VGDR DEJEUGD
rUMDSCH DAGBIAD
No. 15198.
Woensdag* 8 September.
Anno 1909.
»i liiiiig t>ii i I iuiij ii:;i g iitii jiiili jiitli jiï*(Slgn
Wanneer herfstmaand intocht houdt
.©I
4
g
I.
GN-^/O
'JL's êAj t >Aj t -A» t «A* t A.» i tl.» -A? i A? i «A» i *A« 'A«tA* i «AmA* i >JL;'A»
Trouwe vriendschap.
Het is eigenaardig:, hoe de karakters van
goede vrienden dikwijls uiteen kunnen loo-
pen. Zoo leefden er in de Oudheid twee
mannen, Epaminondas en Pelopidas, die door
de innigste vriendschap verbonden waren en
toch een geheel verschillend karakter had
den. Ze waren beiden van aanzienlijken af
komst, maar Pelopidas was rijk en hechtte
ook wel degelijk aan uiterlijk aanzien en
Epaminondas had in het geheel geen goe
deren geërfd en wilde ook arm blijven, al
zou het hem met moeilijk zijn gevallen, zijn
uiterlijke omstandigheden te verbeteren. Hij
ontbeerde menig stuk van het noodigste huis
raad en bezat slechts één mantel. Toen zijn
vrienden hem eens vroegen, waar hij toch
geweest was, daar zij hem gedurende eenige
dagen niet gezien hadden, gaf hij ten ant
woord: ,Jk heb thuis moeten zitten, om
dat mijn mantel gewasschen moest worden."
Epaminondas en Pelopidas slaagden er
echter gezainolijk in, hun landgenooten zóó
duchtig voor den strijd uit te rusten en in
den wapenhandel te oefenen, dat zij in staat
waren den Spartanen het hoofd te bieden.
Pelopidas had zich o. a. aan het hoofd
van een keurbende van driehonderd jonge
lingen uit den hoogsten stand geplaatst, die
zich ten doel stelden de beste soldaten te
zijn en de kern vormden van het Thebaan-
Bche leger. En met deze „heilige schaar"
gelukte het hem, de Spartanen in het open
veld te verslaan, iets wat tot nog toe, geen
andere Grieksche Staat had gedaan. En toch
gunde hij Epaminondas de opperste leiding
van het leger en bleef hij zich slechts ver
genoegen, met de heilige schaar aan te voeren.
Gelukkig, wie een vriend of een vriendin
heeft, zoo trouw en onbaatzuchtig als
Pelopidas en Epaminondas! Dat is een
kostelijk voorrecht, dat men niet hoog
genoeg waardeuren kan; want het is
zeldzamer dan gij vermoedt. Dikwijls toch
is men wat al te haastig, om den eersten
den besten, met wien men als kameraad
omgaat en die in onze vermaken deelt, maar
dadelijk vriend te noemen. Vrienden moeten
hartelijk, hulpvaardig en vooral trouw zijn
jegens elkaar en ook moeten zij wel dege
lijk op eikaars fouten wijzen, natuurlijk niet
uit lust om wat aan te merken, maar met
het doel om te verbeteren, om elkaar op
te voeden.
Ik hoop, dat gij in uw leven zulk een
vriend zult ontmoeten, iemand die niet alleen
in woorden, maar ook in daden toont, dat
hij wat voor u over heeft, want het blijft
toch waar:
„Vriendschap is het zout des levens."
Misschien kan men op geen anderen tijd
in het jaar zooveel vogels bij ons vinden,
als in het laatst van Augustus, of begin
September, als de herfstmaand haar intocht
houdt. De meeste vogels, die hier gebroed
hebben toeven nog, alvorens naar hun win-
terkwartieren te trekken, en tal van andere
exemplaren zijn reeds uit noordelijker en
oostelijker oorden hier naar toe gekomen.
En het is nu geen wild doortrekken als in
den voorjaaxstijd, wanneer het nest hun te
gen lacht, als het ware; in den herfsttrek-
tijd gaat }iet meer met kleine dagreizen
verder, en waar ze voldoende voedsel en goed
weer vinden, daar kunnen de vogels soms
weken lang verblijven.
We willen dan zien, wat het begin van
den herfst, zoo ongeveer op ornithologisch
gebied te aanschouwen geeft. Boven de
heide zingt nog tamelijk luid de leeuwerik.
Hij is wel de eerste zanger in het vroege
voorjaar en de laatste in den herfst, wan
neer we winterkoning en roodborstje, die
ook zelfs in het hartje van den winter
zingen, niet mederekenen.
Maar toch klinkt er iets weemoedigs in
het nazomergezang van den akkerleeuwerik,
iets, dat ook doet denken aan het „scheiden
doet wee." En do lccwerik stijgt niet meer
zoo hoog als in hot vroege voorjaar en veel
spoediger daalt hij weer op de bekende
wijze naar de aarde. Maar toch, hij zingt
en we kunnen er van genieten, op eiken
buitenweg, bij elke herfstwandeling.
De spotvogel is reeds heengegaan. Tuin-
fluiters en Filisjes zijn er nog en ze zijn
nog dagelijks met hun voedselzoeken zeer
nuttig voor den landman, maar niet zoo
gemakkelijk kan men ze te zien krijgen,
omdat ze niet meer door geluiden te kennen
geven, in welke richting ze te vinden zijn.
Ook Tjiftjafjes en Vliegenvangers zijn nog
niet heengegaan, al zal men ze over enkele
dagen tevergeefs bij ons zoeken. Wanneer
men door het bosoh wandelt, vliegt nog
een enkele woudduif klapwiekend op, en
men vindt ook nog wel eens een nest met
jongen, en enkele zelfs met eieren.
Over het geboomte vliegt een koekoek.
Aan den kant van het bosch, waar een
aardig met riet begroeid plasje is hoort
men nog enkele geluiden van Karekieteri en
andere Rietzangers en dikwijls ziet men ze
laag over het riet vliegen, of hun acroba
tische toeren verrichten langs de rietsten
gels. Wranneer we den plas naderen, schie
ten eenige Meerkollen en Waterhoenders met
angstige bewegingen tusschen liet riet.
Wanneer we even hebben gezien naar een
grooten troep kieviten, die boven gindsche
weide vliegen, en even hebben gehoord naar
de fluitende geluiden van eenige Wulpen
en Regenwulpen, zien we een oogenblik naar
de Buikstrandloopers, die langs den kant
van den plas trippelen- Uit het steile kantje,
vliegt ook een "Wïgatje weg, dat zoo heet
wegens de vele kleine, witte puntjes die
het op den rug draagt. Het Boscliruitertje
treffen we ook hier aan. In de lage pol
ders, waar men met riet begroeide plas
sen en slooten aantreft, zijn ook de wilde
eenden druk vertegenwoordigdde Pijlstaart-
eend, kenbaar aan den wigvormigen staart:
de Witoegeend die haar naam heeft ont
vangen naar haar witte oogen. Uit de natte
waterkanten vliegt af en toe een vogel om
hoog, dien we als den Poelsnip herkennen.
Van de roofvogels is tot ons teruggekeerd
liet Smclleken, de kleinste maar tevens de
moedigste der bij ons voorkomende valk-
soorten. Het Smelleken is een brutale roo-
ver, die wel groote vogels durft aanvaller*
en zich dan ook slechts bij uitzondering
met veldmuizen en. insecten voedt. Het leeft
gedurende den winter in onze bosschen,
doch steeds in klein aantal. De Sperwers
beginnen in dezen tijd weer met hun om
zwervingen. De Koekoek gaat nu weer ver
trekken, en de overeenkomst dea* beide vogels
in houding en vlucht heeft liet bijgeloof in
de wereld gebracht, dat de Koekoek in het
najaar in een Sperwer verandert. En als we
nu nog de Blauwe Reigers noemen, die
mede veel in de moerassen voorkomen, dan
hebben we de meeste vogelsoorten ds revue
laten passeeren.
De ontevreden. Prinses.
Er was eens een prinsesje alleraardigst
om te zien, maar ongelukkigerwijze altijd
even brommig en ontevreden van humour.
Als het regende, dan kon men er zeker van
zijn, dat de Prinses weer pruttelde en solieaa
de zon, dan was het ook niet goed, en ver
langde zo weer naar een bedekte lucht, of
storm misschien. Nu had prinses Clara een
heel lief gezichtje met dicp-blauwe oogen,
die eigenlijk geschapen schenen, om vrien
delijk te kijken, maar die nu helaas meestal
vochtig waren, van al die ontevreden half-
booze traantjes. Ze had bijzonder modi zacht
haar met een prachtigen goudglans or over,
maar die lange vlechten bevielen haar heele-
maal niet, en als ze nu voor het oogen
blik niets anders te brommen had, dan liep
ze maar naar den spiegel en ergerde zich
dan aan heel haar uiterlijk. „Hè, wat een
afschuwelijk haar heb ik toch 1 en wat zijn
die vlechten wanhopend kort, neen, ik wou
maar dat het zoo lang was als dat van
het prinsesje hier tegenover, maar nu, ik!
zal nog eens een lange schaar nemen en
het h^eelemaal afknippen tot het zoo kort,
is, zoo kort als van een jongen."
Maar gelukkig had Clara nooit gelegen
heid gehad, dit roekelooze plan ten uitvoer
te brengen en koelde dan maar weer haar
woede op wat anders! De koning en de ko
ningin hadden veel verdriet er van, dat hun
dochtertje zoo'n slecht humeur had, mis
schien waren ze ook niet half streng ge
noeg voor haar, want het was eigenaardig,
maar juist als de koningin van plan was
haar nu eens duchtig onder handen te nemen
hoefde ze haar .kind maar weer even aan
te zien met dat heerlijk-blozende kleurtje en
die vergeet-mij-niet-achtige oogen en de woor
den bestierven op haar lippen. De koning
had zijn gemalin daarom wel eens den raad
gegeven dat ze haar oogen maar moest slui
ten als zo van plan was een strafrede te
houden „voor de Prinses en dan maar gauw
af te zeggen wat ze noodig oordeelde vóór
dat ze do oogen weer opende. En de ko
ningin was dan ook heilig van plan haar
nog eens ernstig te onderhouden over cod
leelijke scheur die het Prinsesje moedwil
lig gemaakt had in een nieuwe witte jurk,
die niet volkomen in haar smaak vieL. Op
een zonnigen zomermorgen zat onze kleine
jonge dame voor het raam, naar de mensehen
te kijken, die daar voorbijgingen, toen ineens
haar oog viel op een lang slank meisje,