De kwaker ea de straairoover.
V
beet en terwijl hij rich om haar lichaam
strengelt, draagt hij haar naar de plek toe.
Daarop keert het tweetal terug en brengt
er vier. En zoo wast op de meest regelma
tige wijze de stroom der verhuizenden aan,
tot aan het einde van de twintigste reis er
een millioen gereed zijn, om het voedsel te
verslinden. Het is opmerkelijk, dat zij deze
wijze van vervoer altijd gebruiken, als zij
elkander een dienst hebben te bewijzen. Zoo
gebeurde het eens in een winter, dat de na
tuuronderzoeker Huber, die hun gewoonte
wilde gadeslaan, op de gedachte kwam, hen
in een bepaald gedeelte van het glazen toe
stel te lokken, waarin hij ze reeds had.
Eerst verwarmde hij nu dat gedeelte met
een kaarsvlam, omdat hem bekend was,
hoeveel zij van warmte houden. Enkele mie
ren waren toen juist op de plek, en zoodra
zij de aangename hitte voelden, werden zij
beweeglijk, wreven hun koppen en voelho
rens met de voorpootjes en liepen snel in
db warmte rond. Telkens wanneer zij elkan
der naderden, dan neusden" zij er terdege
op los en gingen dan onmiddellijk weer van
elkander weg. Zij schenen naar de tweede
verdieping te willen gaan, maar nauwelijks
waren zij buiten: het warme gedeelte of zij
keerden weer terug. Eindelijk schenen zij
hun besluit genomen te hebben en ze trok
ken nu werkelijk naar do tweede verdieping.
Huber vermoedde, dat zij waren gegaan
■met het voornemen, om hun makkers daar
boven het prettige nieuws mede te doelen,
dat er beneden goedkoop warmte te krijgen
was. En bannen weinige minuten werd zijn
vermoeden bevestigd. Twee kwamen er naar
bonedteii, met twee andere op sleeptouw.
Deze werden op de warme plek neergezet,
en de dragers gingen weer naar boven om
andere naar beneden te brengen. Toen de
nieuw aangekomenen zich verwarmd hadden
gingen ook rij naar boven en brachten an
dere naar beneden en de bedrijvigheid hield
aan, totdat de geheele mierenhoop op (he
plaats bijeen was.
Toen 'de plek koieï was gewtor-
den, gingen de mieren weer naar de tweede
verdiepingmaar ten allen tijde kon Huber
deze belangwekkende proef herhalen, en
eteeds met dergelijke uitkomst..
Toby Sampson, eau eerzaam Kwaker, be
zat een aardig huisje in Londen, waarin
zijn zeventienjarige dochter nog het schoon
ste sieraad was van alles. Vela mannen van
en invloed hadden al naar Marie's
hand gedongen, maar zij verkoos boven al
len een eenvoudig schilder: Eduard Werea-
ford, die zeer veel aan huis kwam bij haar
vader. Zijn oude heer was koopman ge
weest, in de city, en had nu zijn zaken aan
kant gedaan en leeifde stil in een der Lon-
densche voorsteden. Hij liet zich weinig ge
legen liggen aan zijn spon, maar die wist
toch wel, dat vadJer hem zijn toestemming
niet onthouden zou, ala hij van een huwelijk
sprak, en dus wachtte dit alles nog maar
op het oogenblilc, dat vader Toby pachtgeld
geïnd zou hebben, waarmee hij de kosten
van het huwelijk dacht te bestrijden.
Zoo begaf hij zich dus naar rijn landgoed
even buiten en, toen hiji 's avonds laat naar
huis terugreed, bemerkte hij, tot zijn schrik
een eindje voor zich uit, een ruiter, die
hem den weg scheen te willen versperren,
eer hij nog recht tot bezinning was geko
men, wat hem te doen stond, zag hij een
pistool op rich gericht en eischte de man,
die een masker droeg hem zijn beurs af. Nu
ontbrak het den Kwaker geenszins aan
moedl, maar zijn godsdienst maakte hem nu
eenmaal vredelievendheid tot plicht, en zoo
kon hij dus niets uitrichten tegen den ge
wapende en haalde gelaten zijn beurs, vol
goudstukken te voorschijn. De roover nam
se., telde het geld, en liet den Kwaker toen
verder trekken. Maar even daarna sprong
hij den armen Toby na, en riep nu, met het
pistool in de hand: ,,Je horloge!" Weer
gaf de Kwaker het, met groote berusting
maar voegde er toch de woorden bij: ,,Laat
ine nu verder ongestoord aftrekken 1"
„Nog een oogenblik," sprak de onbarm
hartige, zweer, uat je anders geen geld
of.
„Zweren doe ik nooit!" viel de Kwaker
in. „Verzeker dan ten minste dat je ver
der geen geld of kostbaarheden bij je hebt."
Toby bedacht zich een oogenblik en zei
toen: „Ja, als Kwaker mag ik niet van de
waarheid wijken en dus moet ik wel zeggen,
dat ik nog 200 pond sterling in mijn zadel-
tasch heb. Maar als je nog een greintje
mensehelijk gevoel in je hebt dlan laat je mij
dat geld, want ik wou mijn dochter in staat
stellen, om te trouwen." Wat gaat mij het
huwelijk van je dochter aan? Vooruit geef
op het gelden Toby reikt© langzaam den
zak over. Nu wou hij zijn paard de sporen
geven, maar de ander greep het dier hij
de teugels en riep: „Wacht even vriend
Kwaker, zoocira je in de stad komt, geef je
het geval natuurlijk bij de politie aan, en
dat is goed en wel, alleen moet je mij een
kleine voorsprong laten, mijn merrie is zwak
en doodaf en jouw beestje is jong en krach
tig, laat ons ruilen, als je er niets tegen
hebt." De goede Toby steeg af en nam het
ongelukkige afgetobde bruintje in plaats van
rijn ferm, krachtig paard. De roover dankte
spottend beleefd en maakte toen dat hij weg
kwam. Den heelen weg naar huis zon de
Kwaker op een middel, om den geslepen
dief weer op het spoor te komen. Einde
lijk riep hij: „Ja, nu weet ik het, ais de
schurk maar in Londen komt, dan zal hij
mij niet ontgaan."
Den volgenden ochtend liet hij de merrie
uit den stal, legde haar de teugels om en
liet ze toen vrij do straat op. Eerst liep het
dier rustig voor hem uit, maar opeens zette
het zich in galop. De Kwaker haar achter
na, in de grootste spanning en daar zag hij
ze plotseling in de halfop ens taande poort
van een groot huis in' de voorstad binnen
rennen.
,Daar hebben we hem, daoht de Kwaker.
Hij vroeg aan een voorbijganger, wien dat
huis behoorde, en kreeg ten antwoord, dat
de rijke koopman Weresford daar woonde.
De Kwaker was zoo getroffen, dat hij geen
woord zei daarop en de ander, die meende,
dat hij hem niet goed verstaan, had, zei nog
eens. „Ja, Weresford', TT weet toch wel, die
koopman die in zoo korten tijd rijk gewor
den ia Toby kreeg geen prettig gevoel over
rich: Weresford, de vader van Eduard, en
die roover, zouden een en dezelfde persoon
rijn Hij zou ruaar weer stilletjes naar huis
gaanEn toch wou hij het er zoo niet bij
laten, de saak was van te veel belang. Hij
ging dus ook de poort door, schelde aan, en
verlangde den heer des huizes te spreken.
Men wilde hem eerst niet toelaten, „mijn
heer lag nog in bed, heette het. Maar hoe
hij het nu aanlegde of niet, hij maakte wel,
dat hij eindelijk in Weresford's slaapkamer
stond en natuurlijk niet in de beste luim:
vroeg die: wat er van rijn dienst was. „Ha,
hadie stem kwam hem al vast bekend
voor, hij wist nu dus, met wien hij te doen
had!"
Kalm trok hij een stoel naderbij en zette
rich aan het bed met den hoed op het hoofd.
„Blijf je zoo gedekt?" vroeg de ander ver
wonderd.
„Ik ben een Kwaker, en als zoodanig hoef
ik voor niemand het hoofd te ontblooten.
Bij het woord Kwaker sprong Weresford
op en keek zijn bezoeker scherp in het ge
laat. Waarschijnlijk had hij hem herkend,
want hij werd ineens zeer bleek. „Nu, wat
is er als ik vragen mag?" „Gij zult mij wel
niet kwalijk nemen, dat ik zoo vroeg kom,"
antwoordde Toby, „maar onder vrienden
neemt men het zoo nauw niet, en dus zal ik
ook maar zonder complimenten verder, om
het horlogo vragen, dat gij gisteren van mij
geleend hebt." „Horloge? een horloge?"
„Ja, dat is mij veel waard, want het behoor
de nog aan mijn vrouw zaliger, en ik wou
het voor nog zooveel niet missen. Ook zou
ik wel graag zien, da-t gij mij het dorijn
goudstukken teruggaf, dat ik u gisteren
eveneens leende. Hebt- gij ze echter noodig
behoud ze dan nóg maar zoolang, alleen had
ik dan wel graag eenig schriftelijk bewijs"
Zonder verder antwoord af te wachten, ging
Toby voorti
„Dan deel ik u voorts mee, dat mijn doch^
ter Marie binnenkort trouwen zal, en nu had'
ik 200 pond sterling voor haar uitzet be-i
steed, maar die is mij gisteren op weg naar!
Londen ontstolen, daarom moet ik nu weli
vragen of uw zoon iets meekrijgt ten htfc-j
welijk, anders had ik n niet lastig gevallen)
met een dergelijk verzoek."
„Voor mijn zoon Eduard?" riep de
koopman en sprong uit bed. „Ja: Eduard"
Weresford, antwoordde de Kwaker zacht.!
En met nadruk ging hij voort: „Het zou mij;
zeer aangenaam rijn, als hij niets hoefde te'
weten, van wat er dezen nacht gebeurd is,
maar, als gij) de 200 pondi niet geeft, dan!
moet ik natuurlijk wel zeggen hoe ze mij1
afhandig gemaakt zijn." Zonder een woord'
te zeggen sloot Weresford een kast open eö|
gaf Toby achtereenvolgens een beurs, hor-'
loge en geldzak terug. „Meer verlangt gij!
niet?" vroeg de koopman met gedemptei
stem. „Nog een ding verzoek ik u dringend:
onterf uw zoon."
„Het moot bij Jt huwelijk niet heeten, dat
ik het heb bewerkt, met het oog op uw.
vermogen." Toen de Kwaker alleen was, to$l
hij bij zichzelf:
„De kinderen rijn niet verantwoordelijk'
voor de daden der ouders: Marie zal met
den zoon van dien man trouwen, maar, ge
stolen goed aannemen, neen, dat zal rij'
niet
Toen hij weer op het voorplein was, riep
hij Weresford) toe: „Hè, vriend, ik heb je
je merrie teruggebracht, geef je mij nu ook
mijn hengst terug En zoo zat Toby weldra
in het zadel en reed in draf naar huis. Twee
uur later kwam Weresford bij hem en ven-'
langde hem alleen te spreken. „TTw heele
manier van optreden heeft mij uitermate,
getroffen. Gij hadt mij eer en leven kun
nen benemen en mijn zoon dubbel ongeluk
kig maken: eerstens door het weigeren van,
de hand uwer dochter en tweedens door het
bewustzijn, dat rijn vader een schurk is,!
maar gij hebt gehandeld als een man van.
verstand en van hart. Neem nu deze papie
ren. en vaarwel gij riet mij niet weer!"
Het pakket bevatte aan wij zigingen op de
eerste handelsbuizen in Londen en er lag
een briefje bij met namen en adressen.
Dit waren de beroofden en telkens stond
het hun ontstolen bedrag er naast en de
bank waar het geld uitbetaald zou worden.'
Wat er overbleef was rijn eigen rechtvaar-;
dig verkregen goed, dat zonder gewetens
bezwaar door Toby's dochter aanvaard kon
worden.
Stipte tijdsbepaling»
Toen koning Erederik II van Pruisen,
die altijd een "bijzondere werkzaamheid aan
den dag gelegd) heeft, rijn krachten wat
voelde afnemen, gebeurde het hem wel eens,
dat hij wat langer sliep, dan hij rich voor-,
genomen had en dan was hij daar ernstig,
boos om. Hij beval dus zijn kamerdienaar,,
hem niet langer dan tot een bepaalde mi-1
nuut te laten slapen en hem dan, desnoods,
met geweld te wekken. Eens kwam een be
diende, dien de koning pas in dienst
genomen had, om dit bevel uit te voeren.
Laat mij toch nog wat slapenriep do
koning, ik ben zoo moe
Uwe Majesteit heeft mij bevolen, dat,
ik zoo vroeg zou komen.
Slechts nog één enkel kwartier, zeg ik.-
Geen minuut, uwe Majesteit; het is,
vier uur; ik laat mij niet afwijzen.
Nu, dat is fermriep de koning, gij]
zoudt er ook slecht aan toe geweest rijn*
als gij mij had laten liggen.
Wapenspreuken.
Onder het Nederlandsche wapen prijkt,
zooals ieder weet, „Je maintiendrai". De
Engelsche wapenspreuk is: „Dieu et moU|
droit." De Belgische ,,L'union fait la for
ce.". Die van de Yereenigde Staten van'
Noord-Amerika „In pluribus inum" is „Eén!
voor allen", en die van Waldeok-Pyrinont
„PaJma sub ponder© oreacit", d. w. 2. „De1
palmboom groeit tegen de jverdmkking favj