overvallen en dwaalde hij rond, zonder te
weten, waar hij zich bevond. Eindelijk ge
hikte het hein, daar de mist een weinig
optrok in den maneschijn te zien, dat hij
beneden in het dal en dicht bij zijn kind
was. Het sou nu even gevaarlijk als nutte
loos geweest zijn, zijn nasporingen voort te
zetten en hij keerde dus naar zijn hut terug
na zijn kind verloren te hebben en ook zjjn
hond die gedurende verscheidene jaren zijn
trouwe metgezel was geweest. Den vol
genden morgen begaf de herder zich ge
volgd door een menigte boeren op weg, om
eajn kind te zoeken. Na zich den geheelen
dag vruchteloos vermoeid te hebben, werd
hij eindelijk verplicht tegen den avond den
berg weer af te klimmen. Toen hij in zijn
hut terugkeerde, hoorde hij, dat zijn bond
thuis geweest was, maar na een stuk brood
gekregen te hebben dadelijk weer weggeloo-
pen was. Gedurende eenige volgende dagen
liet de herder niet na zijn kind te zoeken
en altijd als hij in zijn hut terugkeerde
hoorde hij, d&t zijn hond zich vertoond had,
maar ook weer was wqggeloopen, na zijn
gewoon voedsel ontvangen te hebben.
Door deze tijding getroffen bleef hij één
dag thms en toen de hond als gewoonlijk,
met zijn stuk brood verdween, besloot de
herder bean te volgen, om de oormak van
dit vreemde gedrag te onderzoeken. De
hond begaf zich naar een waterval, op
eenigen afstand gelegen van de plaats
waar de herder zijn kind had gelaten, daal
de, zonder stü te staan in een daar dichtbij
gelegen afgrond neer en verdween eindelijk
in een spelonk waarvan de opening bijna
gelijk was met den afgrond. De herder volg
de hem er met veel moeite in, maar hoe
verschrikte hij, toten hij, de grot binnentre
dende, zijn kind 'bemerkte, dat met graagte
van het stuk brood at dat de hond haar
had gebracht, terwijl het trouwe dier naa^t
haar zat en zijn kleine beschermelinge met
goedige oogen aankeek. De vader begreep
nu dat het kind afgedwaald was tot aan
den afgrond, en dat het voortgerold was
tot aan de opening mn de grot. Het klei
ne schepseltje was toen bang geworden en
in de spelonk gegaan; de hond was het ge
volgd en had het behoed voor den honger
dood, door het alle dagen voedsel te bren
gen. Heit scheen ook, dat het gotede dier
het kind dag noch nacht verlaten had,
alleen met uitzondering van de oogenblik
ken, dat hij brood ging baden.
door een spelonk en terwijl wij daar op
handen en voeten doorheen kropen, trok
Haren mij plotseling terug in een zijspleet,
want ineens zag hij het hoofd van een In
diaan opduiken, die, o, wonder* om echter
niet bemerkt scheen te hebben en nog ge
volgd door twee kameraden ons voorbij
ging en zeker den berg weer opklom. Wel
schenen ze bedacht te zijn op een ontmoe
ting met de blanken, ten minste ze droegen
de buksen gereed, om ieder oogenhlik af te
schieten. Toen dit gevaar nu opnieuw weer
voorbij was, kropen wij zoo gauw mogelijk
de spelonk uit en nog steeds was 't allesbe
halve veilig voor ons, want, waar het kreu
pelhout in de vlakte overging, groeide
hoog prairiegras, en niet onwaarschijnlijk
was het, dat zich daar nu ook eenige Rood
huiden verborgen hielden.
Naar alle waarschijnlijkheid lag het niet
in de bedoeling van den jager, om den berg
te verlaten, want hier had hij zich nu een-
maai een woonplaats gekozen. Dus moesten
de Indianen per sé verjaagd worden. Op
de knieën in het lage dennenhout liggend,
richtte hij het geweer nu naar boven, een
schot weerklonk en hals over kop rolde een
Indiaan van de rots naar beneden, in de
donkere dennen. Opnieuw weerklonk die
kreet van wraak, maar toen werd het ook
.weer stil en liet geen: vijand zich meer zien.
.„Ziezoo, dat zal wel weer een beetje schrik
verspreideal onder die sluwe gladakkers-
Maar toch schijnt het mij niet geraden, ze
hier af tv wachten.- We moeten dus maai
een ander verblijf opzoeken. En zoo kro
pen we af weer een eind verder door het
dichte dennenhout en verborgen ons in een
Een mild küimaatei een mooie
omgeving maken dab de
mensch maar weinig behoef
ten heeft.
Een Parijeenaar, een musicus, had om de
eene of andere reden Frankrijks hoofdstad
verlaten en zich te Napels gevestigd. Een
landgenoot kwam bij hem, om hem te vra
gen, of hij niet naar Parijs wilde terugkee-
ren, waar een goede betrekking voor hem
open was. De musicus bewoonde op de der
de verdieping van een oud paleis een klei
ne kamer, met gewitte muren, waarin een
ledikant, een tafel en een stoel het eenig
ameublement uitmaakten. Zijn kleeren en
muziekinstrumenten hingen aan spijkers
cATi den wand; verbeeldt je nu zoo'n ver
blijf eens met grij6, somber weer Maar hier
werd het kamertje verlicht door de Itali-
aansohe zon. De musicus verdiende met
het geven van zanglessen niet meer dan
900 franks in het jaar en toch, toen hij het
voorstel gehoord had, antwoordde hij zon
der bedenken: Neen! Mijn negenhon
derd franks in Napels zijn meer waard dan
drie- of vierduizend in Parijs. Armoede
hier is honderdanaal gelukkiger dan rijk
dom daar. Hij wees op zijn tafel, waar een
eenvoudig maal gereed stond van rozijnen,
vijgen en visch.
Daar, zei hij, wil je nu wel galooven,
dat dit minder kost dan een kop koffie
in een café te Parijs?
Toen bracht hij zijn bezoeker naar het
venster en toonde hem de golf van Na
pels in af haar heerlijkheid en dichterbij
een prachtige villa, met haar welriekende
boschjes en marmeren beelden.
Voor een dergelijk verblijf zou ik na tie
Parijs minstens zesmaal zooveel moeten be
talen en dan zou er nog maar een omgeving
zijn van dakenschoorsteenten eai mist, ter
wijl ik hier het gezicht heb op het schoon
ste toaneel, dat de wereld kan opleveren
De haring als proefdier
Te Berlijn leefde eens een geleerde, die
zich vast overtuigd hield, dat mensch en
cEer zich langzamerhand in een heel andere
levenswijze weten te schikken, dan ee oor
spronkelijk gewoon zijn. De juistheid van
die leer wilde hij nog eens proefondervinde
lijk toonen: Hij ving een haring, en uit
hol midden in een vooruitspringende klip,
en dit kwam ons nogal een geschikte schuil
plaats voor, want vooreerst gaf die rots
punt ons dekking en dan was het dennen
hout hier zoo laag, dat we iederen vijand
konden zien aankomen en dus neerschieten
zouden, eeT hij de spleet bereikt had.
,,Waar mag die Estacado toch wel geble
ven zijn?" peinsde Haren halfluid, en nog
had hij die woorden niet uit den mond of
daar vertoonde de sluwe gast zich voor onze
oogenl Haren trok zijn geweer, het schot
ging af, maar de Estaeado was verdwenen
naar ik meende, in het bosch.
„Zou ik dan niet getroffen hebben?" riep
de jager.
,,Nu, enfin, dit schot zal in ieder geval
de strijd met de Roodhuiden verhaasten,
want nu weten zij, waar we ons ophouden.
En heit is ook beter ook, want zoolang dat
adderengebroed nog niet vernietigd is,
zullen wij niet veilig zijn."' „Ja, maar deze
paar Roodhuiden zijn zeker nog maar een
klein deel van den heel en troep, die hier
rond zwerft, merkte ik op, en dan moeten
wij het per se afleggen tegenover de over
macht." „Ja, dat is waar," erkende de ja
ger. ,,Nu, dan zal het misschien beter zijn,
dat wij den berg heelemaal verlieten, want
mijn Cesar blijft toch goed genoeg verzorgd
achter, en zoo kropen wij dus door het
dennenhout steeds lager. Na tien minuten
hielden wij even halt en zagen op de voor
uitspringende rotspunt, die wij zoo even
verlaten hada^r^, nu twee Indianen staan.
Ze schenen dus onze vlucht niet bemerkt
te hebben, want ze onderzochten de aller
naaste omgeving daar. Voorzichtig zetten
het aquarium, waarin hij het dier geplaatst
had, nam hij iederen dag een lepel vol zee
water en verving dit door een gelijke hoe
veelheid zoet water. Dit deed hij zoolang,
tit zich in het aquarium alleen nog zoet'
water bevond. Vervolgens werd bet aquari
um door een ruim goudvischglas vervangen.
De haring leefde nog steeds en scheen zich
zeer wel te gevoelen. De geleerde onderzoe
ker was echter met zijn belangwekkende,
proeven nog niet ten einde. lederen dag,
nam hij uit het glas een lepel vol zoet wa~i
ter, totdat er zich geen (druppel meer in
bevond. Toon moest het glas voor een vo
gelkooi plaats maken. De haring was rroo-
lijker dan ooit, nu en don stoote hij een,
kreet van misnoegen uit, als de geleerde'
hem e enigs zins oneacht streelde, of "hem
niet vroeg genoog hot pasteitje voorzette,
dat in do keuken voor hem klaar gemaakt,
was. De haring werd dik en vet, maar de
professes' meende na verloop van eenige
weken te bomerken, dat het aardig diertje,
melancholiek werd. Langen tijd peinsde;
onze golearde nu, tot hij de oorzaak van;
het verdriet van den ongolukkLgon visoh zou;
opsporen. Eindelijk ontdekte hij, dat de
haring aan maagpijn leedhij had misschien;
wel met de pasteitjes zijn maag bedorven.
Drommelsriep de geleerde uit, ik heb,
heelemaal vergeten het arme beest te drin-,
ken te geven.
Terstond vulde hij nu een houten nap met!
water on plaatste dezen in de kooi. Toen de.
professor den volgendon morgen zijn proef
dier wilde bekijken, vond hij het doodi'
den kop had het in de waterkom gedompeld!
de baring was verdronken.
s-DE SCIEB.
Als een ntier een voorraad voedsel vindt,
gaat zij die goede tijding dadelijk onder)
haar volkje verspreide®. Maar hoe? Zij
.wnjft met haar voelhorens tegen dia barer
makkers. Natuurlijk is dat „wrijven met'
den neus1* toch een gebrekkige manier van'!
zich te uiten, waardoor ten minste niet alles
in bijzonderheden kan meegedeeld worden.
Hoe moet dan de Colnmbus cmder deze ia-'
secten zijn makkers omtrent die aardnjks-'
kundige ligging van zijn Amerika inlichten
Hij kent den weg zelf en hij kan een andere'
mier naar de plaats brengen. Columbus pakt
dus zijn gezellin, die hij zoo juist zijn oxrt-
dekking heeft meegedeeld, met den bek I
wij onzen tocht voort, tot we den voet van;
den borg en den zoom van het lage hout be
reikt hadden. Nu achtten wij het veiliger,,
eerst de duisternis af te wachten en bra-i
ken dus pan op, toen de avond gpheel geval
len was.
We namen toen onzen weg door de prairie,
in de richting der stadjes Wray en Akron.
Of er nu bij den jager bijkwam, dat zijn'
hart daarheen trok, of (kit hjj meende, op,
die manier den vijand totaal te ontloopen
in alle geval, we gingen.
Plotseling fluisterde Haren mij toe.
„Leg je neer, als je leven je hef is." Voor
ons hoorden wij een geruisoh in liet liooge
gras. Toen was weer alles stil en ik zag, dat
Haren met het oor op den grond luisterde.
„Je hadt wel gelijk, toen je zei, dat de
Roodhuiden mogeEjk versterking kregen.
Daar heb jo ze al I Nu niet schieten, want
dat zou ons de heele (bende op hot Lijf
van de buks niet dan in 't hoogste geval van
nood, gebruik gemaakt," waarschuwde hij.
Maar hjj trok vast zjjn mes en ik volgde zijn
voorbeeld: In het volgend oogenblik doken
twee donkere schaduwen voor ons op. Den
eersten doorboorde Harc-n met zijn mes.
terwijl ik naar den tweeden stak, man-f
slecht trof, waarna ik mij aangegrepen voel
de. Een worsteling tu6scken mijn aanvaller
en mij volgde en Haren kon mij niet te hulp
komen, onida-t een derde Indiaan zich op
h«m geworpen had. Eindelijk lukte hot
mij rnijn tegenstander een doodebjken steek
toe te brengen, maar het volgend oogenblik
kreeg ik zelf zulk een slag op het hoofd.
ik bewusteloos neerviel.
(Wordt vervolgd.)