-ZONDAGSBLAD*
IEID5CM DAGBLAD
31 Juli.
Anno 1909.
«1»
yoMd^Gïïd" "tojrS*1 ^gdfT<5i5).r 7(o?&SiüroF\
li*iï ïi-i ïi ?n t :irtIm: :J I:i
?- VAN HE.T
ffiEJN LBEFDE.
De geldmiddelen van Vorsten.
ii 11 <i |iitli tli illili |h1191 lii tl|h ui |hi il|h f ns*w%i
Ik ben bediende in een manufacturen
zaak aan de Haarlem roerstraat en mijn sa
laris is 360 gulden per jaar. 't Is mijn levens
lot, de eerste man te wezen in de flanel-af-
deeling en van acht uren 's morgens tot on
geveer hetzelfde uur want veel later
komen er geen menschen in den avond
rol ik op de toonbank stukken rood en wit
flanel uit, om ze daarna weer op te rollen,
en ik gebruik al mijn welsprekendheid, om
de deugden op te sommen van „Welsh" en
„Yorkshire", van gekrompen en ongekr om-
pen.
Ik ben hopeloos verliefd op de jonge
dame van de andere zijde van den winkel,
die de eervolle betrekking bekleedt van
nummer drie in de garneering. De ver
liefdheid maakt mij soms verstrooid; en als
ik plechtig aan twijfelzieke dames verzeker,
dat ik „Real "Welsh" verkoop tot onnavolg
baar lage prijzen, werp ik steelsche blikken
naar het lieve gezichtje en het mooie
figuurtje van juffrouw Julia.
Zij heeft mij overmatig gelukkig gemaakt
'door haar schaar voor de mijne te ruilen, en
ik ben trotsch op het voorrecht haar pot
lood te mogen punten. Geregeld hrengt zij
mij haar boekje, om na te zien, of zij goed
heeft genoteerd, als de onsympathieke win
kelchef niet onzen kant op kijkt, en wij hou
den dfl-n fluisterend gesprek in dezen
frant:
„Zeven el lint voor 21/* stuiver."
„Ja, liefste,"
„Anderhalf dozijn knoopen, zes stuivers."
„Precies, schat."
Maar, helaas, het pad der trouwe liefde
loopt niet altijd effen, en mijn geval is geen
.uitzondering. Ik heb een mededinger, nie
mand minder dan nummer één in de gar
neeringen. Daar zijn salaris loopt tot 420
gulden, beschouwt hij zich als mijn meer
dere en geeft zich airs; op den eersten van
de maand vraagt hij geregeld, of ik hem geen
bankje van vijf en twintig in zilver kan
vwissalen.
Het staal boort in' mijn hart, als ik hem
doozen en laden zie optillen voor Julia, en
ik wil er een eed op doen, dat ik hem eens
haar hand zag drukken, achter een bescher
mende lintendoos. Dat is nog niet genoeg!
Hij zit naast haar aan tafel, en eens, toen
ik achter hem de trap opging, hoorde ik
op het donkere portaal een verdacht geluid,
dat mij deed denkeu aan zoenen.
Ik werd woedend en mijn belangstelling
voor mijn af deeling luwde gaandeweg. Wat
;waren rood en wit flanel voor een ziel,
.verscheurd door jaloezie! Ik wierp dien gar-
üeeringenman blikken toe, die dolksteken
.waren; doch het gaf niets, en ik zag, dat de
zegepraal van mijn mededinger verzekerd
was, als ik geen finale poging deed, om het
verloren terrein te herwinnen.
Ik kocht een hoogen hoed en stak mijn
beanen in een pantalon van een werkelijk
mooi _patroon. Garneering werd groen van
nSd, toen ik hem op straat passeerde, etn
Sjn verslagenheid was volkomen, toen ik
op zijn maandelijksche vraag om zilver, een
handvol van dit gemunt metaal op de tafel
wierp: de opbrengst van mijn geërfd gouden
horloge met ketting. En om de kroon op alles
te zetten, sprak ik vlak voor zijn neus met
Julia af, haar te begeleiden naar Scheve-
nrngifln-
Ik straalde van genoegen, toen wij in den
trein zaten op den eerstvolgenden vrijen dag.
Ik lette niet op de centen en Julia zag er
betooverend uit Om de zaak dus flink te
doen, nam ik kaartjes eerste klasse. Gar
neering ging ook naai* de badplaats en wij
groetten hem, een beetje neerbuigend, toen
hij in een derde klasse steeg.
Het was een wonder in 1909 een
prachtige dag; de geheele natuur scheen te
genieten.
Aan ons doel gekomen, gingen wij eerst
naar het Kurhaus; daarna kochten wij al
lerlei speelgoed voor Julia's broertjes, lek
kers voor baar zusjes, een taschje voor haar
ma en een pijp voor papa.
„Willen we nu iets gaan gebruiken?" fluis
terde mijn aangebedene.
„Zeker," antwoordde ik, met duizend ver
ontschuldigingen voor mijn vergeetachtigheid
op dit punt.
Eerlijk gezegd had ik geaarzeld dat on
derwerp aan te roeren, want de hooge hoed,
de broek, om van al de andere aankoopen niet
te spreken, hadden een leelijk gat in mijn
portemonnaie gemaakt Terwijl ik zocht in
mijn zakken, naderden wij de buurt der ver-
verschingsgelegenheden. Ik had niet veel
meer dan f 1.50 en tot mijn schrik ontwaarde
ik, dat wij waren aangeland in een heel
dure gelegenheid. Ik zag op het buffet een
indrukwekkende batterij van flesschen, port,
sherry- en champagneglazen; en ik hoopte
in stilte, dat mijn aangebedene tevreden zou
zijn met een kop thee en een broodje.
Ik beefde hevig, toen ik haar de spijs
kaart zag bestudeeren en als een douche
voelde ik het langs mijn rug, toen zij beken
de, dat ze een zwak had voor schildpad
soep.
„Twee schildpadsoep
„Als 't u blieft, meneer," zei de kellner,
die ons bewaakte, en eer Ik haar kon verze
keren, dat ik volstrekt geen honger had (ik
rammelde gewoon!) en dat ik schildpad ver
foeide, kwam de man al met de soep.
Ik beantwoordde slechts met een flauw
glimlachje, de opmerkingen van mijn schoon e,
en met het ééne oog op mijn bord, het andere
op den stroom van menschen, die voorbij
trok, trachtte ik een vriend te herkennen,
die mij een paar gulden wilde leenen en dus
mijn reputatie redden.
„Kabeljauw met oestersaus of gestoofde
paling?" informeerde de kellner verder.
„Stoofpaling is heerlijk!" zei Julia. „Neem
dat maar."
„Twee gestoofde paling?"
„Ja, meneeren de zwaluwstaart was
al op weg, eer ik iets kon zeggen.
Ik zat nu behoorlijk op het droge: mijn
zakken leeg, mijn horloge weg, en een blik
op de kaart, zeide mij, dat we al meer ver
teerd hadden dan het beetje, dat ik nog op
zak bad. De visch werd gebracht, doch ik
kon niet eten. Mijn vriendin had het te druk
om mijn angst te merken; zij deed eer aan
het gerecht en verzekerde mij, dat we ons
best amuseerden.
De opdringerige kollnor begon nu een heel
verhaal over de verdiensten van wildpastei;
maar die wees ik beslist af. Mijn voorbeeld
echter had geen uitwerking op Julia, en ia
doodsangst zag ik haar het smakelijk brokje
verorberen, 't Was een langzame foltering,
daar te zitten, wachtende op de catastrofe^
die onvermijdelijk moest volgen. Op alle lieve,
tegemoetkomende zinnetjes van Julia ant
woordde ik met een kort gebromd woordje.
Juist verzekerde Julia spottend, dat ik
zoo'n aangenaam prater was; ik gaf em
flauw antwoorddaar stond plotseling
iemand voor ons. Wie kon het anders zijn
dan Garneering in eigen persoon, die zocht
naar een tafeltje?
„Kom bij ons zitten," zei Julia. „Meneer
Flanel is bijna stom en ik snak naar e**n
praatje."
Dit was de laatste droppel. Daar was mijn
gehate mededinger, om getuige te zijn van
mijn verlegenheid! Woedend goot ik het
restje van mijn glas cognac (dat ik genomen
had, om wat moed te houden) naar binnen,
stond op en verklaarde resoluut, dat ik niet
derde man wilde zijn in 't gezelschap.
„Neem 't hem niet kwalijk," suste Julia.
„De oognac bekomt hem niet goed!"
„Dat dacht ik al," zei de vijand, met
een veelzeggend gebaar.
Ik werd razend, ging hem te lijf en wij
rolden samen over den vloer. Julia schreide,
de kellners schoten toe, om ons te scheiden,
we krabbelden overeind, en daar stond onze
kellner uitdagend balamceerend met het
blaadje, waarop do rekening lag: f 6.50.
Had de aarde mij maar willen verzwel
gen, zooals ik daar stond, midden in den
lachenden kring, mijn jas gescheurd, mijn
das in den nok, en vóór nuq die man met
de rekening.
't Waren de zwaarste minuten, die ik hl
mijn leven doorbracht. Ik zwoer, dat ik
mijn beurs kwijt geraakt was in de wor
steling, en dat was werkelijk het gevuL
Een onderzoek op den vloer bracht wat koper
en één kwartje aan het licht; mijn vertel
seltje werd geloofd.
„O, u zult wel betalen, nietwaar?" zél
Julia, den arm nemend van Gameering,
„u vraagt geen jongedames om uit te gaan,
als uw portemonnaie leeg is."
Ik vluchtte regelrecht naar het station
en verschool mij in een hoekje van de derde
klasse, juist toen Julia en mijn medemin
naar, met een kouden blik op mij, voorbij-
stapten naar een eerste-klasee-ooupé.
Naar verhouding het slechtst er aan toe
zijn de Presidenten, die, zoowel in de Ver-
eenigde Staten als in Frankrijk, niet zoo'n
groot budget hebben om de plichten van
het presidentschap zonder verlies te kunnen
bestrijden. De Staat bekommert zich nooh
om hun vrouwen noch om hun kinderen,
met wier onderhoud in de civiele lijst der
Torsten toch gerekend wordt; de Staat