FEUILLETON.
In de hut van den Kluizenaar.
EHkÜs ie ikö©pü.
Boven de tuindeur van een oud, slecht
onderhouden huis hing een sedert langen
tijd een bordje onbeweeglijk in de zomer
zon of heen en weer te slingeren in d)en
herfstwind, met „Huis te koop" er op; en
dat soheen meteen te willen zeggen, dat het
buis leeg stond, zoo stil was het er. En toch
woonde daax iemand. Een blauwachtig
rookwolkje, dat soms uit den lagen schoor
steen opsteeg, verried, dat daar iemand een
even stil,"bescheiden en verborgen bestaan
leidde als die rook van dat armoedige
vuurtje, 't Was maar een buitenhuis op een
kleinen heuvel gelegen, maar er was een
mooie tuin bij, die geheel open lag voor de
zon. Er stonden vruchtboomen gedeeltelijk
tot leiboomen gamaakt, dan waren er ver
der aardberiênbedden er. erwten tegen sta
ten en te midden van dit kalm en ordelijk
geheel ging eiken dag een oud man langs
de paden rond, 's morgens en 's avonds
begietend en, waar het noodig was, de tak
ken an de randen der bedden en perken
snoeiend.
Niemand in den omtrek kende dat oude
mannetje, want behalve de bakker, die na
tuurlijk overal met rijn kar voor de deur
stilhield, kwam er geen mensch. Alleen
bleef nu en dan een voorbijganger op het
rien van het bordje staan en beide aan.
Eerst kreeg hij dan geen gehoor. Op zijn
tweede belten naderde er van achter uit den
tuin langzaam een geklots van klompen en
door een kiertje van de deur vroeg de oude
man met een woedend gericht: „Wat wilt
g©r
„Is dit huis te koop?" luidde de vraag.
„Ja," antwoordde het mannetje, zicht
baar met moeite, „ja het is te koop, maar
ik waarschuw u vooruit, dat men ei een on
gehoorde som voor vraagt," en hij versper
de de dour met zijn hand, gereed om ze zoo
spoedig mogelijk weer te sluiten en met een
gericht om iemand weg te jagen. Dan gin
gen de mensch en heen denkende, dat zij
met een half krankzüïrdge te doen hadden
gehad, want wat kon het anders zijn dan
gekkenwerk, om zijn huis te koop te zetten,
als men aoo klaarblijkelijk niets liever wil-
W)
De rechter had eerbied voor den scherp-
rienden blik van Haren, hij liet een dokter
halen, en deze, die den kogel ook werkelijk
vond zitten, verldaa-rde dat dit alle<e ook
onmogelijk door mij bedreven kon zijn,
met ooc/n half genezen wonde. Ik werd dius
vrijgesproken en zeer aangedaan dankte
ik den rechter en den wonderlijken advo
caat. Die nam mijn wapens van dB tafel,
ik zelf zou er op dat oogenblik heelemaal
niet meer aan gedacht hebban, en wenkte
mij hem te volgen. Buiten ging hij dadelijk
bij een oudroest bannen en ruilde mijn wa
pens in togen tien dollar.
„U kunt eenigen tijd bdj mij uitrusten,
mijnheer/7 zed hij toen en nam mij mee naar
zijn woning. 'Die bestond uit twee kamers.
In de eerste stonden in een kast in den
muur een paar rijtjes boeken, die over
rechtswetenschap handelden. Verder stond
er nog een schrijftafel, hare en dwars met
papieren overdekt, een paar stoelen en een
oude canapé terwijl op don vloer een leeu
wen- en een berenvel lagen, in plaats van
kleed.
Hier ontving David Haren rijn cliënten.
De tweede kamer die door een deux met de
andere verbonden was, bevatte een paw
havelooze stoelen, een oude tafel met een
onsmakelijk groot stuk rookvleeooh er op,
een bed, waarin enkel een matras lag en
een paar wollen dekens, wanordelijk samen-
gerold aan het voeteneind. Dat was alles,
•ohitterend was deze woongelegenheid dus
niet. „Als je honger bobt, man, dan eet je
een stukje," zei mijn gastheer, „ik ga vaat
eens kijken, of we ook wat te drinken kun
de dan het behouden. De zaak weid mij
opgehelderd. Toen ik op zekeren dag voor
bij het huis kwam, hoorde ik luide stem
men als van menschen in twistgesprek.
„U moet het verkoopen, vader; u moet
het verkoopen; u heeft het beloofd,77 hoor
de ik zeggen. En daarop de bevende stem
van den ouden man: „Maar kinderen, ik
wil niets liever dan dat. Jelui ziet. ik heb
het bord uitgehangen." Zoo kwam ik te
weten, dat zijn getrouwde kinderen hem
wilden dwingen, dit zoozeer geliefde plekje
van de hand te doen. Waarom weet ik niet,
maar ik weet wel, dat zij vondendat het
veel to Lang duurde, en van toen af aan
kwamen zij geregeld iederen Zondag op
bezoek, om den armen man achterna te rit
ten, dat hij tooh rijn woord zou houden,
's Avonds vertrokken zij dan weer en nadat
hun oude vador hen dan een oindweegs
had gebracht, keerde hij vlug terug en
sloot zijn groot© deur achter zich toe, ver
heugd weer een geheele week van rust voor
rich te hebben. Hij scheen noozeer vastge
groeid aan dit plekje, dat hij nooit de
kracht zou hebben er zich van los te ruk
ken. Zijn eene schoondochter zag ook wel
heel duidelijk in, dat het op die manier
nooit verkocht oou worden en dus nam rij
een kort besluit: Zdj zou eens haar intrek
nemen hij den ouden man en zien of ze de
woning niet gauw kwijt aouden rijn op die
manier. Zij zette die deur wijd open, praatte
luid en glimlachte tegen de voorbijgangers,
als wilde zij zeggen: „kom binnen en be
kijk het huis eens; ja, het is te koop."
Nu had de oude man heelemaal geen
rust meer. Hij hield echter met zonderlinge
vasthoudendheid zdjn arbeid vast, spitte de
bedden en begon weer te zaaien, als wilde
hij zichzelf daarmee bedriegen, want tel
kens herinnerde zijn schoondochter hem
dan: „Kom, wat een gekheid toch, vaderI
het is toch immers maar voor anderen wat
u nu doet."
Ondertusschen kwamen er nog altijd geen
liefhebbers opdagen, en met den dag werd
de hardvochtige dochter boozer. Ik hoorde
haar haar sohoonvader met verwijten over
laden, hem hoele scènes maken en met de
deuren slaan. De oude man boog het hoofd,
zonder iets te zeggen, en zocht zijn troost
nen krijgen." En dit zeggende, was hij weg.
Ik at met smaak, want ik had nu ten min
ste het heerlijk verlicht gevoel, dat ik weer
aan een groot gevaar ontkomen was, zoo
pan. De voorzienigheid scheen steedB een
wakend oog over mij te houden en zou mij
ook in het vervolg van tijd wel beschermen.
Dat vertrouwde ik vast. David Haren kwam
terug met aoht wijnflessohen, hij bezweek
haast onder den last en was blij, dat hij ze
neer kon zetten. Zij oogen schitterden en
zdjn gelaat gloeide van het heerlijk voor
uitzicht. Dadelijk ontkurkte hij er eenige en
begon den wijn in te schenken, of het water
was. Hij drong mij mede te drinken, zoodat
ik ook wel wat opgewekter werd, dan ik
eerst was en hem in die stemming mijn le-/
vensgeschiedenis vertelde. „Het is mij net
zoo gegaan/' riep hij uit, „alleen met dat
onderscheid, dat ik een geboren Amerikaan
ben,7' en toen omhelsde hij mij en weende
van aandoeningof dremkensohap.
Hij sprak een duren eed, dat hij niet
rusten zou, voor hij den waren dief ge
vonden had, voor zoover die tenminste
nog in het graafschap was. Wat we daarna
allemaal nog gepraat hebban, weet ik heueoh
niet meer, alleen herinner ik mij wel, dat
ik den volgenden oohtend met een vroeselijk j
zwaar gevoel in mijn hoofd wakker werd
en dat ik in de kamer vergeefs naar een i
waeohgelegenheid uitzag, dat ik den tuin
een natuurlijke bron vond, waar David Ha
ren waarschijnlijk iederen oohtend zijn
toilet maakte. Nu lag hij op den barden
vloer te snorken, dat bet zoo een aard had,
en daar hij niets bezat en ik niet, konden j
wij toch niet zoo samen blijven leven, en j
besloot ik dus weg te gaan van hier. Zon
der afscheid maar, want mijn gastheer had
voor mets en niemand gevoel, en moest
eerst zijn roes weer uitslapen, om rich dgn
zeker opnieuw te bedrinken.
Het was aoo jammer van hem, maar hier
in het kijken naar rijn doperwten, die zoo
mooi opkwamen en naar het bord, dat daarj
altijd maar op dezelfde plaats hing met
„Huis te koop" er op.
Doch toen ik dit jaar buiten kwam,
vond ik wel het huis terug, het bord
helaas niet. Verregende, half afgescheurde
aanplakbiljetten hingen nog aan de muren:
de kinderen hadden er eenvoudig een eind
aan gemaakt en het huis publiek verkocht.
Het leek nu niet meer op vroeger* de
kleine boomgaard was verdwenen en een
kunstig aangelegde tuin was in plaats
daarvan; de hekken waren ook vernieuwd
en alles rook nog naar verf. Ik kon er
niet Langer naar zien, want steeds moest
ik denken aan den armen ouden man, die
nu zeker in de stad, bij een van zijn kinde
ren was, en zich daar zoo diep, diep onge
lukkig zou voelen; het was de eerste
keer, dat ik kinderen zóó hardvoohtig bad
gezien jegens hun ouders, en naar ik hoop
ook de laatste, want zijn ouders liefheb
ben en ontzien* dat is toch een eerste kin
derplicht.
De geschiedenis van
het tabaksverbruik.
Amerüa moet beschouwd worden als de
bakermat van de tabaksplant en ook van
den naam daarvoor. Tenminste een Spaan
se! e monnik, die Columbus op zijn tweede
expeditie vergezelde, bleef op het eiland
St.-Domingo achter, beschreef de gebruiken
van de bewoners aldaar, en in dit geschrift
spreekt hij ook van het gebruik der tabaks
plant, die zelf een anderen naam droeg,
maar waarvan de opgerolde bladeren ge
rookt werden in pijpen, die „Tabocoo"
heetten.
Omstreeks de helft der 16de eeuw kwam
het tabakszaad naar Spanje, maar werd in
den beginne slechts als sierplant, of voor
geneeskundige doeleinden gebruikt. Eerst
een eeuw later werd de tabak als genotmid
del gebruikt, ofschoon er in bijna alle lan
den van Europa eerst zware verbodsbepa
lingen tegen zijn uitgevoerd. Maar verboden
vruchten smaken nu eenmaal het lekkerst,
zoo was het ook hier.
viel niet te helpen. Zoo kwam ik dan buiten
en daar zag ik op een aanplakbiljet, dat
er werklui geplaatst konden worden bij het
aanleggen van den naastbijzijnden spoorweg,
dat men zich dan eenvoudig aan te geven
had bij den loods van den ingenieur. Toen ik
dat probeerde had ik ook het geluk, onmid
dellijk aangenomen te worden. Juist ging
er van het nabijliggend© stadje Wray een
transport werklui naar het vrij ver afge
legen spoorwegterrein en daar verdienden
wij anderhalven dollar* per dag, maar moes
ten hard werken, tenminste vooral ik, met
dat verwonde been nog altijd. Het was een
rare verzameling werklui, er waren men-
sohen bij van alle landen, rangen en stan
den, er waren schrijvers, officieren leer
aren ja zelfs een do miné, en voor het groot
ste deel waren het Duitschers. Maar ik
kon het ten laatste toch niet meer uithou
den, mijn been ging steeds weer open en zoo
werd ik ten laatst© ontslagen, kwam weer
in Wray terug en nam daar mijn toevlucht
tot een dokter, die aanbood bijwijze van re
clame den kogel uit mijn been te halen, wat
ook meesterlijk gelukte. En nu de oorzaak
maar eenmaal opgehouden had, genas de
wonde ook gauw genoeg. De' dokter was ook
in zdjn schik, want het had hem nieuwe pa
tiënten bezorgd, maar natuurlijk was ik in
het eerst nog niet voor zwaren arbeid ge
schikt, en, was het dus voorloopig een uit
stekende bezigheid voor mij, can voor toe
diende van den dokter te spelen, totdat
het been weer normaal was.
Toch Weef het altijd wat zwak, en heel
lang heeft het nog 'geduurd, eer dit gevoel
voor goed geweken waa." Hier eindigde de
kluizenaar dien dag met zijn vertelling en
lang dachten de kinderen in bed nog na
over de vreemde avonturen van den eenza
men man, die zooveel beleefd had, en in zóó
verre landen. Den volgenden dag was het
wat boter wout, en toen mnakten Walter en