LEID8CH DAGBLAD, Zaterdag* 18 Septemlier. No. 15207. PERSOVERZICHT, Anno 1909. ievrouw en Opbeer. In het laatste nummer van „De KI a- Efin" komt voor een beschouwing over: h r i s t e 1 ij k-s o c i a a 1 of s o c ia 1 i st, yden redacteur mr. dr. A. R. van de k* ar< De schryvcr doét daarin uitkomen, dat btf geen socialist is, maar, dat hij wel wil Aansturen op diepgaande, vèrreikende so ciale hervormingen. Veder, dat hij naast socialisatie in Staat en maatschappij, te yëns begeert een „krachtige sociale hervor ming door de overheid ter meerdere econo tnische zekerheid der arbeiders.'- Zijn ide aal is uitkeering bij ouden dag, by invali diteit, aan weduwen cn weezen, en dat alles zooveel mogelijk op Staatskosten, In een ander artikel handelt schrijver, ovër zijn bezwaren tegen de rechtsche Coalitie, die hierop neerkomen, dat hij méént, dat er nu eenmaal geen voldoende; Eenstemmigheid in een practisché politiek van uit de christelijke beginselen bestaat. Verder geeft liij daarin te kennen, wat hij dan wel wil en hoé hjj is een voorstander, van evenredige vertegenwoordiging én van Een combinatie der christelijke en vrijzin- tiigé vooruitstrevende partijen, voor welke combinatie schrijver noodig achf overeen stemming op bepaalde punten van politiek beleid, die z.i. voldoende aanwezig is. Bij de talrijke maatregelen, van over heidswege te nemen, om de economische onzekerheid in hel leven der arbeiders te verminderen, is zegt hij wel één der. belangrijkste vragen, aan wie de fmancieele lasten van dit alles zullen worden opge legd. Zoo men deze maatregelen van ouder- domsuitkeering, invaliditeitsrente, wedu wen- en weezengeld ten slotte toch weer in hoofdzaak door de arbeiders laaf betalen,- zién wy in dit alles een Staatsvoogdij zon der meer, waartegen wij ons met kracht" fcouden willen verzetten. Zoo nu een coa litie-Ministerie de sociale verzekering pri vaatrechtelijk gaat opvatten en dan verhoo ging van invoerrechten en sociale wetge ving als Siameesche tweelingen gaat be schouwen, voorzien wij maatregelen, die wij juist uit sociaal oogpunt, ook uit sociaal- Ethisch oogpunt, allerminst' wènscKelijk oor- deelen. Alleen van een combinatie van so- claal-vooriiitstr'evenden van allerlei begin sel verwachten wij een regeling der sociale verzekering, waarbij de Staat zooveel mo gelijk c£n zéér belangrijk deel der kosten op zich néémt. Hierin staan wjj dus posi tief tegénover de coalitie, .Wat bètreft uitbreiding van kiesrecht verwachten wij van dé coalitie eveneens weinig. Het huismansklesrechf geknutsel jsal practisch wél zoo waf niets opleveren, wijl mén hef toch niét principieel door kan én wil voèrën. Het organisch karakter, dat er in opgesloten zou moeten liggen, wordt dan vrijwel volkomen een paskwil. Ook wij zien in algemeen kiesrecht dé beste oplossing. Niet omdat wij hen, die nu van het kiesrecht zijn verstoken, daar toe allen bevoegd en geschikt achten. Dat zij verre. Maar van de tegenwoordige kie zers achten wij voor het verkiezingswede ook velen verre van geschikt. Dé vraag is slechts of het zin heeft en billijk is, 'dé tegenwoordige scheidingslijn te handha ven, waarbij het niet kan ontkend, dat er, thans van het kiesrecht zijn verstoken, dié dit wenschen te ontvangen en die soms mis schien meer politieke kennis bezittën. dan de tegenwoordige Durchschnitts- kiezers. En zoo komf het ons voor, al ach ten wjj uitbreiding van kiesrecht op zich zelf geenszins zoo belangrijk, dat algemeen kiesrecht ten slotte de éënige bevredigende^ afdoende oplossing zou schenken. Ook hier in zouden de onderscheiden vooruitstreven- den dan overeenstemmen. Of het dan wen- schelyk zou zijn 'dit algemeen kiesrecht mét een meervoudig stemrecht te verbin den, wenschen wij hier niet te beslissen. Zoo meenen wij dus, dat er, dit alles nu sléchts in zeer vage omtrekken geschetst (hét samengaan dier sociale hervorming gaat veel vérder dan wij hier konden aan stippen), wel degelijk ëen gemeenschappe lijk werkprogram voor de onderscheiden sodaal-vooruitstrevendén bestaat. Wij hopen vóór alles op evenredige" ver tegenwoordiging* Indien echter hét mi nisterie-Heemskerk ons deze evenredige vertegenwoordiging niet brengt, zal het in 1913 dé vraag zijn of niet ook buiten even redige vertegenwoordiging om, dus bij de stembus zelf, op samenwerking van alle sociaal-vooruifstrevenden moet worden aan gestuurd en aldus met alle kracht de coa litie moet verbrokero In den Haagschen Raad is verleden week debat gevoerd over de kwestie van kostelooze toelating van onver mogende leerlingen op scholen van Middelbaar Onderwijs. Van socialistische zijde is dé openstelling dezer inrichtingen voor ieder, öp gelijke voor waarde bepleit. „Onze Courant" be strijdt dat denkbeeld. Het blad zégt: „De eisch der valsche „democratie" is, dat de jongens en meisjes uit élken stand, desnoods geheel gratis of tegen verlaagd tarief, op alle inrichtingen van onderwijs: lager, middelbaar en hooger, zullen kunnen komen. Daarmee zijn wë het niet eens. Wel waf hef lager onderwijs aangaat. Ook wat herhalings-, uitbreidings-, vakam- bacht's- cn industrie-onderwijs aangaat. Dat is voor iemand, die in de wereld zijn brood verdienen wil, noodig. Ruim willen we ook zijn voor de jon gens en meisjes, zelfs uit de armste gezin nen, aan wie God meer dan gewone ga ven schonk, om te leeren. Dat zijn talen ten," die dé Heere schonk aan de „maat schappij" en die zij niet in een zweetdoek begraven mag. Maar voor „gewone" kinders allé inrich tingen van onderwijs, desnoods gratis, open zetten, is onbarmhartige democratie en zef de samenleving op haar kop.- „Geleërd proletariaat" hebben wé ge noeg. Verbeter vak'-, amb'achfs-, handels- én industrie-onderwijs ën geef zóó, ook den arm sten, een kans om hier of over zee, met Gods hulp, zich vooruit té wérken 1" Ook dé Haagschë correspondent van dé Zutphénsche Courant bespreekt'dit onderwerp, 'en wijst op de gevaren, die aan ai te gemakkelijke openstelling van bedoel de onderwijsinrichtingen verboftdèn zijro „In theorie," zegt hij: „is men met dé kwestie spoedig klaar: kostelooze plaatsing voor ieder, dié het van noode heeft, op alle scholen voor, lager, middelbaar en hooger onderwijs, mét volkomen gelijkheid van voor de toelating te. stellen eischen/ kan als beginsel worden aanvaard,- Het ljjkt rechtvaardig, logisch én een voudig, maar voor. dé practijk zijn er toch groote gevaren aan verbonden^ Vooropgesteld zij, dat slechts de rijks wetgever zulk een beginsel zou kunnen 'decreteeren, opdat alom in den lande gelijke verhoudingen zouden ontstaan.: Maar zou zulka_lhans reeds in hèt be lang zijn van de minvermogende jongelui? In 't' algemeen is voor hef z.g. wetenschap pelijk proletariaat" de strijd om het bestaan hard. Wie niet de middelen heeft om liet uit te zingen of wié het. „uitzingen"- pief noodig heeft, omdat buitengewone geestes gaven hem ten deel vielen, ziet zich erger dan een arbeidersbestaan beschoren, En niet slechts geldt dit den gestudeerden, die met hun graad als het ware een stand verwerven, dien rij op te houden hebben, ook voor de jongelieden, die één ëindr 'diploma der H, B.-S. in den zak hébben, is de concurrentie tegenwoordig ontzettend Zwaar; ook zij dienen vaak jarenlang ar moe. te. leideji vóór hun wetenschap renda bel wordt, Voeg daarbij, dat het voor ëen jong- mënsch volstrekt niet nis een geluk' moet worden beschouwd, zoo. hij gen opvoeding heeft genoten, die hem boven zijn omgèriïig verheft ën van dezelve vervreemdt."- Hef komt ons voor, zoo eindigt dé schrij ver, dat de gëmcèntë, dié bijwijze van gunsf dé kost'eloozë plaatsing in haar* onderwijs inrichtingen heeft ingesteld, goéd zal doëïï van dé on vermogen den të blijven ëischën,- 'dat zij uitmunten door aanleg, Niét wijl de; gemeente daarmee gebaat is of ér in een. klasse een paar leerlingen meer of minder dé lessen volgen, is voor haar niet van groot gewicht, maar wijl aldus hef belang der delijk even groot was als die van den Haag*- schen „Torenwachter." Wat w o r d t e r y o o r een good tuinder vereischt? De West- Landsche Briefschrijver van „Do Resi dentiebode" beantwoordt deze vraag o.m. met de volgende bemerkingen: In de allereeste plaats ia noodig liofde voor het tuinbouwvak; men moot hart voor de zaak hebben, gaarne in den tuin zijn en de werkzaamheden met pleizier verrichten. Heeft men dit niet, dan is hot veel beter om maar naar een ander middel van be staan om te zien, of men moet nu iemand zijn, die bet nergens naar den zin heeft, of met alle toestanden even ontevreden isja, dan klaagt men nog, al zit men met de voe ten in het vuur. Dooh over zulk soort lui hebben we het nu juist niet; diegenen, welke te lui om to werken zijn, visscheu toch immer aohter hot net en komen te land in een armenhuis, onverschillig welk vak ze dan aan do band hebben. Is er ijver en werklust, verricht men gaarne allen ar beid, welke in den tuinbouw voorkomt, dan kan men er ook verzekerd van rijn, dat men ook wel een beslaan zal vinden. Een nijvere bevolking gaat nooit verloren. Een tweede vereisohtc is grondige kennis van het vak, dat in de jeugd flink moet aan geleerd worden. Ik heb wel eens hooren zog gen, dat tuinderszoons als het ware het vak al spelend leeren, en hier is veel yan aan Doch er komt bij een goede dosis op merkingsgave; de natuur brengt allerlei verrassingen en'vele cultures brengen ook vele afwijkingen aan. Dan komt cr nog bij. dat het vak zich in den loop der tijden veol gewijzigd heeft; wat men eigenlijk in de jeugd geleerd heeft, komt niet alles meer te pas, en ook voor tuinderszoons is het wol degelijk zaak om zich op de hoogte te stol len. Meermalen is er op gewezen hoe nuttig het zou rijn, wanneer er omwisseling van zoons plaats zou hebben van de eono kweo- kerij naar de andere, men zou daardoor verschillende methoden van werken loeren, en niet precies de gewone sleur blijven vol gen. Gerust, dit ware een voorname zaak, maar de tuinders zijn nu eenmaal nogal kool- vast aangelegd, en al praat men nu als Brugman, men behoeft niet to gelooven, dat dit idee er in te brengon is. Daarenboven, men houdt de kinderen gaarne bij zich en in onzen tijd is dit ook een punt van be- teekonis, daar do vele voorbeelden der kinderen, die van huis gezonden worden, wel eens bedroevend zijn. Al hebben som mige zoons het onschatbare voorrecht een vader te hebben, die doorkneed in het vak genoemd mag worden, toch heeft het rijn nuttige rijde op een andere kweekcrij de kennis dor jongelui to vermeerderen. Een groote kracht ligt ook in het bozoc- ken der tuinbouwscholen; docb, helaas, het tuinbouwonderwijs is hier van weinig be- teekenis wat aangaat do opkomst der leer- lingon. VcJon rijn hefc idoo toegedaan, dat' met werken alles gewonnen is; al ligt hier grcotendeels veel waars in, de ontwikkeling dor kennis van den tuinbouw is en blijft een machtige factor. Vooral op het gobied vau cultuurziekte, snoei en verdere ontwikke ling van boom en en planten is nog zooveel te leeren, en dit zijn altemaal zaken wan neer dezo later in de praotijk gebracht wor den, die voor den tuinder onnoemelijk veel voordeel in rijn bedrijf kunnen afwerpen. En nu komen we aan net kapitaal. Ja, dat heeft nu eenmaal niet iedereen, en om dat in de tuinderij te verdicnon, ia gemak kelijker gezegd dan gedaan. Het tuinbouw vak geeft een bestaan, mits goed aangepakt en vlijtig bijgehouden; dooh er zoo spoedig van te kunnen rentenieren, staat nu een maal niet op het programma der tuinders. Jongens met kapitaal kunnen van meet af flink met glas beginnen en daardoor den weg banen tot een flinke goede toekomst, doch dit sluit niet uit, dat jongelui zxmder geld ook wel in den tuinbouw een bestaan kunnen vinden. Doch dan is aanpakken de bood schap, en men moet geluk hebben in do za ken. Dit is ook een voornaam punt; vlo best-o vakman kan soms met al zijn kennis in de wereld niet vooruit komen, omdat alles tegenslaat, ja, voor zulke pechvogels is de tuinbouw een verre van aangenaam vak, daar juist deze zooveel risico in zich ver-, eenigt-. Resumecrende komen we tot de conclu sie, dat voor jongelui, die in den tuinbouw een beslaan willen zoeken, vpreischt wordt een kluëk verstand en kermis van ziken, cn bovendien rappe handen cn veel lust tot werken met hart voor de raak en liefde voor liet vak. Geld is natuurlijk in den tuin bouw noodzakelijk, ja zelfs onontbeerlijk; doch iemand, d:'e de bovenstaande eigon- schappen bezit en als oei. solied en degelijk persoon te bock staat, kan dit wel krijgen, cn zal zich ook wel door de eerste mocilijko jaren heen weten te slaan; zoo iemand strekt ons tuinbouwvak tot sieraad. Wij leien in „D e Nieuwe Co u- r a n t" onder het hoofd Roepend om bloed: Met oud-testamentisch geluid roept hef auti-rev. „Friesch Dagblad" om wederinvoering van de d o o d- straf. De moordenaars van Koekange, schrijft het, zijn gevat. „Maar zij kunnen gerust, zijn. Zij zullen hun gerechte straf ontgaan. Want Nederland stoort zich niot aan do Góddellijko ordinantie, volgens welke hij, die bloed vergiet, sterven moet. Zij zullen hun gerechte straf ontgaan, want het rechtsgevoel van het Nederland- sche volk is afgestompt, door Allerlei god- de loose theorieën. In schier alle beschaafde en christelijke landen, ja overal, waar volkeren wonen, ontvangen de moordenaars hun g e r o o h- t e straf. Alleen in Nederland niet.... Neen, wij wensoben geen dagelijks weder keer ende doodmakorij. Er is vroeger te veel, vóól te veel goscha- votteerd. De instelling van de doodstraf wensoben wij omringd te zien met krachtige waarbor- geu, opdat er geen onsohuldig bloed vloele. Maar dat Nederland Gods geboden veracht; dat in Nederland burgers als schapen kun nen worden geslacht, zonder dat de moor denaars hun gereohto straf ontvangen dat onschuldig vergeten en ongewroken bloed van onzen bodem tot God roept; dat snerpt ons door het hartl" „Roepend om bloed" schrijft bot ijF riesoh Dagblad" hierboven. „Roepend om bloed", zou op het blad zelf boter toepasselijk zijn. Hier is wel de oude wraakthoorie, het jus t a 1 1 o n 1 s, nog In volle eer 1 De Indisohe pers over de be stuurswisseling. Hefc „Batav. Nieuwsblad" durfb voorspellen, dafc de E<er Idenburg niet sal beantwoorden aan de hooge verwachtin gen. Hij is geen doortastende persoonlijk heid; veeleer con man, die door allerlei klippon gelukkig wist t-e zeilen, wat voor een minister oon gaaf, voor een landvoogd een font is. Daar komt bij. dat men in Ne derland Diet weet, hoo de toestanden met den dag veranderen, dat. do kolonialo koers een andere moet zijn. Het eenigo goéde is, dat men steeds ecw maatstaf heeft voor des heeren Idenburgs optreden in do door hem als Kamerlid en Minister afgelegde verklaringen. Daaraan kan hij herinnerd worden en hij kan ztoh niet vorscliuilon achter den minister van ko loniën, met wien hij alles kan on zal hebben overlegd, die dan ook, althans in do eer ste jaren, wel niet veel meer zal zijn dan een figurant. Het „S o c r a b. Handelsblad'" acht den heer lil a 1 e f ij t allerminst een specialiteit en ziet in den heer O o 1 lj n den aangewezen adviseur. De nieuwe land voogd krijgt door do ondeskundighoid van den Minister groote vrijheid. Het opperbe stuur zal to Buitenzorg zetelen. Dat beteo- kent versterking van -Jen autocratlschen vorm. Iu dit opzicht gaat Indiö achteruit. Ook „D e Locomotief" mot iets meer waardeering sprekend van den heer Idenburg ziet het zwaartepunt van het bestuur verlegd naar Buitenzorg en voegt daarbij „Zij, die verlegging van bedoeld zwaarte- ^^^^OOOOOOOCOOOO Toen de heer Duchose 's morgens tegen tien uren naar zijn bureau was gegaan, kreeg mevrouw den inval eens eon inspectio in de keuken to gaan houden. Maar, o weol Da aanrechtbank was vies en rommelig, de kasten waren slordig, het gehecle servies zag er zoo uit, dat men er geen hond van zou laten eten. Mevrouw Duchose hield haar gevoelens, die een zindelijke huisvrouw hij dergelij- kan aanblik krijgt, niet vóór zich; maar zij vond weinig succes bij haar strafpredi katie. Want wat zijn slecht gewasschen bor den vergeleken bij de brutale praatjes/van eon beleodigde keukenprinses Mevrouw Duchose liet, na geruzied te hebben,' haar keukenmeid o ogenblikkelijk haar boeltje pakken, betaalde haar het ver schuldigde loon en liet haar dadelijk gaan. Woedend daalde het meisje de één honderd treden van mevrouw Duchose's woning af fa vond op ieder van die honderd treden een nieuw woord voor haar ex-mevrouw, wat zeker voor den rijkdom van onze taal pleit. Nadat mevrouw Duchose een beetje orde in de keuken had gebracht, bedacht zij rich, dat zij lu alleen voor het eten moest zorgen. Zij bond het schort voor, dat het vorige dienstmeisje had achtergelaten, stroopte do Mouwen flink op en begon aan hetgeen nu haar werk was. In haar bezig-zijn werd rij door ee^ bellen aan de Huisdeur gesLoocd. Mevrouw gaat, zonder aan haar schort to denken, naar de deur. Voor haar staat de slagersknecht „Wat breng jij ?"- ;,Ik breng het vleesch." Verwonderd een ander te rien, vraagt hij verder: ;,Nou, sinds wanneer is hier een ander meisje Mevrouw woedend: i.Hij houdt mij voor een nieuw diénst-, meisje; ik had hot schort moeten afdoen." De slagersknecht, erg vriendelijk: „Nou, jij zult oogen opzetten, als je Hoort bij wat voor een draak je Hier bent beland. Die kan wat uitpakken." Mevrouw: Heeft Het vorige meisje Je dat verteld De slagersknecht: ;,Ja. Maar ëen goedé eigenschap heeft je jnevrouw ook'. Zij merkt er niets van wat er in huis gebeurt. Zoo bijvoorbeeld met het vleesch. Wij rekenen altijd een vierde pond meer en dat verdoelen het meisje en ik dan. En zij meTkt er niets van." Mevrouw, totaal verslagen: „Een kwartpond meer. Goede Hemel I" De slagersknecht pakt haar vertrouwelijk bij den arm. ï,Nu, wat denk je er van, zullen wij ook zoo doen, schat?" Mevrouw: „Schat 1" (ter zijde): ;Jk had mijn schort moeten afdoen." De slagcrskneoht: Overigens beival je mij best, de vorige was bok een flinke meid, maar aan jou, kan ze toqh niet ruiken." onvermogende leerlingen zelf liet be.st in het oog gehouden wordt, „Torenwachter," uit dé „M id del ft urgsche Couran t," schreef naar. aanleiding van de onderscheidin gen op 30 Augustus het volgende „De lintjesregen, welke op dien dag pleegt neder te dalen en dié voor de groo te menschen h e t glansnummcr van hef feestprogramma is, gaf ditmaal al evenmin reden tot bijzondere bespreking de „ver gissing" met een bevoorrechte, die reeds gedecoreerd was, daargelaten. Het eenige, wat mij bij hét lezen, der lijst trof, was het naar, verhouding tot dé overige gede coreerden bijzonder groot aantal geestelijke heeren, die be-Oranje Nassaud of geleeuwd zijn. Tot zélfs een koster, toe werd met een Oranje-Nassau-ordé gelukkig gemaakt- Sommige „ridd.ers" in genoemde orde von den dit allesbehalve plezierig, maar hebben zich getroost met de wetenschap, dat een clericalé regeering moeilijk zulk een nutti gen kcrkelijken dignitaris kon overslaan, waar zij wel genoodzaakt is om jzooveel personen links roet een Kon. onderschei ding blij té maken. Wie weet ook hoe verdienstelijk deze koster zich bij dé ver kiezingen heeft gemaakt 1 En waarom zou een koster cn een stovënzetter niets krij gen als dé verkiezingsdominêes en dito pastoors bij bosjes te gelijk van ridderor den worden voorzien? Dat zou schreeuwend onbillijk zijn. Mr. Heemskerk heeft dan ook groot gé- lijk, dat hij dé kleintjes niet voor de groote over hef hoofd ziet. Het is anders wel curieus hoe in dé laatste tien jaren onder dé heeren met een geestelijke bediening aldoor maar meer én meer verdienstelijke menschen" worden ontdekt. Nog tien zulke jaren en een gedecoreerde dominee of een dito pastoor wordt in ons iand regel." Vinnigheid én onhebbelijkheid dansen in bovenstaand stukje pm aen prijs en de opmerking past allerminst in ëen kader, jdat voor democratisch pleegt door te gaan, zegt 7,D e Residentiebode" hiervan Immers, dé democraten hebben altijd voor opgesteld, dat zij niét anti-godsdienstig zijn. En dat zé niet' uit dé hoogte neerzien op iemand, dio een bescheiden werkkring vervult, wordt reeds door het wezen der democratie aangëgevën.- \Vat moét men in verband hiermede zeg gen van exclamatiën, waarin wordt uitge sproken, dat -„zelfs ;ëeh koster niet een Oranje-Nassau-ofde gelukkig werd ge maakt,en dat 7,sommige ridders dit alles behalve plezierig vonden"? Dé fraaiigheden 7,over Vërkiézingsdomi- nees ën dito pastoors" laten wij rusten, maar wjj tëek'enen hiér toch verzet ^an te gen de verwondering van den 7,Torenwach ter," dat er „In de laatste tién jaren onde£ de heeren met een geestelijke bediening al door maar meer verdiensten worden ont dekt.' Het is juist" jammer ën het' pleit in het nadeel van sommige vorige regeeringen, dat dié ontdekking niet veel vroeger ge schied is. Want onder, dé pastoors en de dominees zijn tal van mannen, wier leven, vol opoffering, geheel gegeven wordt aan zieken ën dolenden, die getroost of op den rechten weg moeten teruggebracht wor den. En al kan „Torenwachter" zich dië waar deering blijkbaar niet' begrijpen, ér zijn gé lukkig vele anderen in den lande, die er anders over denken,; Zoo kunnen wij hef voorbeeld aanhalen van een eenvoudig dorpspastoor, die verleden jaar, op zijn 60- jarig priester-jubileum,- eindelijk dé Oranje- NassaU-orde' verwierf, nadat' hij 42 jaar. in ëen gemeente gewérkt had, welke door den drankduivel verteerd was. De" pastoor, had het zoo ver gebracht, dat na drie urén 's middags géén druppel drank meer gë- notën wórdt.; En voor dezen missionnnris onder dé drankwildën was, tién jaar gele den, toén hij zijn 50-jarig priesterschap der de en dus 32 jaar in diezelfde gémeëntë werkzaam was geweest?,- geen decoratie ver krijgbaar. Mén leéfdo dcstjjds onder hét ministerie, waarin 'dë heê'r Borgésius zitting had. Toch ook ëen drankbestrijder I Méar wiens waar- déëring voor pastoors ën dominees ve'rmoe- i Mevrouwt j.Zoo, werkelijk, val ik zoo in Je smaak?" De slagersknecht: ;,En of. Zeg, als je nie mand anders; hobh dan behoef je het maar te zeggen,- ik' maak niet veel complimenten." Mevrouw: j.Neen, dank je." De slagersknecht: „Jammer. Mijn patroon 'ziet Het gaarne, wanneer wij goed zijn met do dionstineisjca." 1 Hij verdwijnt- Mevrouw,- alleont „Wat zal mijn man daarvan zoggenZou ik het Hem vertellen? (Nadenkend) Hij is zoo streng in dergelijke dingen." Zij gaat verder met haar bezigheden in de keukenj \^ordt na eenigen tijd opnieuw gestoord door gebel, ditmaal van tromme len op de deur begeleid. Mevrouwr>Ik moet mijn sob'ort afdoen Mijn heme), als dat eells weer een vrijer was. Zij houdt bet schort aan en doet de deur open. De brievenbesteller, een knappe jonge man, komt binnen. „Zoo ben je daar, liefje. (Verbaasd): Wel, waar is Tine?" Mevrouw,-,Tine is onverwachts wegge stuurd." De briovenbeateller: Weggestuurd En wat moet ik dan beginnen Hij slaat zijn arm om mevrouw Hoen, zóó onverwachts, dat deze geen tijd heeft zioh te verdedigen. Mevrouw: „Maar weet je wel met wie je te doen hebt1? Je bent wel een beetje Voor barig." De brievenbesteller„OaH w&*> ik heb haast, liefje, wanneer mon brievenbesteller is, heeft men geen tijd te verliezen Nou, geef me ten minste een drupje, opdat wij op onze goede vriendschap kunnen drinken. (Hij wijst op do keukenkast.) Daarachter op do bovonste plank links, achter do borden. Daar heeft Tine het neorgezet Mevrouw zoekt op de aangeduide plaats on vindt daar werkelijk een aantal flesschen. ;,Ja, daar staat een heele hoop, Welzeker: portv sherry, brandy De brievenbesteller neemt e<m glaasjo en houdt haar dat voor. „Geef mij vandaag oen rummetje." MoVrouw in haar grenzenloozo verbazing Schonk hem in zonder goed te _woten wat zij dopt. De brievenbesteller wipt het glaasje om", wrijft met den rug van zijn hand langs zijn lippen en drukt vóór hij gaat nog een sté- vigen kus op den hals van mevrouw Du chose. r,Adieu, scHat."- Hij verdwijnt. Mevrouw sluit de deux: „Ik geloof werke lijk, dat het beter is als ik er mijn man maar niets van zeg. Heeft men ooit zoo'n brievenbesteller gezién Neen, werkelijk, men heeft geen begrip van het leven van een keukenmeid, wannéér men niet toevallig eens gelegenheid heeft..? .Nu begrijp ik Ook waarom ze nooit mot haar wérk klaar komen, als er 's morgens éeA paar Maal 'gebeld wordt." Er wordt geklopt, Hooi zachtjes. Mevrouw, waptroilwend„Ik zal niet open doen, de oersto heeft mij een liefdesverkla ring gedaan, de tweede leeft mo ecu zoen gegeven, wie weet wat de derde zal doen." Er wordt driemaal geklopt. Mevrouw: „Ik zou toch wel eens willen weten (Zij gaat naar de deur en vraagt): „Wie is daar?" Een fluisterende stom: „Dat weet je tocH wel.- ik Mevrouw: „Wie?" Do fluisterende stem: „Ik, kom, kleine, maak toch open." Mevrouw probeert tevergeefs door liet sleu telgat te kijken." „Wie kan dat zijn. Kleino? Ik zal open- doen."- Zij opend do deur en staat tegenover mijn heer Duchose. Tableau. Mijnheer ("berouwvol): ,,Tk zal je vor klaren... ik wilde maar een grap met het dienstmeisje hebben Mevrouw: „Zwijg, 0, wat eon schandel Maar wacht maar, dat laat ik niet op mij zitten. Ik zal mij wreken en goed ook Mijnheer: „En wat wil je dan doont" Movrouw (op geheim zin ni gen toon, terwijl mijnheer te vergeefs de bedoeling van haar, woordon tracht te vatten)„Laat ze maar terugkomen: de slagersknecht en do brie venbesteller en de anderenIk houd het 8ohort aan l"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 9