De oude kustwachter. Eens op een avond stapte de oude kust wachter uit zijn woning en liet zijn oogen gaan over de donkere baai, die voor hem lag. Plotseling zag hij een licht, het flikkerde maar een oogenblik en toen was het weer duister. Driemaal ging het zoo achter elkan der. Terwijl hij nog stond te denken, wat dat licht wel kon beteekenen zag hij weer een ander licht schitteren, ditmaal van den zeekant, het werd driemaal heen en weer bewogen en verdween toen. De zaken ston den den ouden man niet aan, het licht uit zee was ongetwijfeld een antwoord op een gegeven signaal. Hij kreeg daarom zijn paard en reed tot hij dioht bij de plaats was vanwaar hij meende, dat het eerste schijn sel was gekomen. Hij steeg af, ging in het lange gras lig gen en wachtte op iets, dat hem de moeilijk heid zou helpen oplossen. Hij vermoedde, dat het weer eenige oude smokkelaars wa ren, en, dat het licht, dat hij uit zee gezien had, van een vaartuig kwam, dat hij ge vaarlijk dicht aan het stand had zien lig gen. In eens voelde hij een hand op zich. .'Een vreeselijke angst beving hem, maar zijn tegenwoordigheid van geest verloor hij niet. Een pistool werd hem op de borst gezet, en een dreigende stem vroeg hem fluiste rend: „Zeg mij waar zij gaan landen, ik geef u drie tellen tijds spoedig!" De ver schrikte man stamelde: „Ze komen hier langs." Eenige minuten gingen voorbij en toen hoorde de kustwachter het zware hijgen van een paard, die een groote wagen door het zand trok. Hij zag twee mannen aan weerskanten van 't paard gaan en een derde die den wa gen van achteren voortduwde. Hij had slechts een pistool met dubbelen loop en wist niet of de smokkelaars vuurwapenen bij zich hadden of niet. Zijn bèsluit was echter spoedig genomen. Hij was een goedhartig man die veel van dieren hield en er een afkeer van had!, iets ter wereld leed te doen, maar hij zag, dat er slechts een middel was om te beletten, dat de lading verder het land werd inge voerd. Het stuitte hem tegen de borst een onschuldig dier to d'ooden, maar toen het paard voorbijging legde hij aan, en schoot duren. Kom hier, oude revolver, ik heb je nog nooit gebruikt, maar bewijs me dan nu den eersten en den laatsten dienst." Duidelijk hoorde ik, dat hij het instru ment laadde en ik vloog naar binnen en ont rukte hem het wapen, niettegenstaande de ^duisternis. Daarop streek ik een lucifer af en stak de lamp aan die op tafel stond. „Ben jij dat?" riep hij, een en al verbazing. „Ge lijk heb je, dat je teruggekomen bent. Hier, neem de flesch en laat ons drinken." Als eenig antwoord schoof ik het raam open en wierp ze weg. t „Ben je dwaasV' riep David ontsteld. Maar ik sloeg daar hieelemaal geen aoht op en liet de tweede flesch denzelfden weg .volgen. Nog even staarde hij mij aan. Toen greep hij gauw de eenige nog overgeblevene en maakte zich gereed om opnieuw te drinken. „Bij het grijze baar van je vader 1" sprak ik op plechtigen toon. „Doe het niet 1 Zweer, dat je geen druppel meer zult drinken van dat leelijke sterke vooht." De uitwerking van die woorden was on gekend. Hij zag mij aan, als had hij te doen met een bovenaardsche verschijning, de flesch, die hij reeds naar den mond had gebracht, ontgleed aan zijn hand, viel op de tafel en rolde van daar op den grond waar haar kostbaren inhoud wegvloeide. David zelf stortte eveneens neer en sloeg de handen voor het gelaat, terwijl hij luid weende. Den volgenden morgen bescheen de zon een mensch* die met de beste voor nemens bezield was, om zijn leven te bete- ren. Nu deelde ik hem ook mee, dat ik in 'de prairie zijn vader had leeren kennen, die zich uit wanhoop daar teruggetrokken bad, David Haren was diep geroerd. Dade- zijn pistool af. Het dier waggelde en viel dood voor den wagen neer. Daarop zei hij bodaaTd tot de smokkelaars: „Ik heb nog een schot, en zoo ge niet maakt, dat ge weg komt, zal ik een van U doodschieten, maar ik zeg niet wie het ral zijn." Deze woorden hadden een goede uitwer king, de mannen, die slechts met knuppels gewapend waren, liepen wijselijk weg en lieten zich niet meer zien. De kustwacDter bleef op de plek, totdat hij hulp kreeg, om den wagen, met zijn kostbare vracht van zij den stoffen en brandewijn naar het doua nen-station over te brengen. Goed geantwoord! Toen Ferdinand Cortez, de beroemde Spaansche ontdekkingsreiziger in Spanje terug kwam werd hij door Keizer Karei V zeer koel ontvangen. Wie zijt gij? vroeg de keizer trotsch. De man, antwoordde Cortez, even hoog hartig, die u meer provinciën heeft gege ven, dan uw voorouders u steden hebben nagelaten. Een nuttige en noodige traktatie voor poes. Eens zag ik een oud dametje, blijkbaar heel vermoeid met een open hengselmand, op de tram staan wachten. Ik zag, dat 't sjou wen met den mand haar zwaar viel en vroeg of ik haar ook van dienst kon zijn, en, toen ze zag, hoe verwonderd ik tege lijk naar den inhoud van den mand keek, een brokkelige, frissche graszode, zoo van het land, zei ze, „U denkt zeker, dat dit voor een vogel in de kooi dienen moet, neen, het is voor* mijn twee poesekinderen. We leven in het hartje van de stad waar heelemaal geen gras te zien of te krijgen is, en ik weet, dat ze er zoo dol op zijn. Daarom maak ik maar nu en dan een uitstapje naar buiten en breng dan een frissche graszode voor haar mee, ze zijn er dol op en het is werkelijk de eenige manier, om ze gezond fce houden." Dat heb ik goed in mijn oor geknoopt en, sinds die ontmoeting met dat vriendelijke oude dametje zorg ik, dat mijn kat altijd friach gras heeft ouder haar bereik, en zij lijk wilde hij ook de prairie in, om mis schien zijn' vader nog te kunnen bijstaan in het gevaar, dat hem bedreigde. Maar eer dit nog hoefde,, verscheen de jager zelf! Hij was, om mij te bevrijden langs het kamp van de Roodhuiden geslo pen en had zoo mijn spoor ontdekt. Toen wist hij vast en zeker, dat ik ontkomen was, en hoe hij mij nu uitgevonden had tot in deze woning, dat bleef mij voorloopig nog een raadsel, maar onbeschrijflijk was de vreugde van den ouden vader, toen hij zijn zoon wedervond, nog grooter echter, toen hij ook van diens vaste voornemens hoorde en gezamenlijk trokken wij toen naar de prairie, goed gewapend ditmaal, daar had den we voor gezorgd. De Roodhuiden wa ren nu beslist vedwenen en we gingen recht op ons doel af, het hol in den berg, waar de oude Haren nog een buidel met geld bewaard had, dien hij niet missen wou. Toen we daar aankwamen sprong Oesar, half dol van vreugde zijn meester te gemoet. Met het geld, ongeveer 4000 dollar en den hond, begaven we ons op weg naar Wray waar we paarden huurden, totdat de trein ons verder voerde naar Kansas-City. Hier zorgde de oude Haren weer voor zijn uni form: hij was kolonel geweest in den oorlog van het Noorden tegen het Zuiden, en hij rustte ook niet, voor wij beiden weer piek fijn gekleed waren, en dus geheel als gentle man voor den dag konden komen. Het eer ste, wat ik toen deed, was, naar huis schrij ven en daar we toch eenigen tijd in die stad zouden verblijven, gaf ik daar mijn adres in het hotel op. Het antwoord liet zich niet lang wachten en was van mijn broer. F j meldde mij, dat Vader en Moe der beiden gestorven waren. Vader door een val van het paard on Moeder van ver- bevindt er zich goed bij, tenminste ze is nog nooit ziek geweest, met dien leefregel. Een eerlijke bekentenis. Karei II van Engeland vroeg eens aan bisschop Stillingfleet, hoe het toch kwam, dat hij het hof zijn preeken altijd voorlas, terwijl hij overal elders altijd uit het hoofd preekte. Stillingfleet antwoordde iets van het ont zag voor een zoo verheven gehoor en de tegenwoordigheid! van een zoo groot en wijs vorst. „Maar", vervolgde de bisschop; „wil Uw Majesteit mij veroorloven U ook eens een vraag te doen?" Waarom leest gij het Par-' 1 em ent uw redevoeringen altijd voor, als geen van die redenen voor u bestaan?" „Wel", antwoorddie de Koning, eer gezegd, heb ik al zoo dikwijls en al om zoo veel geld gevraagd, dat ik mij schaam, de heeren in het gezicht te zien." Een paar eigenaardigheden van het Javaansche volk. Als er maajïsverduistering is, hoort men ïn huis, en in de kampongs een helsoh la waai, het zijn de Javanen, die het eerste v het beste voorwerp beetpakken, om er op te kunnen bombardeeren, hetzij met een stok, hetzij met de vuist. Met recht een ke- - tel concert Waarom doen ze dat nu Volgens hun bijgeloof is de boetó (reus) op roof uit en tracht de maan te stelen1 de Javanen willen de maan redden, en be proeven door het leven, dat zij maken, den boetó te verjagen, wat hun dan ook natuur lijk lukt, want binnen weinige oogenblikken is de verduistering voorbij. Is een Javaan met eenig fortuin gestorven en hield hij er vele vogels op na, (een groo te liefhebberij bij bijna eiken Javaan!) dan worden de kooien mee grafwaarts gedragen' en op het kerkhof worden de vogels losge laten. Deze dieren zijn dikwijls seer kost-] baar, de sultan van Djokjakarta beeft er» wel, die f 800 tot 1000 boeten. Is een Javaan iemand goed gezind, dan; draagt hij zijn kris (een soort van ponjaard)', in zijn gordel achter op den rug. Draagt hij iemand echter een vijandig hart toe, dan' wordt in diens tegenwoordigheid het wapen j op snj of vóór gedragen. driet over mij, en mijn broer had het va*j derlijk erfdeel verkocht*, en zich ergens» anders neergezet, terwijl hij mijn aandeel j aan den Consul had gezonden, waar ik hetj; opvorderen kon. Ik moest anders niet wa-v gen hem onder de oogen te komen, want; hij wou mij niet meer zien, nadat ik mijn) moeder in het graf gejaagd had. Ik was diep rampzalig na dien brief, maar droeg mijn smart als een man, daarin trouw geholpen door den ouden jager die als een tweede vader voor mij was. Van Kansas City vertrokken we naar St.-Louis en hier werd David Haren weer met open armen ontvangen en handhaafde er zijn, vroegeren naam, als eerste advocaat.. Hijj hield zich goed hoewel het hem een zwaren, strijd zal gekost hebben, maar zijn vader, en ik steunden hem ook zooveel mogelijk en} ik werd zijn particulier secretaris, wat ook' een bet-rekking van gewicht was, bij zoohi beroemd rechtskundig persoon. Langen tijd, twintig jaren bleef ik bij hem, toen kreeg ik een onweerstaanbaar1 heimwee naar mijn geboorteland en daar1 ik een welgesteld man was nu, ging ik naar Duitschland terug, Haren was al heel ganw na ziin aankomst in St.-Louis getrouwd en had dus al een zoon, die mij zou kunnen vervangen zoo langzamerhand. „Maar nu is het voor vandaag weer genoeg," eindig de de oude kluizenaar zijn verbaal „Bij mijn terugkomst in Duitschland heb ik weer zooveel ervaren, dat ik daar nu nie>t meer j aan beginnen wil. Er komen ook nog Zigeu ners bij te pas. Dit laatste vooral maakte, dat Hans den heelen nacht haast niet sla- pen kon, zoozeer was hij vervuld van hert- gehoorde en wat hij nog hooren ging. (Wordt vervolgcL)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 13