Goede oplossingen ontvangen van: bven, ons leven en eigendom te zullen ont- pen.'' De bevelhebber, die hier, noch' zijn tijd, poch zijn troepen "wilde opofferen, vooral pmdat er in ihet stadje niefc veel te plun deren viel, nam de voorwaarde aan, en wel dra gingen de deuren open. Maar niemand verscheen, om de belegeraars behoorlijk te pntvangen, nergens bemerkte men een •poor van leven. Toen trokken de Spanjaarden de stad Verder in, tot aan de markt, doch ook hier was alles leeg en stil Zij zagen er maar. één man, blijkbaar dengene, die gecapitu leerd had, want hij hield nog het witte ylaggetje in de hand 1 Vriendschap fussctien een leeuw en een hond. Vele bezoekers van den dierentuin te [Londen hadden de gewoonte,' een hond of kat mee te brengen voor de Leeuwen, die rich daar bevonden. Onder anderen liad iemand een mooi zwart hondje op de straat gevangen, dat als gewoonlijk in bet hok van den leeuw geworpen werd. Het arme .diertje sidderde, kromde zich, wierp zich op den rug cn stak zijn pootjes smeekend in '<de hoogte. Do leeuw zag bet diertje met een onder- Boekenden blik aan, draaide het eeisb met 'den eenen klauw, tóen met den anderen om, berook het, en scheen verlangend te zijn, er Bader mee kennis te maken. Toen de op passer dit zag, bracht hij een schotel vol van zijn eigen maal. De leeuw hield zich echter op een afstand en wilde niet eten, bdj richtte voortdurend zijn oogen op den hond en noodigde hem als bet ware uit, «om bet eten te proeven. Eeist toen de vrees van bet diertje wat /verminderd was en zdjn eetlust döor den geur der spijs wat geprikkeld was, nader de bet langzaam en begon bevend te eten. ÖDaarop kwam de leeuw zachtjes naderbij ,en begon ©veneens en bedden deden vriend schappelijk bun maaltijd. Van dezen dag [sloten beide dieren een nauwe vriend- jBcbap zoodat do bond zelfs tusschen de klauwen en onder den muil van zijn vree- Belijken beschermer ging liggen slapen, (Wanneer men bun het eten bracht, viel het kleine «dier dadelijk daarop aan, en wilde zich, naar hondenaard, alles alleen toe eige nen. Het hield er zijn pootjes op, en knorde blafte en sprong den leeuw stoutmoedig in het gezicht. Maar dit grootmoedige dier wend niet boos op zijn makker, j'a roerde zelfs niet eer een beet aan, voordat zijn lieveling hem stilzwijgend daartoe verlof bad gegeven. Als beide verzadigd war^n en do leeuw zich soms uitstrekte om te rusten, liet de hond het dikwijls niet toe, liep en sprong om hem heen, krabde hem met zijn pooten op den kop, trok hem aan de ooren en beet hem wat het edele dier echter goedmoedig to'eliet. Ongeveer na verloop van een jaar werd het hondje ziek en stierf. De leeuw scheen eenigen tijd te gelooven, dat zijn lieveling sliep, hij berook hem nu en dan, stiet hem met zijn neus en keerde hem met zijn klauw om. Daar bij echter zag, dat al zijn pogin gen om hean te wekken nutteloos waren be gon hij met snelle onrustige stappen van bet eene eind van zijn hok naar het andere te loopen. Daarop bleef hij staan en zag met een strakken treurigen blik op den hond neer, bief toen zijn kop 111 de hoog te, opende zijn vreeselijk'en muil en brulde eenige minuten aaneen allervreeselijkst. Men beproefde hom het doode lichaam te ontnemen te vergeefs, de leeuw bewaakte het onophoudelijk en liet niet toe het aan te raken. De oppasser trachtte hem daar op door allerlei spijzen te lokken, maar hij wendde zich met walging daarvan af. Men erette eenige levende honden in zijn hok, deze verscheurde hij dadelijk, maar liet hun ledematen op den grond liggen. Nu eens sloeg bij zijn klauwen in de planken en scheurde er groote splinters uit, dan weer rukte hij aan de traliën van zijn hok. Eindelijk strekte hij zich geheel uitgeput ever xija makker neer* trok hem mot zijn pooten naar zich toe en legde hem aan zijn borst. Deze stomme droefheid werd nog eenige malen door een vieeselijk gebrul af gebroken. Zoo hield hij het vol tot den vijfden dag, toen hij des morgens dood werd gevonden. Zijn kop lag vriendschappelijk op het lijk van zijn kleinen vriend., De eierkoek der Keizerin. De tweede vrouw van Napoleon, Maria Louise, hield er bijzonder veel van, om ,van tijd tot tijd eens proeven van haar bekwaamheid in de kookkunst af te leggen. Op zekeren dag kwam zij op de gedach te een eierkoek te bakken. Zij liet de daar toe 'benoodjigde keukengereedschappen an het salon brengen, waar het vuur helder in den baard vlamde. Terwijl zij de eieren stuk sloeg, moest baar hofdame de suiker fijnstampen. Spoedig siste de boter in de pan, de keizerin goot de eieren er in en een heerlijke geur vervulde bet salon.; Plotseling trad onaangemeld de keizer, binnen. Verschrikt en ontsteld bukte Ma ria Louise zich over de pan om die voor Napoleon verborgen te houden, maar de keizer wien de eigenaardige geur al dade lijk was opgevallen, trad naderbij, keek onderzoekend rond, en ontdekt© eindelijk de pan op de kolen in den haarcL „Wat?" zei hij. „Bak je eierkoeken. Maar, dat kan je niet eens! Wacht, ik zal je wel eens leeren, koe je dat doen moet!" Napoleon stuurde de hofdame weg om een keukenschort voor hem te gaan halen en maakte daarna bet gebak klaar, waar aan zijn gemalin was begonnen. Ongeluk kigerwijze was de eierkoek op één plaats aan de pan vastgebakken. Napoleon nam dadelijk zijn degen en stak met de punt er van onder de koek, zoodat bet hem ge lukte, dien los te maken. Daarna wilde hij hem met een sierlijke^ zwaai omkee- ren om hem aan den anderen kant te laten hakken. Maar in deze kunst scheen Brij niet zeer ervaren te zijn want de eier koek vloog niet weer in de pan maar kwam op den' grond terecht. Ze begonnen alle drie t© lachen en Napo leon lachte het hartelijkst. Wie het onderste uit de kan wï9 hebben vaBt het lid op den neus. Eens leed een groot vaartuig op zijn te- rugieis naar Brazilië schipbreuk op de hoogte van een klein eiland in den Atlan tisch en Oceaan. Van de passagiers en de bemanning ontkwam er slechts een, en van ide massa rijke koop waai', waarmee het schip geladen was, kwam niets aan wal. Die eenige overgeblevene werd gastvrij door de eenvoudige eilandbewoners ontvan gen en men beloofde hem, dat wanneer er een Europeesok schip in zicht zou komen, het gesignaleerd zou worden, om hem mee te nemen. Maar d© man, dio dus zooveel reden tot dankbaarheid had, was van een buitenge woon inhaligen aard en het eenige, waar hij nu bestendig aan dacht, was h-oe hij Het ongeluk nog tot zijn eigen voordeel zoc kunnen aanwenden. Hij wist, clat de hut van den kapitein onder andere twee zakjes diamanten bevatte. De begeerte om deze in bezit te krijgen, liet 'hem dag nog nacht met rust. Hij besloot een poging te doen. Op een kal men dag leende hij daarom 'n ka no van de eilanders en roeide naar de rots waar het ongelukkige schip op was blijven vastzitten. De rots was alleen zichtbaar bij laag water, wanneer de vloed opkwam werd zij geheel door de golven be dekt. Hier aangekomen maakte hij alle toe bereidselen voor zijn onderneming. Door vroegere waarnemingen was hem de juiste ligging van het gezonken schip bekend en daar hij een uitmuntend zwemmer was, was zijn voornemen, om naar den begeerden schat te duiken. Zijn eerste poging gelukte niet, evenmin zijn tweede. Bij zijn derde proefneming echter, baande hij zich werke lijk een weg door het raampje van den ka» juit, en keerde in zegepraal met een van da twee zakjes torug. Die schat maakte hem een vermogend man, maar door rijn inhaligheid niet met rust gelaten, besloot hij ook naar het tweede zakje te duiken, nadat 'hij het eerste in de kano had geborgen, die hij op den rand van de rots had getrokken. On der tusschen kwam de vloed snel op. Veel tijd was er door den duiker verbruikt èn voor zijn toebereidselen èn voor het uit rusten na iedere poging. De voorbijgaande uren en de opkomende vloed waren door hem onopgemerkt gebleven. Telkens dook hij in zee en telkens werd hij met leeg© handen naar de oppervlakte teruggedre ven. Eindelijk, door en door uitgeput, gaf hij alle verdere pogingen op,- toen hij tot rijn schrik zag, dat de rote voor meer dan de helft door de zee bedekt werd en de kano met haar kostbare lading weggespoeld was. Om zijn angst te vermeerderen, versoheen; er in de verte een gestadig naderend vaar tuig, maar voordat men hem bijstand kon verleenen werd de ongelukkige, verzwakt door vroegere inspanningen, verzwolgen door de golven... een slachtoffer van zijn eigen hebzucht en een voorbeeld van het waarschuwende gezegde: „Wie het onder ste uit de kan wil hebben valt het lid op 'den neus 1" Oplossingen der Raadsels, i. Stadsgehoorzaal II. Bergen-op-Zoom* III. Advertentie* IV Werkmand. V. Aardenburg. S. v. Loef, Maria en Joh. van Hooidonk* M. Optendr-ees, „Goudsbloem", Erans v., Hoeken, Plona en Lodewijk, Jacoba Plan- jer, H. Kriek, „Kruisbes", C. L. Jans sen, „Twee rozen", G. en J. dl6 Pree, Em ma", Corrie Sibbes, M. en R. de Ruijter, Geertruida en Joh. Besselink, Marinufl Kallenberg, Annie Pommée, A. Brinks, Liena de Neef, Willem Kok, „Cornelia Horsman, H. Massaar, „Jasmijn", Th. en' N. v. d. Burgh, Suze Blom, „Anjelier", Cisca Yonk, Agatha van Es, Betsy van Wijk, Joh. Nieboer, Cato Hasselbaoh, P. de Gunst, P. Jasperse, „Zandoogje", Jan: en Willem Stokhuyzen, Jao. Christiaanse, Cornelia Karstens, „Jan Steen", Alida H. Kwik, A. de Jongh, D. de Jongh, „Rosa Fluweeltje", Marie v. Paridon, L. J. V* Loef, allen te Leiden. O. Kleinveld, te Bodegraven. „Delphinium*', te B a a r n. Fabian", to Berg en Dal W. en G. v. d. Veer, B. van Nieuwkoop, 0. G. de Vries, Jo Loogman, F. en D. den1 Elzen, Gerrit Roos, Maartje Roos, Antje en, D. v. Nieuwkoop, te Haarlemmer meer. Th. C. van Schie, te Hill e g o m. D. v. Nieuwkoop, G. E. v. Nieuwkoop, C. en F. Leijen, C. C. Zwetsloot, T. en J„ Spaargaren, C. Doeswijk, P. Schuilenburg,, Joh. Lemmerzaal, te Kaag. Corry en Odilia Wernink, te Koude* kerk. „De twee Dapperen", te O e g s t* geest. P. Oostenrijk, te R ij n s b u r g. M, Hulsbos, K. en D. van Nieuwkoop,- Jan en C. van Tinus, Joh. Bergman, te Warmond. H. Binnendijk, te W assenaar. Johanna en Aartje Parlevliet, te Z o terwoud e. Prijzen vielen ten deel aan: P. Schuilen-* burg te K a a g en A. Brinks te L e i d e ry

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 14