het gelukkige oogenblik der rust aankon digde, beet hij den slapenden kameraad, die dan aan de beurt was, in het oor. Zoo los ten Lilinè, Mimi en Titi elkander onafge broken, tot den morgen af, en nooit heeft de koning een waakzamer en trouwer lijf wacht gehad. Zooala misschien bekend is, ging de monnik Clement naar St.-Cloud, met het doel, om Hendrik III door sluip moord om te brengen. Toen de monnik in het kabinet des konings trad, om hem een brief te overhandigen, die tot voorwendsel van de misdaad dienen zou, verhief Lilinè zich uit haar wachthuis tegen hem en ver ried dus het snoode voornemen. Dit kleine, hoogst zachtaardige dier dat niemand kwaad) deed, begon hard te blaffen en wil de bijten. De koning liet daarom, tegen zijn gewoonte de dieren in een aangrenzend vertrek brengen. Lilinè werd woedend en blafte nog harder. Onmiddellijk daarop kreeg Hendrik twee dolksteken en viel, ba dende in zijn bloed, neer. Ebbo, de gelubsvogeL Er woonden eens heel lang geleden, en heel ver hier van daan, een paar arme menschen, die een zoon hadden, Ebbo ge- heeten. De buren noemden hem den geluks vogel, omdat er bdj zijn geboorte een fee was verschenen, die tot zijn oudera gezegd had, dat ze hem als hij zes jaar was bij haar moesten brengen, daar zij dan verder voor hem zou zorgen. Hij groeide voorspoedig op en had weldra dien leeftijd bereikt.- Het was zeer droevig van die lieve ouders te scheiden voor wie weet hoe lang, en Ebbo snikte en schreide bitter, maar zij zochten hem te troosten met de gedachte, dat hij het bij de toovergodin veel beter zou hebben dan in de ouderlijke hut. Het vooruitzicht van mooi speelgoed en nieuwe kleeren miste zijn uitwerking niet, jn toen moeder hem zijn Zondagsch kieltje en zijn beste laarsjeB bad aangetrokken, giDg Ebbo vroolijk met zijn ouders op weg. Een eindje buiten de stad kwam hen de loovergodin in haar rijtuigje te gemoet en zeide: ,,gaat nu maar heen, brave mea- schen. Ik zal wel op uw lieven Ebbo passen. Zegt hem dus goeden dag!" Na een hartelijk afscheid van hun kind genomen te hebben, keerden de ouders terug trouwen van haar meesteres bezat. En dat was, of Frans, de oude knecht, juist in de zelfde mate in de gunst scheen te stijgen en haar meer en meer ontweek. Voor nóg zooveel zou ze niet weer in het kamp der zigeuners zijn teruggekeerd en daarom was ze ook heel boos op Man us en Schmohe, dat ze het zoeken naar de blanke kinderen zoo gauw opgegeven hadden, want van dien j kant dreigde hun allen een gToot gevaar. Een gedruisch buiten schrikte haar op. I Wat was dat en waar kwam dat vandaan? Ze stond op en keek uit, toen was alles weer stil, maar een oogenblik daarna gleed er een gedaante langs het raam, en naar de gestalte te oordeelen, leek het Frans wel. Had, hij misschien onraad bespeurd Wist hij soms meer dan zij vermoedde? En hing het afnemen van vertrouwen daarmee mis schien ook samen? Dan zou rij op haar ouden dag du9 nog genoodzaakt zijn, dit huis te verlaten en onder vreem'den ta gaan; want zóóveel bezat ze natuurlijk niet om geheel op zichzelf te kunnen staan en zoo kon toch nog wel eens het uur aanbre ken waarop ze de hulp der zigeuners noo- dig had en dus zou het niet verstandig zijn geheel met hen te breken. Voorzichtig en oehoedraam trad ze dus in den tuin, waar achter in den muur een verschuifbare steen was, waardoor ze in verstandhouding bleef met haar stiefbroer, he vond hier ook wer kelijk een brief, stak hem in den zak en keerde zich toen om, om weer terug te gaan. Daar gleed haar weer een gestalte voorbij en het was geen zigeuner, want die zou haar dan wel wat te vertellen hebben ge had. Vóór alles wilde ze zekerheid hebben ze hurkte dlu« neer, achter de struiken en geen geritsel, niet het geringste knarten en in vollen galop reden de schimmels naar het paleis der toovergodin terug. Wat een pracht en rijkdom Efobo's oogen waren een oogenblik verblind en hij staarde alles om zich heen met verbazing aan. Hij werd door de toovergodin goed op gevoed; kreeg les in allerlei talen en mocht, als hij zijn werk afhad, gaan spelen. Toen bij negentien jaar was, zeide de too vergodin: „Lieve jongen, ge ziit nu oud ge noeg om je zeiven vooruit te helpen. Trek dus de wijde wereld in, maar laat uw eerste tocht zijn naar de rots, die gij daar in de verte ziet, en die open zal 'springen zoodra ge haar met dit takje aanraakt. Wat ge verder doen zult, moet ge zelf maar be denken." Dit zeggende gaf ze hem een oleander- takje en een groot, scherp zwaard, dat, toen hij het aannam, zeer licht werd, zoodat Hij het tonder moeite kon dragen en ge bruiken. Ebbo bedankte zijn weldoenster en aan vaardde de reis. Na een poosje begon hij honger te krijgen en daar zijn weg hem juist langs een veld me wortelen voerde, trok hij er eenige uit, die hem zoo heerlijk smaakten, dat hij er nog verscheidene at. Daarop wilde hij wat gaan drinken uit een naburige beek, maar hoe groot was rijn verbaring, toen het heldere water hem de gedaante van een bok vertoonde. Hij wist geen raad, maar daar zijn hon ger nog niet gestild was, besloot hij eerst van een veld met kool te gaan eten, en nau welijks had hij een paar hapjes genuttigd, of zie 1 hij was weer in een mensch ver anderd. Eer hij verder ging, plukte hdj wat van de kool en de wortelen, denkende dat hij die nog wel eens noodig kon hebben. Tegen het vallen van den avond kwam hij bij een boer, wien hij een nachtverblijf vroeg, doch dit verzoek werd hem op bar- echen toon geweigerd. Daarop zeide Ebbo dat hij dan wat van de wortelen achter zou laten, daar hij toch niet alles meenemen kon, en dat hij dan wel op het land zou gaan slapen. De boer dacht van die wortelen eens heerlijk te smullen, rijn vrouw maakte ze spoedig gereed en beiden deden zich duchtig te goed, maar ondergingen toen hetzelfde lot als Ebbo. Hierop had deze gewacht, en naar bin nen gaande, vroeg hij hun of ze hem een van het zand verried eenig levend wezen hier in de nabijheid. En wat vreemd was: de honden sloegen ook niet eens aan. Ter- wijl ze nu in de duisternis naar het huis keek, zag ze plotseling in een kamer op de eerste verdieping een hel licht, dat ze dadelijk herkende als dat van een dievenlan taarn, waarvan ook de zigeuners zich bedien den, zooals ze wel wist. Haastig liep ze nu weer op het huis toe en durfde niet naar bed gaan; ook wachtte ze nog een heelen tijd met licht opsteken en den brief dus te leren. Toen ze daar eindelijk toch toe over ging, stond er op het papier: „ons allen dreigt gevaar. Ik heb gisteren een man in de stad gezien wien wij eens een groote Bom gelds ontstalen". Sibylla's gelaat kreeg een woest-driftige uitdrukking, ,.een groote som gelds? daar heb ik natuurlijk nooit iets van gekregen. Als ze mijn hulp noodig heb ben weten ze mij wel te vinden, maar als ze nog eens zoo'n flink buitenkansje hebben, dan deel ik daar niet anders van mee, dan misschien het gevaar!" Ze zag hoe langer hoe meer in, dat het maar verstandig aou zijn zich altijd voorbereid te houden op. een haastig vertrek, en werktuiglijk begon re dus, haar zaakjes bij olkanr te pakken en moest daarvoor in haar kamer zijn, naast de keuken. Toen ze hier echter weer in te rug trad, meende ze vpnieuw een licht ge ritsel te hooren; en Sibylle, die haar leven lang nooit ergens vTees voor gekoesterd j had, werd nu toch bang, vluchtte ijlings te rug naar haar kamer en deed de deur op slot. Half gekleed wierp ze zich op bed. en na een poosje hoorde ze een zacht tik- i ken aan het venster. Ze stond op, schoof j het raam op een kiertje en vroeg: ,,wie is daar?" „Ik ben h*t", antwoordde Mantis, nachtverblijf wilden schenken, als hij hun de menschelijke gestalte weder gaf. De boer zeide van ja, en nadat zij door het eten der kool weder menschen geworden waren, maakte de boerin een bed voor den reizi ger in orde. Den volgenden dag bereikte Ebbo de plaats zijner bestemming. Hij slaat met het oleandertakje tegen de granietblokken, de rots opent zich en hjj ziet een groote zaal vol prachtige zilveren bloemen, de waüden van goud en edelgesteente en middenin een gouden spinnewiel, waarin diamanten zoo groot als een duivenei fonkelen. Aan dat spinnewiel zat een wonder echoone jonk vrouw, die bitter weende. Zoodra ze Ebbo zag, kwam ze hem te ge- moet. Zij verhaalde dat zij van haar vader, een machtig vorst, was weggevoerd dooi een boozen toovenaar, die haar in dit on- deraardsche paleis hield opgesloten, en smeekte hem haar te verlossen. Nauwelijks had zij uitgesproken of zij hoorde de voet stappen van haar verdrukker en zijn gevolg. De prinses ried Ebbo aan, dat hij zich on der een hoop vlas, dat zij juist moest gaan spinnen, zou verbergen, waarvoor hij geluk kig nog tijd genoeg had; toen nu de toove naar binnen kwam, verzocht ze hem eens te kijken of het vlaa naar zijn zin was. Niets kwaad vermoedende, voldeed hij aan dit verzoek, maar nu sprong Ebbo op en doorstak hem. Zijn volgelingen waren dadelijk in achoone jonkvrouwen veranderd, die allen om het zeerot haar redder be dankten. Ook de goede toovergodin, die Ebbo ver zorgd had, was eensklaps i^. hun midden en deelde in de algemeene vreugde. Ebbo ging nu met de prinses naar rijn ouders, die zeer blij waren hem te zien, en daarop naar den koning, die niet minder in rijn schik was rijn dochter terqg te hebben- Later trouwde Ebbo met prinses Barbara, en toen de koning stierf, volgde Ebbo hem op. Hij leefde lang en gelukkig met rijn ge malin, en rijn onderdanen hielden veel van hem, daar hij ze niet onderdrukte. Onderlinge Correspondentie. Nelly Stam, Hugo de Groot- b t t a a t 5, heeft nog 24 Verkade's plaat jes over voor het Herfst-album. Degene die ze gaarne wil hebben, kan ze bij haar komen afhalen. in de zigeunertaal. „Waarom kwam je niet? je hebt toch mijn briefje wel gehaald?" In eens viel het Sibylle in, dat ze slechts het eerste deel van het schrijven gelezen had; toch antwoordde ze kort af: „Laat me met vrede ik wil niets meer van jullie weten." „Wat betsekent d&t nu?" beet Manus haar toe, „voel je je dan toch nog veilig hier, na mijn bedreiging?" „Welke bedreiging? Ik heb je briefje niet verder gelezen." „Ah, zoo", sprak Manus. „Zie je, als je ons niet helpt hier in huis een buit te maken, die het geleden verlies weer goed maakt, dan steken wij naderhand ook geon hand meer uit voor jou. En het herbergje aan het meer hebben we verkocht, zoodat je niet eens meer weet waar je je heen zou moeten wenden!" Sibylle was een oogenblik stil. „En wie zal dan van den diefstal verdacht worden?" vroeg ze. „Dat weet ik niet", antwoordde Manus, „maar, vóór alles: be looft een diefstal veel buit?" „O, ja", fluis terde Sibylle, die nu weer alle bedenkingen overwonnen bad, „In de studeerkamer van mijnheer ligt in het schrijfbureau een twee de brandkastsleutel." „Ja, wat geeft dat, als we het geheim van het slot niet ken nen?" zei Manus. „O, dat weet ik wel", antwoordde Sibylle. „Ik hob het dikwijls genoeg mijnheer aan zijn vrouw hooren uit duiden, voor het geval, dat hij zelf bedle gerig mocht zijnen dat is nu het geval dus beter gelegenheid is er niet denkbaar. Ook kan het weken lang verborgen blijven, als er ten minste niets anders meegepakt wordt, dat dadelijk gemist zou worden." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 13