VOOR DE JEUGD No. lSira. Woensdag* 11 Augustus. Anno 1909. i Jiiii iiïïï i iïïli iiSii i iïsii s i i iiSsi i'i»fc,©®£5T'ï v^v 'V V ÏSIDSCH DAGB1AD EERZUCHT, Vóór en tegen van het hengelen. i Eerzucat is zoo'n twijfelachtig clink, ik wed, dat de meeeten van u het er niet over eens zijn, of ae hert nu tot de deugden of de ondeugden moeten rekenen, want al die woorden met zucht, zo hebben zoo'n on gunstige beteekenis immers, naar lichaam en ziel, denken we maar aan: bleekzucht^ geelzucht, waterzucht, geldzucht, drank zucht en allerlei andere, beslist kwade zuch ten. Maar nu eerzucht: dus zucht naar eer.. Om van menschen eerbewijzen te krijgen, san menschen die zelf wat waard rijn, dat gaat heusch zoo gemakkelijk niet. Ze zijn er niet zoo gul mee. Er moet heel wat ge werkt en gestreefd en geblokt zijn, voor de eerzuchtige zijn doel heeft bereikt. Het gaat hem als een vurig paard bij de wedrennen, hij begint met de andere mededingenden op sen lijn, maar behaalt een voorsprong en alle hinderpalen overwinnend, komt hij eindelijk het eerst aan. Dan barsten de hoera's der toeschouwers los, en zoo moet ook de eerzuchtige zich beslist boven ande ren onderscheiden hij moet anderen vooruit zijn in talent, vlijt of volharding, en hoe kan eerzucht dan verkeerd rijnt Wel neen, het is ons wel degelijk veroorloofd', om te streven naar den lof van degenen die wij hoog stellen boven ons zelf. Het is het eenige middel om vooruit te komen, zou ik haast zeggen. Allen, die het ver gebracht hebben in <de wereld zijn eerzuchtig1 ge weest. Ontdekkers, kunstenaars, geleerden, zij allen hebben gestreefd naar een voor sprong op de groot© menigte. En die heeft er hen nog niet eens altijd om geëerd! of gehoogadht, maar de voldoening, die het hun zelf al reeds schonk, om rich ver boven andeTen vooruit te gevoelen, dank zij eigen inspanning en volharding, is oneindig zoet en beloanend. Eerzuchtig zijn is een doel na jagen, en nooit uit het oog verliezen en niets is gelukkiger dan een levensdoel te hebben. De eerzuchtige is als hij, die een berg be stijgt, op welks top een heerlijk loon wacht. Maar de weg naar de bergtop is lang, en als hij tienduizend schreden telt, moeten wij stil en geduldig gaan, stap voor stap, jaar in en jaar uit en langzaam zullen wij vor deren tot de tiende, vijftigste, honderdste schrede, altijd maar voort met taai geduld *>n onwrikbare volharding. En waar velen fallen, en achterblijven, verwijlen of moe deloos terugkeeren, daar willen wij vastbe raden voortstijgen en toch vooral niet den ken: wat kan ik onbeduidende jongen of meisje nu tot stand brengen, verwonderlijk is het, wat volharding en wilskracht kunnen uitwerken. Demosthenes werd een beroemd redenaar en hij had nog wel een spraakgebrek, Napo- leen werd] Kleiner en toch was hij eerst maar ©en gewoon jongeheertj e, Columbus was ^maar een monnik, en hij werd wereldont dekker, Jeanne id*Arc werd een heldin en zij was maar een boerenkind, enz., enz. Weet gij genoeg voorbeelden nu» het groote, volbracht door het vurig verlangen om een doel ta bereiken, een doel, dat voor. anderen te hoog en te moeilijk was. En nu staat gij straks allen aan het be gin van een nieuw cursusjaar. Wat wilt gij worden 1 Misschien weet gij dat nog niet, is uw besluit nog niet genomen, maar in alle géval, wat ge doet, doe het met geheel uw hart, met eerzucht, om dat wat gij doet, 200 goed mogelijk, ja beter dan anderen te doen t En wie van u niet aan de studie denkt, maar wie bijv. maar een lief zusje in huis hoeft te zijn, die heeft nog de makkelijk ste taak niet. Want zeker behoeft die weer het meeste gednld en kan zioh dat ook slechts door eerzuchtigen strijd verkrijgenIn alle ge val, daar rullen we het nu wel over eens rijn, dht eerzucht een deugd is, een loffelijk streven naar een goed doel en moge deze vacantietijd de noodige geestelijke sterkte schenken, om ons eerzuchtig streven zegevie rend vol te houden. Een schat van middeltj es om veelvischte vangenennogwat! Natuurlijk is het hengel vermaak niet uit gesloten van de algemeen© wet, dat alle za ken van twee kanten kunnen bekeken wor den. Men vindt er heftige vijanden van, maar ook, onverbeterlijke vrienden, die rich niets storen aan het smalen op hun „onbeduidend, wreed pleizier", maar rich eenvoudig op weg begeven om weer en wind dienende hun sport te beoefenen. En de vischsoort, die zeker het meest blootstaat aan de kunstgrepen der hengelaars, is on getwijfeld, de baars. Een der meest ge liefkoosde versnaperingen van de baars is een worm, voornamelijk de zoogenaamde blauwkoppen, als men een trosje wormen een paar uren voor de vischpartij met een paar droppels melk besprenkeld en er een lepel vol fijngehakte pieterselie ondeT mengt, zijn weinig baarzen tegen deze lek kernij bestand en is een goede vangst ge waarborgd, vooral wanneer men nog een der volgende middelen aanwendt, om de baars naar de plaats waar men vischt te lok ken en ze daar te houden. Hiertoe doet men in een helder doorschijnende flesch een aantal levende vischjes, spanne een stukje doek of gaas over de flesch en late deze een voet of 4, 5 in het water zakken, daar baars ook op kleine visch jacht maakt, zullen rij om déze flesch blijven heenzwemmen en men kan de geheele school wegvangen, in plaats van een flesch kan men gebruik maken van een versohgeteerden langen stok, dien men in het water steekt, de baars komt altijd op de hicht van verache teer af. Voor de baare- vangst moet het geen vloedgetij rijn, niet te warm en liefst gaat men niet op plaatsen, waarop de zon met volle kracht schijnt. Blei en voorn rijn in het algemeen met 'dezelfde middelen te vangen als de baars, als lokmiddelen kunnen in dit geval ook nog dienen de zoogenaamde zemelbaJ- len, klei met losse zemelen vermengd. Ver der ga men in stroomcxid water, op tame-1 lijke diepte, achter rietkragen, kribben of| bij bruggen, tijdens vloedgetij en liefst hij' zuiden- of westenwind. Voor brasemvis8chen moet de lucht bepaald betrokken zijn, op warme-hel- der-zonnige diagen krijgt men bepaald geen: resultaat, het lokaas is weer hetzelfde als bovenbeschreven. Zeelt moet vooral gezocht worden in modderige niet zeer diepe sloot-en en geheel op de wijze als baars, maar uitsluitend in de maanden Mei en Juni en Juli. „Ik begrijp niet, hoe je in dat hengelen, plezier kunt hebben, ik vind het vervelend", zei Dolf. En na een poosje op den dijk heen en weer geloopen te hébben, liet hij zich langs de helling naar beneden glijden, zoo dat hij vlak achter zijn makker kwam te zitten. ,,Je staat daar nu al een uur lang, naar je dobber te kijken en je hebt hoog- stens wat katvisch opgehaald". Karei gaf geen antwoord, maar met een vlugge bewe- J ging haalde hij zijn hengel naar boven en. toonde triomfantelijk een grooten baars, die aan den haak hing te spartelen. „Arm di©r- tj©!" cei Dolf weer, „maak hem los en stuur! hem maar gauw terug naar rijn familie. Ik houd te veel van zwemmen, dan dat ik niets voelen zou voor waterbewoners en nu- wij vanmiddag toch een patrijs op tafel hebben, een van <le drie, die ik gisteren geschoten heb, kunnen wij je viscbsoliotel wel missen." Maar Karei had zijn baars al weggestopt in het mandje, dat naast hem stond en was niet van plan rijn vischvangst op te geven. „Ik houd meer van vliegen", antwoordde hij droogjes, en als je mij om advies ge vraagd had, sou ik je geraden hebben om die vogeltjes niet zoo laaghartig te ver moorden." „Ik heb ze in de vlucht gescho ten", hernam Dolf, „ze hadden gelegenheid om weg te vliegen, maar jij lokt de visschen, verraderlijk met een worm, of een balletje deeg. Jagen is bovendien een vrij wat ge zonder werk dan visschen. Dat lange zit-' ten in het gras maakt je spieren maar stijfj en bezorgt je rheumatiek v«5ér den tijd. Wij^ jagers, wij loopen uren lang zonder een haaa te zien en we rijn moe als we thuiskomen. Gisteren hadden wij een aardigen dag. Ik was om vijf uur 's morgens al op. De lucht was lekker koeL Ik haalde mijn fiets uit, den stal en een kwartier later was ik op de afgesproken plaats. Ik vond er ee>n drie tal vrienden, elk met een geweer en een hond. Wij wachtten tot de zon rich aan den. hemel vertoonde en begonnen toen onre wandeling. Het duurde niet lang of we waren zoo druk aan het praten, dat de konijntjes zon-, der gevaar van hun leven ons hadden kun nen tegemoet komen als onze honden even! groote babbelaars waren geweest als wij...." „Kom, komriep Karei, ongeduldig ge worden, „bewaar je verhalen maar tot van-; middag en laat me hier rustig hengelen.... Of eigenlijk neen, ik heb er geen pleeber

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 11