De kwaker ea de straairoover. V beet en terwijl hij rich om haar lichaam strengelt, draagt hij haar naar de plek toe. Daarop keert het tweetal terug en brengt er vier. En zoo wast op de meest regelma tige wijze de stroom der verhuizenden aan, tot aan het einde van de twintigste reis er een millioen gereed zijn, om het voedsel te verslinden. Het is opmerkelijk, dat zij deze wijze van vervoer altijd gebruiken, als zij elkander een dienst hebben te bewijzen. Zoo gebeurde het eens in een winter, dat de na tuuronderzoeker Huber, die hun gewoonte wilde gadeslaan, op de gedachte kwam, hen in een bepaald gedeelte van het glazen toe stel te lokken, waarin hij ze reeds had. Eerst verwarmde hij nu dat gedeelte met een kaarsvlam, omdat hem bekend was, hoeveel zij van warmte houden. Enkele mie ren waren toen juist op de plek, en zoodra zij de aangename hitte voelden, werden zij beweeglijk, wreven hun koppen en voelho rens met de voorpootjes en liepen snel in db warmte rond. Telkens wanneer zij elkan der naderden, dan neusden" zij er terdege op los en gingen dan onmiddellijk weer van elkander weg. Zij schenen naar de tweede verdieping te willen gaan, maar nauwelijks waren zij buiten: het warme gedeelte of zij keerden weer terug. Eindelijk schenen zij hun besluit genomen te hebben en ze trok ken nu werkelijk naar do tweede verdieping. Huber vermoedde, dat zij waren gegaan ■met het voornemen, om hun makkers daar boven het prettige nieuws mede te doelen, dat er beneden goedkoop warmte te krijgen was. En bannen weinige minuten werd zijn vermoeden bevestigd. Twee kwamen er naar bonedteii, met twee andere op sleeptouw. Deze werden op de warme plek neergezet, en de dragers gingen weer naar boven om andere naar beneden te brengen. Toen de nieuw aangekomenen zich verwarmd hadden gingen ook rij naar boven en brachten an dere naar beneden en de bedrijvigheid hield aan, totdat de geheele mierenhoop op (he plaats bijeen was. Toen 'de plek koieï was gewtor- den, gingen de mieren weer naar de tweede verdiepingmaar ten allen tijde kon Huber deze belangwekkende proef herhalen, en eteeds met dergelijke uitkomst.. Toby Sampson, eau eerzaam Kwaker, be zat een aardig huisje in Londen, waarin zijn zeventienjarige dochter nog het schoon ste sieraad was van alles. Vela mannen van en invloed hadden al naar Marie's hand gedongen, maar zij verkoos boven al len een eenvoudig schilder: Eduard Werea- ford, die zeer veel aan huis kwam bij haar vader. Zijn oude heer was koopman ge weest, in de city, en had nu zijn zaken aan kant gedaan en leeifde stil in een der Lon- densche voorsteden. Hij liet zich weinig ge legen liggen aan zijn spon, maar die wist toch wel, dat vadJer hem zijn toestemming niet onthouden zou, ala hij van een huwelijk sprak, en dus wachtte dit alles nog maar op het oogenblilc, dat vader Toby pachtgeld geïnd zou hebben, waarmee hij de kosten van het huwelijk dacht te bestrijden. Zoo begaf hij zich dus naar rijn landgoed even buiten en, toen hiji 's avonds laat naar huis terugreed, bemerkte hij, tot zijn schrik een eindje voor zich uit, een ruiter, die hem den weg scheen te willen versperren, eer hij nog recht tot bezinning was geko men, wat hem te doen stond, zag hij een pistool op rich gericht en eischte de man, die een masker droeg hem zijn beurs af. Nu ontbrak het den Kwaker geenszins aan moedl, maar zijn godsdienst maakte hem nu eenmaal vredelievendheid tot plicht, en zoo kon hij dus niets uitrichten tegen den ge wapende en haalde gelaten zijn beurs, vol goudstukken te voorschijn. De roover nam se., telde het geld, en liet den Kwaker toen verder trekken. Maar even daarna sprong hij den armen Toby na, en riep nu, met het pistool in de hand: ,,Je horloge!" Weer gaf de Kwaker het, met groote berusting maar voegde er toch de woorden bij: ,,Laat ine nu verder ongestoord aftrekken 1" „Nog een oogenblik," sprak de onbarm hartige, zweer, uat je anders geen geld of. „Zweren doe ik nooit!" viel de Kwaker in. „Verzeker dan ten minste dat je ver der geen geld of kostbaarheden bij je hebt." Toby bedacht zich een oogenblik en zei toen: „Ja, als Kwaker mag ik niet van de waarheid wijken en dus moet ik wel zeggen, dat ik nog 200 pond sterling in mijn zadel- tasch heb. Maar als je nog een greintje mensehelijk gevoel in je hebt dlan laat je mij dat geld, want ik wou mijn dochter in staat stellen, om te trouwen." Wat gaat mij het huwelijk van je dochter aan? Vooruit geef op het gelden Toby reikt© langzaam den zak over. Nu wou hij zijn paard de sporen geven, maar de ander greep het dier hij de teugels en riep: „Wacht even vriend Kwaker, zoocira je in de stad komt, geef je het geval natuurlijk bij de politie aan, en dat is goed en wel, alleen moet je mij een kleine voorsprong laten, mijn merrie is zwak en doodaf en jouw beestje is jong en krach tig, laat ons ruilen, als je er niets tegen hebt." De goede Toby steeg af en nam het ongelukkige afgetobde bruintje in plaats van rijn ferm, krachtig paard. De roover dankte spottend beleefd en maakte toen dat hij weg kwam. Den heelen weg naar huis zon de Kwaker op een middel, om den geslepen dief weer op het spoor te komen. Einde lijk riep hij: „Ja, nu weet ik het, ais de schurk maar in Londen komt, dan zal hij mij niet ontgaan." Den volgenden ochtend liet hij de merrie uit den stal, legde haar de teugels om en liet ze toen vrij do straat op. Eerst liep het dier rustig voor hem uit, maar opeens zette het zich in galop. De Kwaker haar achter na, in de grootste spanning en daar zag hij ze plotseling in de halfop ens taande poort van een groot huis in' de voorstad binnen rennen. ,Daar hebben we hem, daoht de Kwaker. Hij vroeg aan een voorbijganger, wien dat huis behoorde, en kreeg ten antwoord, dat de rijke koopman Weresford daar woonde. De Kwaker was zoo getroffen, dat hij geen woord zei daarop en de ander, die meende, dat hij hem niet goed verstaan, had, zei nog eens. „Ja, Weresford', TT weet toch wel, die koopman die in zoo korten tijd rijk gewor den ia Toby kreeg geen prettig gevoel over rich: Weresford, de vader van Eduard, en die roover, zouden een en dezelfde persoon rijn Hij zou ruaar weer stilletjes naar huis gaanEn toch wou hij het er zoo niet bij laten, de saak was van te veel belang. Hij ging dus ook de poort door, schelde aan, en verlangde den heer des huizes te spreken. Men wilde hem eerst niet toelaten, „mijn heer lag nog in bed, heette het. Maar hoe hij het nu aanlegde of niet, hij maakte wel, dat hij eindelijk in Weresford's slaapkamer stond en natuurlijk niet in de beste luim: vroeg die: wat er van rijn dienst was. „Ha, hadie stem kwam hem al vast bekend voor, hij wist nu dus, met wien hij te doen had!" Kalm trok hij een stoel naderbij en zette rich aan het bed met den hoed op het hoofd. „Blijf je zoo gedekt?" vroeg de ander ver wonderd. „Ik ben een Kwaker, en als zoodanig hoef ik voor niemand het hoofd te ontblooten. Bij het woord Kwaker sprong Weresford op en keek zijn bezoeker scherp in het ge laat. Waarschijnlijk had hij hem herkend, want hij werd ineens zeer bleek. „Nu, wat is er als ik vragen mag?" „Gij zult mij wel niet kwalijk nemen, dat ik zoo vroeg kom," antwoordde Toby, „maar onder vrienden neemt men het zoo nauw niet, en dus zal ik ook maar zonder complimenten verder, om het horlogo vragen, dat gij gisteren van mij geleend hebt." „Horloge? een horloge?" „Ja, dat is mij veel waard, want het behoor de nog aan mijn vrouw zaliger, en ik wou het voor nog zooveel niet missen. Ook zou ik wel graag zien, da-t gij mij het dorijn goudstukken teruggaf, dat ik u gisteren eveneens leende. Hebt- gij ze echter noodig behoud ze dan nóg maar zoolang, alleen had ik dan wel graag eenig schriftelijk bewijs" Zonder verder antwoord af te wachten, ging Toby voorti „Dan deel ik u voorts mee, dat mijn doch^ ter Marie binnenkort trouwen zal, en nu had' ik 200 pond sterling voor haar uitzet be-i steed, maar die is mij gisteren op weg naar! Londen ontstolen, daarom moet ik nu weli vragen of uw zoon iets meekrijgt ten htfc-j welijk, anders had ik n niet lastig gevallen) met een dergelijk verzoek." „Voor mijn zoon Eduard?" riep de koopman en sprong uit bed. „Ja: Eduard" Weresford, antwoordde de Kwaker zacht.! En met nadruk ging hij voort: „Het zou mij; zeer aangenaam rijn, als hij niets hoefde te' weten, van wat er dezen nacht gebeurd is, maar, als gij) de 200 pondi niet geeft, dan! moet ik natuurlijk wel zeggen hoe ze mij1 afhandig gemaakt zijn." Zonder een woord' te zeggen sloot Weresford een kast open eö| gaf Toby achtereenvolgens een beurs, hor-' loge en geldzak terug. „Meer verlangt gij! niet?" vroeg de koopman met gedemptei stem. „Nog een ding verzoek ik u dringend: onterf uw zoon." „Het moot bij Jt huwelijk niet heeten, dat ik het heb bewerkt, met het oog op uw. vermogen." Toen de Kwaker alleen was, to$l hij bij zichzelf: „De kinderen rijn niet verantwoordelijk' voor de daden der ouders: Marie zal met den zoon van dien man trouwen, maar, ge stolen goed aannemen, neen, dat zal rij' niet Toen hij weer op het voorplein was, riep hij Weresford) toe: „Hè, vriend, ik heb je je merrie teruggebracht, geef je mij nu ook mijn hengst terug En zoo zat Toby weldra in het zadel en reed in draf naar huis. Twee uur later kwam Weresford bij hem en ven-' langde hem alleen te spreken. „TTw heele manier van optreden heeft mij uitermate, getroffen. Gij hadt mij eer en leven kun nen benemen en mijn zoon dubbel ongeluk kig maken: eerstens door het weigeren van, de hand uwer dochter en tweedens door het bewustzijn, dat rijn vader een schurk is,! maar gij hebt gehandeld als een man van. verstand en van hart. Neem nu deze papie ren. en vaarwel gij riet mij niet weer!" Het pakket bevatte aan wij zigingen op de eerste handelsbuizen in Londen en er lag een briefje bij met namen en adressen. Dit waren de beroofden en telkens stond het hun ontstolen bedrag er naast en de bank waar het geld uitbetaald zou worden.' Wat er overbleef was rijn eigen rechtvaar-; dig verkregen goed, dat zonder gewetens bezwaar door Toby's dochter aanvaard kon worden. Stipte tijdsbepaling» Toen koning Erederik II van Pruisen, die altijd een "bijzondere werkzaamheid aan den dag gelegd) heeft, rijn krachten wat voelde afnemen, gebeurde het hem wel eens, dat hij wat langer sliep, dan hij rich voor-, genomen had en dan was hij daar ernstig, boos om. Hij beval dus zijn kamerdienaar,, hem niet langer dan tot een bepaalde mi-1 nuut te laten slapen en hem dan, desnoods, met geweld te wekken. Eens kwam een be diende, dien de koning pas in dienst genomen had, om dit bevel uit te voeren. Laat mij toch nog wat slapenriep do koning, ik ben zoo moe Uwe Majesteit heeft mij bevolen, dat, ik zoo vroeg zou komen. Slechts nog één enkel kwartier, zeg ik.- Geen minuut, uwe Majesteit; het is, vier uur; ik laat mij niet afwijzen. Nu, dat is fermriep de koning, gij] zoudt er ook slecht aan toe geweest rijn* als gij mij had laten liggen. Wapenspreuken. Onder het Nederlandsche wapen prijkt, zooals ieder weet, „Je maintiendrai". De Engelsche wapenspreuk is: „Dieu et moU| droit." De Belgische ,,L'union fait la for ce.". Die van de Yereenigde Staten van' Noord-Amerika „In pluribus inum" is „Eén! voor allen", en die van Waldeok-Pyrinont „PaJma sub ponder© oreacit", d. w. 2. „De1 palmboom groeit tegen de jverdmkking favj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 14