Onder den giend ie Berlin. De zeevisscherij in Dnitschland. Boven den grond te Berlijn heerscht ver- keersmisère. Ondanks de vele andere ver keersmiddelen krijgt de gewone electrisoke tram het leeuwenaandeel van het vervoer, waardoor de drukke straten soms half vex- barrik&deerd. worden door de tall002e tramrijtuigen. Yele plannen zijn reeds ge maakt om de tram van het overgroote ver keer te ontlasten, maar de moeilijkheden zijn vele. Men heeft nu de hoop gevestigd op de ondergrondsche spoorwegen. Hoewel dit instituut nog betrekkelijk jong is, is het toch reeds zeer populair, ondanks de om standigheid, dat er geen abonnementen worden gegeven en er geen rekening ge houden wordt met (het aantal passagiers, dat een wagen vervoeren kan. Wat aan een station staat, wordt eenvoudig meegeno men. Nu ia het zeker een voordeel, dat men niet blijft staan, maar om in een ruimte voor een goede vijftig menschen met het dubbele aantal passagiers te 2 am en te zijn, heeft toch ook zijn bezwaren, al pleegt de Berlijner deze dingen van de humoristi sche zijde te bekijken. En vooral, waar de treinen maar een twintigtal seoonden stil staan de stations, is de risico, dat men er aan zijn station niet uitkomt, bij deze volte niet gering. Men tracht dit bezwaar te ondervangen door aan de passagiers den raad te geven, om zich voor het bereiken van bet station naar de uitgangen te bege ven, maax een compacte massa van een veertigtal „straphangers" is in een trein in beweging nog minder tot wijken te bewe gen dan in een 8tils taanden trein. Dan wagen de meesten 't eerst zich los te laten. Maar als gezegdde ondergrondsche is populair. De zindelijkheid der wagens, de geruischlooze gang, de snelheid, zijn alle maal elementen, die aan de Hoch- und Un- tergrundbahn ten goede komen. En men betaalt dus gaarne 16 Pf-als men verder dan vier stations gaat, hoewel de tram ook dan maar 10 Pf. vraagt, wanneer men de keus heeft Maar dat is nog niet dikwijls het geval. De lijnen der ondergrondsche spoorweg maatschappij zijn nog niet talrijk genoeg en hoewel er druk gearbeid wordt, zal het nog wel jaren duren, voordat er een net van sneltrams onder het plaveisel van Ber lijn ligt, dat geheel aan de behoeften vol doet. De westelijke voorsteden construee- ren nu alle' ondergrondsche spoorwegen, die de bewoners in bet hartje van de stad brengen zullen; de stad zelf bereidt den aanleg voor van een ondergrondschen, die het noorden met het zuiden verhinden zal, maar ook indien die gereed zijn, ook in dien de zijlijn klaar is, die den Gleisdreieck, berucht geworden door het ongeluk, dat daar plaats had in October van het vorige jaar, overbodig maakt en uitschakelt, dan nog zal het misère blijven 00 de straten, waar te veel tramlijnen samenkomen. AARDBEIEN. De teelt van aardbeien heeft in ons va derland een hooge vlucht genomen. Men verbouwt ze zoowel in bakken en kassen als in den vollen grond. En om ze maar vroeg genoeg aan de markt te kunnen bren gen, worden ze op alle daarvoor ten dien ste staande middelen vervroegd, want hoe eer men leveren kan, hoe hooger de prijs is, en dat maakt vaak voor een paar weken reeds een enorm verschil Maar zelfs al kan men deze vrucht niet zoo heel vroeg aan bieden, dan levert deze plant nog een op brengst, welke ruimschoots de moeiten, kosten en zorgen loont, welke zij vraagt- In den vollen grond kan men ze verbou wen midden in den tuin, waar ze den hee- len dag wordt bestr^Sld door de branden de zomerzon; maar ook in niet al te zware schaduw wil ze heel goed groeien. Vandaar dat men ze in boomkweekerijen vaak ziet aangeplant tusschen half- en hoogs tam mige kroonboomen, en by de vruohtentelers vindt men ze dikwijls de eerste jaren tua- K&ten de nieuwo aanplantingen in de boom gaarden en tusschen frambozen, en hier ook geven de aardbeien een goed beschot. En of men ze teelt in klei, op veen of op zand, overal kan men succes verwaohten, als de grond, waar men ze brengt, slechts los, vruchtbaar en vochthoudend is. In de leerboeken wordt ons verteld, dat men ae kan zaaien en scheuren. Wij voor ons ge- looven, dat zaaien een puik middel ia voor iemand, die ziah er op toelegt nieuwe va riëteiten te verkrijgen; maar of dit voor den practicus van heel groot belang is, dur ven wij in twijfel trekken. Die doet o. i beter door te prafiteeren van de resulta ten, welke door den theoretiaus worden verkregen, en wien het meer te doen is om de eer en den naam dan om de rechfcstreek- sche winst. Scheuren achten we beter en van meer practisch voordeel, doch de beste resultaten verkrygt men nog altijd door gebruik te maken van de uitloopers, welke zich jaarlijks vormen aan haast alle plan ten. De eerste plantjes, welke aan de uit loopers rijn ontstaan, hebben den langsten groeitijd gehad, zijn het krachtigst ontwik keld en bBloven derhalve het meest voor de toekomst. Daarbij dient men ze te ne men van jeugdige, frissche, nog goed dra gende moederplanten. De grond, waar men planten wil, moet los en vochthoudend rijn, zeiden we boven. Om daarin te voorzien, kunnen we een flinke, diepe grondbewerking niet genoeg aanbevelen. Den mest mag men evenwel niet te diep onderwerken, want de wortel der aardbei gaat niet zoo (hieel ver naar be neden; het is een vlakwortelende plant. Is de grond voldoende humushoudend, dan ban men gerust oppervlakkig bemesten met 3 K.G. patentkali en 3 K.G. superphos- phaat per A. Zoodra de plantjes weer aan den groei rijn, strooit men nog 2 3LG. OhüisalpAer, om ze krachtig te maken v<5ór den winter. Eenzelfde bemesting mag men ze nog gerust eens geven in het voor jaar, en dan kunnen ze den eersten zomer reeds heel veel vruchten leveren. Juist omdat de aardbei zoo vlak wortelt, achften we een bemesting na den oogst met 3 JLG. patentkali en 3 K.G. superpho9phant zeer gewenscht. Bij het afsteken der uitloopers en het schoonmaken der bedden kunnen die een weinig worden ondergeharkt. Hierdoor blijven de planten frisch en gezond en kunnen zeker een drietal jaren groote op brengsten opleveren. In het voorjaar is eern overbemesting met Chili Balpeter nooctig. Durtschland, dat vóór 1870 geen noe menswaardige zeevisscherevloot bezat, neemt thAnfi op het gebied van zeevisscherij een eereplaats in. Dit heeft het voornamelijk te danken aan een vereeniging, die in 1871 te Berlijn werd tot stand gebracht, namelijk de „Deutsche Seefisscherei Verern", waar van het doel is do zeevisscherijen 'op te beu ren en tot bloei en ontwikkeling te brengen. Dat ze dat doel bereikt heeft, Loeren ons de volgende cijfers: In 1880 bezat de Duitsche zoevisschery- vloot al 185 vaartuigten; in 1900 waren er 574, bemand met 3766 koppen. De eerste stoomvischsloep werd in de vaart gebracht in 1886in 1890 waren er 24 en in 1900 was hun aantal al tot 134 gestegen. Dit cijfer groeide voortdurend aan, zoodat op 1 Januari 1908 Dnitschland 239 stoomtrawlers rijk was. Bovendien beschikte men aldaar over 216 zeilloggers, benevens over ruim 13,000 kustvaartuig-jee, die alle de vischvangst uitoefenden. In 1872 werd ook de haringvisscherij on dernomen. Een Maatschappij werd met dat doel in Emden in 't leven geroepen. De eerste jaren waren do uitslagen der onder- j neming allesbehalve aanmoedigend en sleepte de Maatschappij een kwijnend bestaan voort, j doch dank zij de voortdurende hulp der bovengenoemde „Seefisscherei Verein", kwam zij allen moeilijkheden te boven, zoodat het in de laatste jaren meermalen is voorgekomen, dat zij tot 15 pOt, dividend aan haar aan deelhouders kon uitkeeren. De haringvisscherij wordt thans ook ver- rioht door vaartuigen uit Glüokstadt, Ye- gosaok, ELafleth, Gees tem üxtdo, Finkenw&x- de en eenige andere plaatsen, in t geheel door 127 schepen, waarvan 43 door stoom worden bewogen. Als men nagaat, dat Dnitschland vroeger elk jaar voor ruim 35 mil li oen mark haring betrok uit Schotland, Nederland, Zweden en Noorwegen, terwijl het thans in eigen behoefte kan voorzien, kan men zich een denkbeeld vormen van de aan zienlijke uitbreiding, welke dezo tak van nijverheid bij onze oostelijke naburen geno men heeft, dank zij vooral den bemoeiingen; van meergenoemde Berlijnsche Yisscherijve*- eeniging, die steeds het streven der Duit* sche visschers steunde en toelagen schonk tot een jaarlijksch bedrag van meer das 150,000 mark. Voegen wij hierbij, dat alle Dnitsche vis* schers tegen ongevallen zijn verzekerd. Kunnen dieren denken? Onder dezen titel vertelt luitenant Tyrefl in den „Spectator" een aantal staaltjes van intelligente dieren. De officier had in zijn hnria in Indié een aap, dien hij eens op een dag een spiegel voor den ne<us zette, om te zien, hoe het beest rich via a vis zijn beeltenis gedragen zon. De aap, die natuurlijk een stamgenoot meende te zien, sprong herhaaldelijk rood om den spiegel, om zijn kameraad te ont dekken. Daarna volgde een manoeuvre als of hij onderzoeken wilde, of de spiegel-aap een levend wezen was, ja dan neen. Star keek hij dem sinjeur tegenover zich aan. Boog langzaam en voorzichtig zijn hand dm den hoek van hot glae en voelde of aon de rugzijde van den spiegel een aap te vin den was. Gedurende al den tijd verloor hfj rijn beeltenis niet uit het oog. Een anderen keer las Tyreïl op rijn ver anda een dienstbericht, terwijl de aap met rijn ketting aan een pdlaar zat, en een or donnans met het geweer voor zich het ant woord van dien luitenant afwachtte. Den aap interesseerde het geweer levendig en hij probeerde het te betredken, maar de ket ting was te kort Fluks groep hij een stok, die in de buurt stond, en raakte daarmee heb vuurwapen aan, beklopte het andereob- kend op kolf en loep en legde toen den stok met een tevreden gezicht neer. Tyrell herinnert bij deoe gelegenheid den beroemden papegaai van Richard Wagner, em aan den „ironischen pape gaai", dien de gebroed era Margueritte in hun roman „Le désastre* laten optreden. Dit verstandige beest was door zdjn eige naar meegenomen naar het slagveld bij Wörth, en woonde esr de klucht van het Fransche leger bij. Ala met opzet klonk boven het strijdgewoel zijn kreet: „A Ber lin! A Berlin! In aansluiting ven (fit verhaal wordt in don „Spectator" nogmaals de vraag geop perd, of het werkelijk voorkomt, dat paar den rich uit gemakzucht kreupel houden. Bewezen is, volgens de redactie, dat her haaldelijk trekdieren, om een zwaren ay. beid te ontgaan, rich mank hielden. Reuzensomrei^n voor parelen. Uit Londen wordt gemeld, dat thp-m» voor parolen, die op 't oogenblik in Enge- lands hoofdstad meer gezocht zijn d»-n ju weelen, fabelachtige geldsommen worden betaald. Zoo werd dezer dagen voor een collier, dat bestond uit 156 verrukkelijke Oosteraohe parelen, 100,000 ruiden betaald; elke parel kwam dus op ongeveer f 700 te staan. Deze prijs sloeg echter geen record. Toen, zeven jaar geleden, de wondermooie Dudley-juweelen verkooht werden, werd voor een halssnoer van 47 ronde parelen 250,000 gulden betaald, en voor één enkele parel 150,000 gulden. Het volgende jaar werd het beroemde parelensnoer van lady Gordon Lennex verkocht; 287 parelen brachten toen 300,000 gijlden op. In 1904 werden bij den verkoop dor Anglesoy-juweelen voor vijf enkole parelen 120,000 gulden betaald en in 1907 bij Gr-v verkoop der juweelen van Lewis Hfltisch brachten twee parelsnoeren bijna 400^000 gulden op.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 17