De grap van den ouden draak. De Koning beet zich van ergernis op de vingertoppen en de koningin stapte ruste loos het veitrek op en neer, toen de Kroon prins ontsfcuimig de kamer kwam binnenhol len met zijn blauwe muts scheef op het hoofd en zijn keurige schoenen geheel met «dijk bedekt. „Wel?" riep de Koningin, een oogenblik genietend van het blozend gezichtje en de stralende oogen van haar oudsten lieveling: „heb je wat nieuws?" „Wat nieuws, nu dat zou ik denken, en wat goeds ook," voegde hij er "bij, met triomfantelijken glim lach. Bij deze woorden keken de Koning en de Koningin beiden verrast op, en de eer ste vroeg: „Maar je hebt ze toch niet ge vonden, zeg?" „Nou bijna." antwoordde de Prins en hij nam zijn muts van het hoofd en speelde met de lange gekrulde veer. „Komaan, jongen," zei de Koning en een hoogroode kleur van opwinding overtoog zijn gelaat: „Vertel dan eens wat je dan wel gezien of gehoord hebt, dat je hoop geeft, om mijn kroon weer terug te krijgen?" „De draak heeft ze," zeide de Kroon prins, naar de punten van zijn vuile schoe nen kijkend, waar zijn welgevormde beenen zco flink uit te voorschijn kwamen. „De draak heeft ze 1" herhaalde de Koning ge heel verbluft op dit onverwachte antwoord en verstrooid greep hij naar zijn hoofd naar de plaats, maar die er nu niet was, belaas 1 „De draak heeft ze! Hoe ter wereld komt de schelm er aan?" „Ik weet het niet," antwoordde de Kroonprins, „maar ik denk, dat hij ze 's nachts terwijl U sliep uit het glazen kistje gepakt heeft, waar u ze altijd in be waart!" „Ja, dat moet dan wel," mompel de de koning, „maar nu krijgen we ze ook zeker nooit weer terug, daar kun je zeker van zijn en het volk kan me nu weer geen nieuwe kcopen, want ze hebben me pas nog een groote som toegestaan voor mijn nieuw luchtschip, en dus zal ik wel zonder kroon dienen te gaan voortaan,'' zuchtte de ko ning. „Weineen," lachte de kroonprins, „ik weet een heel mooi middeltje, om de kroon weer terug te krijgen." „Hoe dan mijn jon gen!" vroeg de koning ten hoogste ver baasd. „O, ik beloof U dat ik ze wel terug Na eenigen tijd hoorden ze luid geschreeuw en paardengetrappel achter zich, dus onge twijfeld werden ze vervolgd en het eenïge, wat ze doen konden, was in een boom klim men, in de hoop, dat de dichte takken hen Verborgen hielden voor het oog der zoeken den. En werkelijk, dat gelukte hun ook, want de ruiters vlogen hun voorbij, in dolle vaart. Natuurlijk stegen ze nu weer af van hun verheven schuilplaatsen, want ze had den het toch al koud genoeg in de koele nachtlucht. Ze zouden nu maar in de rich ting van den Donau voorttrekken in de hoop, dat ze dan wel gauw een stad of dorp sou- den bereiken, waar ze, na het verslag van hun wederwaardigheden, dan wel hulp en steun zouden verkrijgen tegen de Zigeuners. Toen zij op het punt waren gekomen, waar de Leitha^rivier evenwijdig loopt aan den Donau, hoorden ze opeens weer paardenge trappel en stemmen en dichtbij hen spron gen twee mannen te paard te voorschijn en er was nu geen ontkomen aan, want aan beide kanten stroomde water. Het was nog zoo duister, dat hun gelaat haast niet te on derkennen viel, maar aan de stemmen wis ten ze wel, dat het Manus en Schmohe wa ren. Hun paarden hadden ze vastgemaakt en vervaarlijk gingen ze te keer tegen de kinderen, vooral tegen Hans, die echter ook van zijn kant een brutale stoutmoedigheid had vecrkregen, sinds de vlucht hen toch ge lukt was, zoodat het nu een twee drie de teugels der paarden losmaakte en Fize op het eene hielp zelf op het andere sprong, waarbij een aangeleerde kunstenmakersvaar 'digheict hem nu natuurlijk heerlijk te pas kwam. En toen als de wind er van door, nu konden de Zigeuners hen toch onmoge- lijk meer inhalen, want de rollen waren om- gekeerdzij te paard en Manua en Schmo- j he te voet» J weet te krijgen!" „Jij vent? Maar de draak zou je kort en klein bakken, m minder dan geen tijd," riep de Koningin angstig. „Wees maar niet bang Moedertje. Ik weet een heel, heel goed middeltje en Vader zal zijn kroon weer terug hebben, eer hij nog goed tijd beeft gehad om ze te missen." „Maar de draak zal je vermorzelen," sprak de koning nu weer, terwijl hij dacht aan het groote logge monster, daar ginds op den heuvel. ,*Wel neen, dat is het juist, hij vindt het heerlijk als hij mij ziet," zei het Prinsje. „Hij heeft juist behoefte aan iemand die hem streelt, dan is hij zoo zacht als een lammetje." „Ja, net zoolang, tot hij je eens zoo gemeen te pakken neemt, dat je het misschien niet meer na zoudt vertellen." „Neen ziet u, dat vindt hij nu juist zco naar, die arme draak, dat nie mand hem vertrouwt, dat is zoo'n onaan genaam gevoel voor hem. Hij heeft net zoo goed behoefte aan wat vertrouwen en vrien delijkheid als wij allemaal," en dit zeggen de sprong ons prinsje naar de deur, ze ker op weg om den gevreesd en draak te gaan atreelen. „Maar vent, je zult toch wel verstandiger zijn," riep vader hem nog achterna „je gaat dien verraderlijken draak toch niet liefkoozen, dan zal ik het maar zonder kroon stellen, dat is dan altijd nog beter, dan jou te moeten missen." Maar weg was de vlugge spring-in-'t-veld al, vroolijk liep hij het smalle paadje op, dat naar den heuvel leidde, waar de draak zijn verblijf hield en waar hij net in diepen slaap was gevallen, tenminste te oordeelen naar het luid gesnork, dat zich al reeds van den voet van den heuvel af deed hoorenl „Als hij slaapt des te betersprak ons prinsje, dan kan ik zoo rustig zijn grooten leelijken kop streelen," en dit zeggen de sprong hij vlug den heuvel op en ver wonderde er zich over, hoe de menschen toch zoo bang konden zijn van zoo'n groote goedige logge massa en stak al vast stree len d zijn hand uit, toen de draak bij die zachte aanraking wakker werd en dat alleen al reeds zoo prettig scheen te vinden, dat hij begon te spinnen net als een kat, alleen wat harder en dat hij ook kopjes scheen re willen geven, en net toen hij dat laatste een keer deed, viel de kroon van zdjn grooten bol, vlak voor de voeten van ons prinsje» ,,Ik hoop, dat je in je sohik bent, dat je Ze waadden de Leitha door en volgden toen een straatweg, die naast de spoorlijn naar Pressburg voerde. Hier kwamen ze toen 's middags aan verkochten er de paar den, want voor alles hadden ze geld noodig, om zich nieuwe kleeren aan te schaffen en een bad te nemen en hier waren ze ieder in hun kamertj'e net zoo long met scherpe zeep bezig, tot ze weer blank te voorschijn traden tot groote verbazing van het badper- soneel, dat eerst de kinderen haast niet meer herkende. Toen waren ze toch ook erg moe, maar gelukkig vonden ze een logement, dat hen op wilde nemen en waar ze den anderen morgen geheel verkwikt weer opstonden. Met de spoor gingen ze toen weer Noordwaarts en gaven zich altijd maar voor broer en zuster uit, die samen naar huis reisdeD Da een uitstapje bij fami lie. Naar huisFizi had misschien nog ouders en Hans zou ook graag weer in zijn geboorteland zijn teruggekeerd ten minste, maar het idee, dat hij daar nog altijd onder verdenking van den bewusten diefstal stond schrikte hem af. Hoofstuk XIV, Bet diepe berouw vast Willibald 31 aria er. Nu zullen wij eens even een kijkje gaan nemen op het landgoed van Willibald Mur- ner, waar Hans toen in het voorjaar van dien diefstal beschuldigd was. De zomer is aangebroken en gloeiend heet vallen de zon nestralen op de akkers en velden, die net landgoed omgeven. Alleen aan het meer, waar het kreupelhout langs den oever wat schaduw biedt, is het lekker koel om uit te houden. Hier zien wjj drie personen: een I man, een jongen en een meisje juist van 1 den waterkant komen. mij ziek" sprak het kind, „want ik heb er; een heel eind voor moeten loopen en ikj ben wel wat moe nu ook 1" „Prrr !-Prn l! Prrr!" spon het gevaarte, als eenig ant-J 'woord. „En je hebt ons aardig voor den gek' gehouden, hoor, dat moet ik zeggen," ging! hij voort, terijl hij zich bukte om de kroon] op te rapen. „Ik geloof niet, dat iemand] ze ook hier bij jou gezocht zou hebben,; maar ik zag net het glinsterrn van eenj diamant in de zon, toen ik vanochtend op den heuvel kwam. „Nu, goedendag, beste draak, tot weer-J ziens, als je dus nog eens zoo'n grap uit-j haalt, moet je het nog wat slimmer doen!"' en weg was hij weer, de kleine kroonprins om den kostbaren schat aan zijn vader te brengen. En toen hij dicht bij het paleis kwam, kon de koning zijn oogen niet geloo- ven eerst, maar toen sprong hij letterlijk op zijn zoontje af, de Koningin hem achter na en beiden hieven zij het kind in triomf omhoog, ten aansohouwe van het volk, dat luide juichend, dat tooneeltje voor het hek van het paleis gadesloeg. Hen ballet van Prinsjes. In het groote keizerrijk Oostenrijk-Hon-, garije heeft men bij gelegenheid van den zestigsten verjaardag van de troonsbestij-j gmg van Keizer Frans Jozef vele feesten" gegeven, doch stellig geen, dat den grijzenj monarch aangenamer was dan dit, waarvan' wy gaan vertellen. Sedert weken studeerde de aartshertogin-, nen Marie Josephine, Marie Valerie en Isa bella in stilte een voorstelling In, in het, theater Schönbninn, waarvan alle rollcu' vervuld werden door twee en veertig prins jes en prinsesjes van het keizerlijke huis. De voorstelling bestond uit een toepassen lijk stuk, waarvoor de Aartshertogin Vale»' rie^ een slotrede geschreven had die den Keizer diep roerde, en uit een ballet. De slotrede, uitgesproken door de kinde ren der twee Opper-hofmeesteressen, om-' schreef in vloeiende verzen, de deugden vant den keizer. Toen daarop de muziek weer inviel, wendde de keizer zich tot zijn buurdame,' en vroeg het programma, om te zien wat ef. volgde. Het meisje een aardige slanke verschij ning, van ongeveer vijftien jaren, keertj zich nog eens om en blijft peizend staan-' „Hè I", zegt ze, „het is net of ik dit alles] al eens vroeger gezien heb," en de man ca' zijn jonge begeleider wisselen een blik van' verstandhouding bij die woorden. „We zul-1 len neg eens de landingsplaats van de boot] opzoeken," zegt de oude man en toen ze daar waren overviel haar weer datzelfde' gevoel van onbestemde berinnering cn de oude sprak: „Keer je nu nog eens om Fizi," want het was het ons welbekende drietal. Walter, de vroegere kluizeifear, Hans en Fizi. Toevallig hadden ze in hetzelfde hotel hun intrek genomen en hun wederzijdsche vreugde bij het wederzien waa onbeschrijfe lijk geweest. Hij had de Zigeuners tot na" hun herbergje gevolgd, had daar hun ver borgen solbatten ontdekt op het eilandje, o. a. ook zijn portefeuille, zonder de bank biljetten maar inplaata daarvan met goud stukken gevuld en hij aarzelde in het minst niet, zich daar enkele van toe te eigenen, dit was toch nog maar een zeer klein deel van het hem ontvreemde vermogen en in denzelfden nacht, dat de kinderen ge vlucht waren, was ook hij, na heet-en strijd aan zijn vervolgers ontkomen. Fizi had zich op Walters verlangen omgekeerd en zag nu in de verte het landhuis van Willi bald Murner. Ze werd doodsbleek en sta-' melde eenige malen achtereen: „dat huis,' dat huis"... Genoeg sprak Walter, die zich| ernstig ongerust maakte, dat de aandoe ning misschien te heftig was geweest. „Nu gaan we weer naar het dorp terug." In het' nabijzijnde stadje Steinau was een Zigeu nertroep met drie wagens op het markt plein aangekomen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 13