan. We waren juist
klaar met de lieve, kleine eendjes, die wed
halletjes geel dons leken, anders niet, cn
keerden mot een leegen schotel terug, toen
we een heel klein zacht: „Mauw Miauw
hoorden. „Och, neen maar zeide Trudo,
„dat is zeker een jong katje."
We Btonden stil en luistordon, en jawel,
daar klonk het weer heel klaaglijk: „Mauw 1
MauwWe keken langs den kant van den
vijver en daar onder de wortels van een
ouden wilg, zagen* wij een klein grijs katje
door-en-door nat en bibberend van kou.
„Toe, Diok," zeide Trade, „haal eens even
een hark uit het tuinhuisje, dan zullen we
hot arme diertje er uit zden te krijgen.
Ik holde weg, zoo gauw als mijn dikke
boenen mij dragen konden en was in een
ommezien weer terug met 't verlangdo werk
tuig. Trude was een paar jaar ouder dan ik
zo bukte zich over den rund van het water
en, met behulp van de hark, had ze al heel
gauw den drenkeling op den kant. We had
den erg te doen met 'm en droegen 'm naar
huis, om 'm daar bij de knobel te drogen.
Toen we langs den stal gingen, vroeg oude
Karei„Wat hebben jullie daar kinder
tjes?" en we verbelden hem 't go vul, waar
na hij ook één en al meelij had met het arme
beestje.
„Ik donk haast, dat het over den tuin
muur gegooid is, door iemand die er liever
hf wou zijn. Maar als je even wacht, dan
zal ik 'm een mandje halen met wat hooi
er in en als je 'm dan in de keuken zot en
wat melk geeft, dan zal je eens zien, hoe
gouw hij 't allee weer vergeten is." En dit
bleek ook werkelijk zoo: den volgenden dag
al was poesje aan het spelen met een klu
wen te je garen, zóó vroolijk en blij, of het
nooit verdriet had gekend in zijn leventje.
Hoo zullen we 'm noemen?" beraad slaagde®
wij.
„Wel: Mazes, natuurlijk hij is immers ge
vonden, drijvende fcusschen het riet?" riep
één van allen, want dat verhaal van Mozes
in het biezenkistje had een diepeü indruk
gemaakt op ons kinderlijk gemoed. En om
dat we nu ook al honden cn katten genoeg
hadden, in huis en in den stal, werd er be
sloten, dat Mozoe in de schuur zou verblijf
houden, waar het altijd krioelde van ratten
en muizen.
Hij groeide op tot een praohtigen grooten
kater, met een dikken, grijsgestroepten pels,
uitte borat en een staart, zóó mood getee-
kend en geringd als ik van mijn leven nooiV
wéér gezien heb. En hij had ook heelemaai
geen kattenaard: hij zou böjv. nooit zxx>
vahch sluipen als volo van zijn eoortgenoo
ten; altijd was hij eerlijk en oprecht.
Nu kwam er in het voorjaar altijd jong,
broed in de schuur dat zat daar zoo veilig,
en stil, maar jawel; eiken avond werd er,
een kuikentjo vermist. „Ik heb al vallen voon
de ratten gezet," klaagde oude Karei „maa*
het helpt nietsen er komen heelemaai geen
katten daar ooit; nu ja behalve Moeras, maar
die is zóó te vertrouwen, daar zou ik gerusÉ
een schotel met gebakken visah bij durven
zetten, die komt toch nergens aan." Zoal
verliepen er nog ©enige dagen e® est waredj
al negentien kuikentjes vermist; tot op eern
goeden keer Karei den trouwen Mozes, am
do wind onder oen hoop hood zag vliegen
met iets in zijn bek. Karei hem achterna en
wat vond hij daarallemaal been
tjes en overblijfselen van de vermiste kui
kentjes. Mozes kreeg een good pak, dat kanj
ik je verzekeren en toen werd hij naar huis'
gebracht, om rijn vonnis te booren.
Als hij een ander was geweest, dan zou hg
heusoh tea* dood rijn gebracht, maar Mozes
stond nu eenmaal zóózeer bij allen in da
gunst dat we ons slechts bepaalden er toe,
hem een ketting met flink rammelende bel
letjes aan te doen on hem verder, als be
waker van de aardbeieaibedden, naar deo
tuin achter het huis te verbannen en daar
kweet hij rich uitstekend van zijn taak; dat,
moot gezegd zijn, want opporbost hield hij,
de brutale kikkertjos van de jonge vrachten
af.
Eiken dag brachten we hem wat leikkere
beetjee, om hem een beetje te troosten over.
zijn eigen ondeugendheid en dan mocht hij!
even mee uit wandelen, en uit dankbaarheddj
strwk hij ons dan voortdurend langs de boe
nen on spinde maar zoo hard als hij kon.
Hij bereikte ©en boogen leeftijd voor oen
poes; maar elk jaar omstreeks de maand
Mei werd hij oen paar weken naar den moes
tuin verbannen, waar hij Aan op de meest
eervolle wijze de betrekking van aardbeien-
veldwachter waarnam, tot hij eindelijk
voorgoed geponsionneerd ia, voor al de
werkzaamheden, em zijn laatste dagen Tg
de lekkere warme keuken doorbracht.
De godin der jacht.
Nu de tijd der jacht weer aankomt is:
het toch wel eens aardig wat te weten van,
Diana, de Romoinschc jachtgodin: Zij had
Jupiter tot vader, Latona tot moeder en
Apollo tot tweelingbroeder en hoe trotsch'*
moeder Latona op haar beide kinderen was,,
dat zal ik je een yolgenden keer weer eens
vertellen.
Diana word afgebeeld met opgeschort jacKi-'
kleed, boog en pijlen om haar schouderen,
een koppel honden bij zich en een halve
maan voor het hoofd. Zij was echter zeer
gestreng, zoo heeft zij b. v. eens een jager:
in e^n hert veranderd, omdat hij rich on
bescheiden jegens haxr gedrag** Ka-1
dis gedaante,v*ncisieLu>g h*d pkift «fr1