bijenteelt!
Set zuidelijkste volk.
In een klein Chile enscli jacht, slechts
van vier makkers vergezeld, heeft de En
ge lsche geograaf Charles Wellington Fur
long een expeditie naar Yuurland onder
nomen.
Op de kleine eilanden aan de Zuidzijde
heeft hij •wekenlang onder de Jaghans, het
zuidelijkst wonende volk der aarde, geleefd
en daarbij belangrijke gegevens verzameld
over dezen tot een spoedigen ondergang
gedoemden volksstam, welke bijzonderhe
den Üij in ,,Harpers Magazine" mededeelt.
Nog voor 28 jaren voeren 3000 Jaghans
in hun kano's door de waterwegen rond de
eilanden; thans is deze zeldzame stam der
Yunrlanaers bedenkelijk gedund en ook het
kleine overschot gaat ten onder door onop-
houdelijken strijd om het bestaan. Het
rawe, koude klimaat en de armoedige pool-
flora vernietigen de levenskracht van het
arme, van heel de wereld afgesloten volkje.
Kort geleden kende het geen andere klee
ding dan een zeehonden- of ottervel, die los
om het lichaam geslagen worden. Met hun
vooruitspringende kaken, hun donkere,
schuin geplaatste oogen, hun baardeloos,
bruin gelaat en door hun kleine gestalte,
doen zij in het eerste oogenblik aan Japan
ners denken. Talrijke metingen hebben
voor hen een gemiddelde lengte van 1.55 M.
doen vaststellen, terwijl de vrouwen nog
kleiner zijn.
In primitieve, uit loof en boomstammen
samengestelde hutten huizen deze kleine
menschen. Reeds van verre klinkt den
vreemde het blaffen en huilen der honden
tegen, de eenige huisdieren der Jaghans,
die armoede en eenzaamheid met hen dee-
len. Eet is een onrustig, zwervend volkje,
dat in jacht op zeehonden en visohvangst
een kommerlijk bestaan, vindt. Overal treft
men sporen aan van verlaten volksplantin
gen, want dikwijls drijft de lust naar avon
turen van de eene plaats naar de andere,
en spoedig zijn op de nieuwe plek de een
voudige hutten opgebouwd.
Terwijl de mannen op jacht gaan, houden
de vrouwen, die uitstekende zwemsters zijn,
zich met visschen en het zoeken van mos
selen bezig; zij vlechten manden en looien
het leder. Op reis hanteeren zij de roei
riemen en thuis waken zij over kind en
hui«i.
Bijzonder belangwekkend zijn de studiën,
die Furlong van de taal van dezen eigen-
aardigen volksstam gedaan heeft. De taal
der Jaghans kent geen geschreven letters
of teekens, maar niettegenstaande dit ver
rast ons toch him woordenschat. Een zeld
zaam iets is het, dat verzamelwoorden bijna
in het geheel niet voorkomen. Zoo beschikt
hun taal over geen woord voor de uitdruk
king „loof" of „lommer", daarentegen wel
over aanduidingen voor iedere afzonderlijke
soort bladeren. Ook het algemeen begrip
„visch" of „vogel" is in de taal der Jaghans
met uit te drukken, ofschoon zij voor land
vogels, kustvogels en watervogels bijzon
dere woorden hebben. Opvallend is ook de
groote rijkdom aan bijwoorden, terwijl van
den anderen kant het getalstelsel bijna in
het geheel niet ontwikkeld is en bij het
woord „muttan", d.i. drie, geheel ophoudt.
De Engelsche geograaf was getuige van
een verbitterden strijd tusschen de Yuur-
landers. De door vele reizigers geschilder
de woestheid kwam ook hier duidelijk te
voorschijn. Met hun roeiriemen, speren en
stokken gingen de tegenstanders op elkan
der los; in de woede van het gevecht greep
men naar zware steenen, die de tegenstan
ders elkander tegen het hoofd sloegen.
„Hoe deze woedende stoïcijnen deze sla
gen overleefden, gaat mijn verstand te
boven, en ik kan slechts aannemen, dat hun
dik, zwart haar de hevigheid van de slagen
verminderde."
Ten slotte gingen de tegenstanders over
tot het worstelen. Met saamgesloten han
den omklemmen zij dan den nek van hun
vijand, trachten hun knie op zijn borst te
drukken; dan volgt een krachtige ruk met
de armen en wanneer deze hevig genoeg
is, wordt zoo den tegenstander de nek ge
broken.
Na hun woeste razernij volgde dan het
geklaag om de dooden. Uit de hutten
kwam het droevig treurgezang, een lang
gerekte toon, die in het zachtste pianissimo
inzet, tot een luid geschrei aanzwelt, om
dan, na voortdurend zwakker worden,
bijna onhoorbaar te eindigen. De treuren
de bloedverwanten schaven zich met mos
selschelpen of scherpe steenen het- haar
van het midden van den schedel en beschil
deren het gelaat met rouwkleuren, zwart
en wit.
Den volgenden dag was Furlong getuige
van aen doodendans, waaraan gewoonlijk
mannen en vrouwen deelnemen. Dezen dag
waren het echter bijna alleen vrouwen, die
het doodsgezang murmelden en zongen.
Met lange staven in de hand draaiden zij
zich langzaam in een grooten kring en
stieten telkens in rhythmische gelijklui
dendheid met haar houten staven dof op
den grond. Later sloot zioh de kring dich
ter opeen en de opwindende werking van
den dans deed zich gevoelen.
Het feest eindigde met de mishandeling
ran een stamgenoot, die verdacht werd
twee anderen vermoord te hebben, en die
nu door de vrouwen met haar staven onder
zingen on dansen bijna gedood werd.
Opmerkelijk is het, dat de Jaghan9 geen
opperhoofdén hebben.
Slangenvleesch.
Yerscheidento menschen hebben al een af
keer tegen bet eten van paardenvleesoh,
maar nog heel anders zouden zdj hun neus
optrekken voor een maaltijd* die ge
heel uit slangenvleesch bestond.
In Zuid-Amerika is men zoo kieschkeurig
niet. Heeft men daar een boa-oonsfcrictor
gevangen, dan zijn er liefhebbers genoeg
om fl-n-T» den maaltijd deel te nemen.: Geluk
kig komt heit er op een eter meer of minder
niet aan, want een reuzenslang is 20 k 30
voet lAng en dik naar evenredigheid. Hot
vleeech is blank en moet evengoed smaken
als dat van den lekkersten paling.
Van de huid maakt men laarzen en za
dels en met het vet is men zeer zuinig. Men
zegt, dat het genezende kracht heeft, en
heeft men een wond, dan zet men die goed
onder slangevet en zooals verteld
wordt doorgaans met gelukkig gevolg.
De boa-constrictor is niet vergiftig en
leeft voornamelijk langs de oevers der
Zufldamerikaansche rivieren. Men maakt
druk jacht op deze dieren, zoowel met
strikken als met het geweer, maar het ge
lukt slechts zelden met dit laatste wapen de
ze slangen voorgoed onschadelijk te maken-
Zij hebben een taai leven en hoewel een ko
gel of een sohot hagel in den kop ze tijde
lijk bewusteloos maakt, kecren zo na enke
le uren vaak tot het leven terug tot groot
gevaar van den jager, die niet de noodige
voorzieningen daarvoor getroffen heeft.
Een geklutst 'eitje, och, menigeeü, die er
een 2wak voor heeft-, zegt S. in „Buiten
leven". En verder: En dat aan de bijen te
gaan voeren, lijkt toch wel wat al te dwaas.
Toch is het niet zoo, als het wel schijnt!
Probeer het eens, waag er eens een ei van
drie centen aan, kluts het goed, doe er
flink wat suiker bij en zet het vanavond
eens onder een korf, die niet al te dik in
zijn bijen zit. Morgenavond is het eitje ver
dwenen en als ge den korf omkeert om het
leege schoteltje er onder vandaan te halen,
komen de bijen u al tegen. De fut, die er
uit scheen, is er weer ingekomen. Zoo'n
eitje brengt ce op krachten, ze deelen er
het hare van aan de koningin mede en ik
behoef werkelijk geen physiologische ver
handeling te schrijven, om u duidelijk te
maken, dat dit het afzetten van eitjes be
vordert. De koningin gaat. gesterkt door
het krachtige maal, al heel gauw aan het
inleggen en er is voorraad genoeg in om
loop om de larven groot te brengen. Zoo'n
paar eitjes in de week brengt binnen kor
ten tijd een zwakken korf weer op krach
ten; het aantal bi.ien neemt toe met den
dag en als andere korven er niet aan den
ken om uit te vliegen, zijn zij toch druk in
de weer. Zij gevoelen zich sterk en zijn be,
stand tegen minder gunstige weersinvloeden-
En nu de verklaring?
Zie, dat ei is, wèl beschouwd, toch zoo'H;
onnatuurlijk voedsel niet. Want het bezit!
dezelfde stoffen, die ook het voedende be*!
standdeel vau het stuifmeel uitmaken, het*,
welk in kluitjes aan de achterpootjes naaf)
den korf wordt gedragen en, in cellen op-|
gehoopt, met den naam van bijenbrood be*i
stempeld wordt. Beide zijn in den grond!
der zaak hetzelfde: zuiver eiwit, en ze moe*]
ten dus ook voor de voeding der bijen
zelfde waarde hebben.
Een geklutst eitje, ge Hebt er mi'<w-l-iipq
een zwak voor, maar tooh: geef het eens!
aan uw bijen en houd dat eens een week)
of drie vol. Het kost u twee dubbeltjes,'
met de suiker mee een kwartje en uw korfi
verdubbelt er door, wat zijn „volk" betreffcj
Goed is suikerwater, beter is honig en
Het best honig en daarbij een geklutst eitje J
RECEPT.
Tutti frutti.
Men neemt verschillende vruchten, bijv.
kersen, waaruit de pitten moeten worden
verwijderd; groote aardbeien, goed gewas-
Bchen, frambozen,- perziken, waarvan de
schil is afgetrokken en de pitten zijn uitge
haald; dito pruimen^ en wat men verder
.verkiest Men kookt ze even op in witten
wijn, met suiker naar «maat-, en d© schil van
een citroen. Zoodra het nat ljjniig is, spreidt
men alles op een schotel uit. Nu maakt men
een ©aus van melk met vanielje, maïzena,
eea paar eierdooiers en striken, mengt er
©en maatje room door been en giet d© saus,
als ze wat bekoeld is, over de vruchten.
Daarna bedekt men alles met het stijfge
klopte eiwit, waarin wat vnarieljeemker ia
gemengd, en laat het in don oven even licht
bruin worden.
De vrachten mogen niet fijn koken,
Iets over Meeding.
Wij, Hollanders, hebben in Tftnjmhwr^ ia
het bijzonder te Londen. Hmt T>nj»m
slecht gekleed© natie ta zijn. De FngpJarihpji
steken menigmaal den dra-air daarmede en
overdrijven dan bar. Maat- de waarheid ia,
dat wij dienaangaande van hen wed piati
lesje kunnen nemen. Gingen onze mannen'
hun vrouwen wat meer voor haar gardo
robe veroorloven en hielpen onze vrouwen
haar mannen meer om met zorg en *mApJc
gekleed te gaan, wij zouden, als natie»
beter voor den dag komen. Wjj moesten
er wat meer op letten, dat kleeding den
mensch maakt. De deugd der zuinigheid
wordt licht tot ondeugd- Het is goed en
verdienstelijk de straten geregeld to schrob
ben en geen stofje op de chiffonnière te
dulden. Maar de eerst© zorg geldt toch den
mensoh. En deze kan bij ons wel beter ge
kleed gaan.. Wij hebben goede tailleurs en
modemaaksters genoeg, die wat meer kon
den verdienen.
Geen Engelsoh gentleman, geen City
man, geen Londensch klerk denkt er aan,
iederen dag hetzelfde pak kleeren te dra
gen, of hetzelfde paar schoenen. In die
wijsheid steekt niet alleen zin voor netheid,
maar tevens voor zuinigheid. Kleeren en
schoenen duren langer door ze bij afwisse
ling te dragen. Zij blijven dan ook in fat
soen. Schoenen moeten eens op een leest
staan, kleeren een poosje blijven hangen;
dan blijven ze tevens frisch. En wij beseffen
niet half, hoe aangenaam een „uitgeluoht"
pak kleeren is. Een jas wordt, door haar
iederen dag te dragen, een zak. Pantalons
moeten, na veertien of zestien uren „aan"
te zijn geweest, in haar vouw gelegd en
liefst geregeld geperst worden. Niets mis
staat een gentleman zoozeer als bolle
knieën. Een eenvoudig voorbehoedmiddel
is, bij het zitten de pijpen t-e ontspannen,
door ze een heetje op te trekken. Dat ziet
men in Engeland in omnibussen cn treinen
ieder Engelsoh gentleman doen, maar in
Holland z et men dat van slechts 2eer_
weinig heeren in trams en treinen. En, o,
die vele bolle knieën die ons in het oog-
vielen*