No. 15126. LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag* 16 Juni. Twaia Blad. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Hun Kasteel. Anno 1909. Te Utrecht werd een bidstond gehouden voor de christelijke oondidaten roor de Tffoede Kamer. Dr. H, Via- jchcr, hoogleeraar in de godgeleerdheid, aldaar, heeft or volgons courantenversla gen het volgende gezegd: ,,\Vc hebben van 1901 tot 1905 een rtchlsch ministerio gehad en hebben toen die mannen, die met die protestantsche vrijheden schermen, in hun kronieken min der gescholden en minder geraasd Zij, die het hardst schetteren met het anfei-papis- m<\ hebben tegenover Rome niets anders dan hun negatieve leus ,.Weg met Rome". Wat zien we dan? Dat die mannen hun kinderen zien opgaan naar de paapsohe mis, antwoordt spr. Dat is een oordeel Gods." O j deze naac veler oordeel even dui delijke als aanstootelijke toespeling op den persoon van dr. Bronsveld, predikant te Utrecht, is scherpe oritiek geoefend, wat prof. Visscher aanleiding heeft gegeven tot het inzenden van het volgende stukje in 6enice bladen- „Naar aanleiding van het geschrijf over hel door mij in „Irene" gesprokene, ver zoek ik U beleefd het volgende onder do pogen Uwer lezers te brengen. Ik heb dr Bronsveld bedoeld en als kro niekschrijver genoemd bij de bestrijding van een strooibiljet zijner kiesvereeniging. Maar ik heb hem niet gonoemd, noch ook bedoeld bij het bosprekea van de partijen, Idle tegenover Rome niets anders hebben te stellen dan pure negatie. integendeel, in mijn geschrift over de i,Antithese" heb ik met nadruk verklaard, 'dat ik dr. Bronsveld reken te behoor en tot hen, die eigenlijk bij de rechterzijde thuis be hoeren. Het ligt dus voor de hand, dat ik in „Irene" hem niet rekenen kon tot. hen, die uit pure negatie leven. Ik betreur ten zeerste, dat een misver stand gelegenheid heeft gegeven tot de iVooi' hem zoo bittere verkiczingsartikelen, ;waavin een verkeerd licht geworpen werd op het gesprokene, en acht mij daarom geroepen te verklaren, dat aan den per soon van dr Bronsveld door mij niet is gedacht. Had ik, aan hem gedacht, ik zou zeer zeker dan gezwegen hebben." De „Nieuwe Rotterdamsohe D o u r a n t'' teekent hierbij aan, dat zij pan de waarheid van deze mededeeling niet mag twijfelen, hoewel op des hoogleeraars boven aangehaalde woorden zonder nade re uitlegging wei gëen ander licht kon vallen dan waarin zij, redactie, die plaat ste. Zij vervolgt: oletehts één opmerking moge ons dan Van het hart. „Had ik" eindigt prof. Visscher rijn schrijven ,,aan hem ge dacht, ik zou zeer zeker dan gezwegen hebben." Welnu, wie uit den Utreoht- schen kring, waarin prof. Visscher thuis 1b, eerst gewaagt van „kronieken"; daar na spreekt over personen, die (gelijk het Weinig professoraal schijnt te zijn gezegd; wij zagen de uitdrukking echter ook in andere verslagen) „het hardst schetteren" in e t anti-pap isme, doch hun kinderen zien opgaan naar „de paapsohe mis" en bij 'dit alles zelfs niet denkt aan den ge- 'oohten predikant, die te Utrecht woon achtig is, moet wel in buitengewone mate Verstrooid zijn, of volstrekt niet op de hoogte zelfs van hetgeen er in zijn naaste óm ge ving gebeurt." To voren had de „N leuwe Rotter- Samsohe Courant" van het gespro kene door dr. Visacher op dien bidstond Het weerzinwekkendst van den geheelen «Bidstond" is ongetwijfeld het slot van e rede van prof. dr. H. Visscher. De on gepaste, persoonlijke toespeling op een bekend Utrechtsch predikant-, die om zijn anti-roomsche gezindheid bekend is, en 'diens kind, zal alle weidenkenden zeer ■tu iten. Maar moet niet Oalvijn rioh in zijn graf hebben omgekeerd, toen deze calvi nistische hoogleeraar daar zonder blikken of blozen verkondigde, dat de protestant, die zich hiet felst tegen Rome verklaarde, rijn kind naar de paapsohe mis zag op gaan als straf Gods?..." En n d e n V o 1 k" voegde hieraan toe: Wat het geval nog harteloozer en nog onchristelijker maakt is de omstandigheid, dat dat kind korten tijd geleden gestor ven is. Zoo'n man moet onze toekomstige predi kanten vormen." De Van-dag-tot-dag-schrijver in het „H andelsblad" zete op het papier „Prof. Visscher, dus gegeeseld, geeft kreunend antwoord. De koude en de hin derlijke reuke in het land nemen toe als men dit antwoord leest. Als men zulk wriemelend antwoord voor fciob heeft moet men 'oprecht zijn meening uitspreken. Frissche luoht worde gebracht in die atmosfeer van Utrechtsohe reuken. Welnu, ik kan prof. "Visschers verklaring niet gelooven, tenzij hij mededeelt aan welken persoon uit rijn Utrechtsohen kring hij dan wel dacht, toen hij sprak van iemand, wiens antd-papisme bekend was... die kronieken schreef... die zijn kind zag opgaan naar ..de paapsdhe mis, gelijk de bondgenoot der Roonwchen de „Mis" noemt. Men herleze even de door ons aange haalde woorden, welke prof. Visscher in den bidstond sprak. Die worden niet ver klaard door zijn wriemelend, ontduikend antwoord. Het schijnt mij volkomen onwe tenschappelijk toe, professor, tegen alle evidentie in, alleen op uw gezag te geloo ven, wat tegen de rede en het gezond verstand indruischt. In een ingezonden stukje in' „De N e- d e r 1 a n d e r" zegt de heer J. A. L. Roder, van Rotterdam Tic veronderstel, dat u gelezen hebt. het- verslag van den Bidstond, gehouden te Utrecht. Voor mij ligt de „N i e u w e Rotterdamsoh'e Courant"; toen ik het verslag las. kon ik mijn oogen niet gelooven. Als de verslaggever een juist relaas ge geven heeft van de gesproken woorden door prof. Visscher, dan is een woord van ernstig protest ook van Christelijke zijde noodig. Dergelijke woorden zijn mensohont- eerend, onchristelijk. Dergelijke woorden doen meer schade dan een Godontkennen- de socialistische redevoering. Menigeen, ik bedoel een ieder, 'die nog gezonde hersens heeft, zal liever in de sohoenen staan van dr. Bronsveld, dan in die van prof. Visscher; de laatste heeft öods liefde tot. een aanfluiting gemaakt." „De Nieuw© Courant" teekent hierbij aan: Een onderschrift gaf de re dactie van „De Nederlander" bij dit stukje niet-. Misschien lokt de zooge naamde „opheldering" van den Utrecht- schen spreker thans een oordeel harer- rijds uit. Ds. H. H. Barger heeft „gesohreven bij de gesloten stembus" in het „Ufcreohtsoh Dagblad": Niet om de politiek, een terrein, dat mij vreemd is en ik niet verlang te betreden, maar ter wille van het ambt, dat ik be kleed, en hert gebed, dat mij heilig is, moet mij een ernstig woord van protest uit de pen over het ergerlijk misbruik van het heilige gemaakt op bovengenoemden b i d- stond. Ik acht het plicht van den Evan- geliebedienaar om daartegen te getuigen. Zij, die staan buiten alle kerk en chris tendom en nogal eens gewoon zijn te gene raliseeren, mochten fcooh meenen, dat een dergelijke opvatting van godsdienst en ge loof onder de christenen algemeen is. Zulk een goddeloos bidden bevuilt het heilige, lastert Gods naam, bedroeft Gods kinderen en doet de vraag opkomen of rij, die zioh daaraan schuldig maken, wel weten wat bidden is. Maar wat was op die vergadering nog heilig? Met duivelschen hartstooht woelden rij er om in eens anders vaderemart. En toen hebben zij geapplaudisseerd. En toen hebben rij gebeden. Laat ons hopen, dat God het hun verge ve, omdat zij niet wisten wat zij deden en welk een uonde het is voor God, aldus het heilige priji te gevetf aan de minachting der wereld. In het ochtendblad van de „N i e u w e Rotterdamsohe Oourantf' van heden vinden wij nog een schrijven van Idr. H. Visscher, luidend© t Naar aanleiding van hetgeen de „Van- dag-tot-dag-schrijver" in het „Handels blad" zich veroorloofde ten beste te go- ven over mijn verklaring, deel ik u nog mede, dat het kleine verslag mijn woorden in zooverre heeft toegespitst, dat ik niet heb gesproken over iemands ginder e n", maar van „f a^ra i 1 i n". Ik sprak niet over een bepaald persoon, maar stelde kringen, die uit de Heilige Schrift leven, tegen andere, die uit pure negatie leven, zich door fel antipapisme onderscheiden en geen verweerkraoht tegen Rome hebben. Nu mag ik dat impioviseerend minder scherp van personen onderscheiden hebben en aanleiding hebben gegeven tot een boo- sen schijn; van hetgeen er uit gemaakt werd, bon ik mij niet bewust. Schuld' belij den voor hetgeen men niet deed, mag van niemand geëisoht. Ook niet van mij. In het ,,H a n d e 1 e b 1 a d" lezen wij onder het hoofdHet Wilhelmus of heb ïïi-h a-h o Prof. Anema heeft in een jubelende coo- litiekioEers-vergadering gezegd, dat niet zij zouden roepen en zingen van: „5410 hi ha ho." En „De Standaard" heeft geschreven „Natuurlijk weten we niet, wat hier of daar in een afgelegen dorp mocht gebeurd zijn, maar voor het overige blijkt uit alle ingekomen berichten, dat er onzerrijds nor- gens een hi-ha-ho na de overwinning is op gegaan. Maar al te vaak hadden de liberalen zich de hoogstverkeorde en onridderlijke ge woonte aangewend, om, behaalden ze de overwinning, him geslagen tegenstanders te hoonen. Vooral in 1905 boetten ze hier door hun riddereer in. Het zou ons daarom gespeten hebben, zoo thans onae mannen, door de herinnering aan 1905 verbitterd, in gelijk euvel waren vervallen. En daarom roemen we er in, en danken we er voor, dat ze dit niet deden. Binnens huis hebben ze gejubeld, bianënsküjuels hebben ze gedankt, maar van het beschim pen van den overwonnen tegenstander ont hielden ze rich stipt." Welnu, in Amsterdam was het „lii ha ho 5446" geschreeuw algemeen. Schrijver dezes heeft rijn enkele opmerkingen over de uitslag moeten neerpennen onder de voortdurende begcéloiding van „5446 hi ha ho". En in de „Nieuwe Rotter damsohe Courant" leeen wij „Zooals uit onze mededeelingen over den verkiezingsavond1 hier ter stede bleek, werd o.a. gezongen: „Vier en vijftig, zes en veer tig, hi, ho, hol" „Kuyper gaat nu wetten maken, hi, ha, hol" Ook het lied van het „zakjes plakken" ontbrak niet en zoo meer. Dit gebeurde niet „hier of daar in een afgelegen dorp", maar in do groote stad Rotterdam. (Ook te Dordrecht, Amsterdam en Leiden, zooals liet blad nader bericht, vermeldende do vermenigvuldiging der christelijke hi-ha-ho's). Voor roemen on danken heeft „D e Standaard" dus geen reden. Nu vinden wij 'fc is het. „Handels blad", dat het zegt dat hi-ha-ho-ge- roep een onschuldige en niet ergerlijke uit drukking van vreugde en wij veronderstel len haast, dat, hadde de a.-r. pers vier ja ren geleden niet zoo hevig getoornd over dat liedje van de toenmalige straatjeugd, nu do nutteloos professorale vermaning en het PhariseisohoIk dank u, Heer, dat ik niet ben als zij, waren weggebleven. Noen, wjj vinden duizendmaal ergerlijker dat bijv. een overwinning van een candi- daat van het „propagandafonds" met een Wilhelmus begroet wordt. Elko poging om de Oranjeliefde van het volk aan eenige politieke zaak te verbinden, voor eenige politietke zaak te benutten, is af te keu ren. „De Residentiebode" is er trotsoh op, dat „de hlijdle gebeurtenis" een „factor" is geweest voor de overwinning der rechterzijde. Wij gelooven en vertrou wen, dat dit niet het geval geweest is, maar moeten met den meeaten nadruk ex tegen op komen, dal getracht wordt den nAqm van onze Koningin, van ons Vorsten huis te verbinden aan één politieke partij, aan de nare, kleine en zelfzuchtige kuipe rijen van de oleriaale politiek. Er is reeds op gewezen, dat door de rechterzijde de Oranjeliefde „geëxploiteerd" werd, dat dr. Kuyper in Dordrecht den niiRin van onze Koningin zelve in den strijd betrok. Wanneer, is reeds gevraagd, zooals te verwachten en te hopen is, de stemming in Dordrecht ten ongunste van dr. Kuyper uitvalt, is dan dit in den strijd betrekken van onze Koningin in het welbegrepen belang van ons Vorstenhuis geweest Strekt het ter verhooging van de liefde voor ons mooi, oud Wilhelmus, wanneer wij liet steeds door een bende bleeke jon gelingen hoor en zingen, indien door de naarste middelen een kwade politieke zaak getriomfeerd heeft? Neen, hondordmaal liever liooren wij do onschuldige vroolijkheidsbetuiging van het „hi-ha-ho", dan biet uit partijznoht aan geheven Wilhelmus, dat gezongen wordt met de vooropgezette bedoeling, om de tegenpartij niet alleen als godsdienstloos, maar tevens als tegenstanders van Oranje af te zondoren. „De 8t and aard" eohrijft: Wij hebbon in dezen verkiezingsstrijd niet do wijze van 1905 zien „front (maken' voor de openbare soliool, maar onze tegenstan ders .hebben toch wel over die school ge sproken en getracht to betoogen, dat 'do wot- Kuyper voor het onderwijs zeer nadeelig was. AL de hoeren sprekon over „hot on derwijs", bedoelen ze doannco het „neu trale" onderwijs. Mr. Croles heeft daarom oen good werk gedaan door do onderwijs -batist ie ke n (eens te raadplegen, en na to gaan bijvoor beeld in hoeverre liet verwijt gegrond was, 'dat de wot-Kuyper do kosten bijzonder op dreef. Gaat men bestaande scholen 6plitsen of Bticht men nieuwe kleino schooltjes, dan ver krijgt men wel grootcr echolental, en meer onderwijzend pereoneol, maar daartegenover stijgt het aantal kinderen óf niot óf bij verre na niot in die verhouding tot do reeds aanwezige totale eoh ooi bevolking, als dit bij scholen on leerkrachten het geval is. Het gemiddeld aantal kinderen èn per sohool èn per leerkracht daalt dan aanmer kelijk on het Rijk is dan veel duurder uit. Welnu, valt er een aanmerkelijke da ling te oonstatoeron, speoiaal bij heb bij zonder onderwijs In 1905, ziehier het antwoord op deze Vraag, bedroeg het gemiddeld aantal kin deren por school 171.2 ien dat per leerkracht 35.7. In 1908 respectievelijk 167.66 en 35.6. Eenige daling kan niet ontkend. Maar van grooto betoekenis is zij toch niet. Was de in 1905 bestaande verhouding tus- Bclien het getal der lrinderen on die der scho len en van het onderwijzend personeel gehandhaafd, dan zou men Op de aanwezige 316,088 schoolkinderen hebben aangetroffen 1837 hoofden en 8854 onderwijzers. Daar "waren echter 39 hoofden en 21 onderwij zers méér. Dat geeft voor het Rijk een gemiddelde totale kosten verzwaring van f 31,300. Is dat nu ..enorme opdrijving" der kosten? Natuurlijk niet. Doali wat ontvangen de openbare scholen Rij de openbare soholen telde men in 1908 gemiddeld 172 kinderen per sohool en 35 per leerkracht. Op 316,088 kinderen waren derhalve 9031 onderwijzers en 1837 hoof den. Dat is 48 hoofden minder en 166 onderwijzers meer dan op gelijk getal aan do bijzondere scholen Derhalve bedroegen do kosten f 90,000 moer dan op gelijk aan tal leerlingen aan de bijzondero soholen. Het blijkt voorts, dat ten platten lande het gemiddeld aantal leerlingen per school bij het openbaar onderwijs kleiner is dan bdj het bijzondei*. Ook de volgende oijfere zijn merkwaardig. Hot getal bijzondero scholen, met 40 en minder leerlingen, bedroeg 137 in het jaar 1908, terwijl liet openbaar onderwijs 256 van zulke scholen rijk was. En dan zijn er onder die 137 bijzondere scholen nog 33, die nie( voor oen Rijksbijdrage in aanmerking komen, Hoogstens blijven cr dus 104 gesubsidieerde scholen over. Opmerkelijk is ook, d it sedert 1905 hot aantal van dergolijko openbare scholen kloni van 249 tot 256, dus mei 7 on het aantal dezer bijzondere scholen daarentegen daal 'do van 154 tot 137, dus met 17. Uit de cijfers van mr. Croles blijki wel, dat al dat gejammer over ..opdrijving van kosten" en over „verbrokkeling" slechts voor de verkiezing is uitgedacht en in 6trijd Ss met- de werkelijkheid. Trouwen*. de eind* cijfers beslissen hier. Eon kind, dat op de bijzondere school gaat, kost aan het Rijk oen kleine f 18 per jaar; een leerling van de openbare een greoto f 35. De hoeren van de neutrale sohool worden dus met de helft meer bedacht en daar moeten wil aan meebetalen. Hot wordt hoog lijd, dat) aan die schromelijke wanverhouding een einde komt. wm de Verceniging tot voortdurende onder steuning der nagelaten betrekkingen van ver ongelukte visschers der Reedcrijcn te Katudjk- aan-Zee en Noordioijk-aan fre. In het boekjaar 1908—1909 werd ont vangen: Aan oontributién van de reoders te Kal- jrijk-aan-Zee: van 69 loggers h f 5 34Ö van 60 bomschuiten A 3 180 536 Aan bijdragen van stuurlieden en bemanning van bomschuiten te Kat- wijk-aan-Zee 73 81 Aan heffing van i pOt. over de door visschers te Noordwijk-aan-Zee gemaakte besommingen 38.45 Aan jaarlijkaohe bijdragen: te Leiden f 196.90 te Katwijk 183.25 te Noordvrijk 64.60 te Rotterdam 114.10 te Gouda 12. veradbillende andere plaat sen 72. 644.75 Aau renten 2250.41 Aan gift door den heer 8. J. La Poolo van N. N. 1. 3539.23 In dit boekjaar werd uitgekeerd godu- rende de zomermaanden; per week 1.60 gld. voor elke weduwe, 0.28 gld. voor elk kind gedurende de wintermaaandenper week 2.26 gld. voor elke weduwe, 0.36 gld. voor elk kind; te eamen 2279.66 gld. Bij het einde van dit boekjaar genoten ondersteuning; te Katwijk aan Zee 1T weduwen en 6 kinderen, te Noordwijk aan Zee 6 weduwen en 2 kinderen. Gedurende dit jaar was te betreuren bot verongelukken van een vissoher, to huia behoorende te Katwijk aan Zee, nalatende een weduwo en twee kinderen en te Noord- wijk aan Zee het overlijden van een via- Boher, ten gevolge van vroeger ter zee bekomen verwonding, nalatende een wedu wo en twee kinderen. Dio weduwen en kin deren werden in de wekolifkeche bodoelii^ opgenomen. Mot vriendelijkcn dank aau alien, did onze Vereeniging hunnen steun verleenden,- blijft zij zich in ieders belangstelling aan bevelen. Namens de Vereeniging voornoemd Th. W. VAN LTDTH DE JEUDE, Voorzitter. M. J. EIGEMAN, Secretaris-penningmeester. Hollandache IJxeren-Spoorweg-Ifffj). De winet- en verliesrekening der Hol- landsohe IJzeren-Spoorweg-Maatsohappij wijst een winstsaldo aan van 676,080 gld., tegen 076,623 het vorig jaar. Aan do aigemeeno vergadering van aan deelhouders, te houden 29 Juni a.s., viU worden voorgesteld het dividend over het afgcloopen boekjaar, ovenals over 1907, vast to stellen op 3 pCt. 13) Aan de theetafel versoheen zij in een wit mot. kant bezet mousselinen-japon en rose oeintuur. „Yolande is er de schuld van", verklaarde zij bijwijze van verontschuldi ging. „Kijk me niet zoo verwonderd aan; ie weet, ik houd er niet van mij op te schik- ;en. Dat past niet bij onze omstandigheden en bij onze omgeving hier." Zoolang de theetafel duurde kon ik de oogon niet van mijn vrouw afwenden. Yolande is een feoovenares, dacht ik. Hoe anders had rij kunnen vermoeden, dat mij in <leze weken van gelukkigen harden ar beid onbewust toch iets ontbrak, n.L de mogelijkheid om mijn vrouw een mooi hieuw kostuum te koopen? De avond werd voor ons een feest. Yolan de speelde ons in de schemering van het- leege salon Ohopin voor- Ohloë liet haar laatste teekening zien, waarop de arm van de zoogenaamde hertogin en de beenen van don bediende of den heer nog altijd een treurig figuur maakten. Wij dronken flesch- jesbier wat bij ons slechte als hooge uit zondering geschiedt en heel laat zongen we zelfs vroolijke wijsjes, ook nl geheel te gen gewoonte In. Maar als Yolande ringt en zichzelre daarbij accompagneert bp Chloë'8 guitaar, kan zelfs een filosoof •r niet ernstig by blijven. Toen Yolande rich had teruggetrokken in haar kamer, de kamer voor de dienstbode, die maar niet kwamen opda gen zei ik op quaei-ernstigen boon tot mijn vrouw: „Madame, waarom hebt u mij nooit me degedeeld, dat een rose sjerp u zoo goed staat?"* „Ik dacht, dab ge niet veel met sjerpen op liadfc," luidde het antwoord. „Trouwens Yolande ie er de schuld van." „Dan zal ik Yolande daarvoor morgen bedanken. Ohloë keek mij guitig aam ,fGa je gang, maar maak het niet al fee mooi; an ders denkt ze nog, dat je haar voor den Êek houdt; en", voegde zij er bij, „man- ef, Yolande is zoo hartelijk, we mogen ons zelfs onder vier oogen over haar niet vroolijk maken". Yolande bleef drie dagen bij ons. Onze ingenomenheid met het Roode Huis werd voortdurend grooter, want Yolande zag al les e«n leerde het ook ons zien met ver- «tandigen blik. Nu Chloë bij het bloemenplukken en het plaatsen der meubelen een helpster had gevonden en zij zich inot gloeiende wan gen in de kookkunst bekwaamde, voelde ook ik in mij nieuwen arbeidslust ontwa ken. Ik Bchieef mijn geschiedenis, een boei ende, familiegeschiedenis, half af, en was zoo ver gekomen, dot de held er van op het punt stond in het huwelijk te treden met een door hem bewonderde rijke erf gename, toen haj plotseling op weg naar de kerk zijn voormalige geliefde ontmoet- fee, die hij voor dood had gehouden. Dit tafereel moest met vuur en hartstooht, doch te gelijk met veel gevoel en teer heid, behamdeld wonden. Maar nu liet mijn verbeelding mij in den steek en ik kon niet verder. Ik klaagde mijn nood aan Chloë en aan Yolande.*- Beiden hoorden mij aan vol deelneming, dooh hielpen mij natuurlijk niet verder. Toen wij op den derden avond in de maneschijn op het grasperk zaten en Yo lande weer Spaoneche en Baskische liede ren zong, was het mij te moede alsof ik dat weerzien van mijn held met zijn voor malige golieifde met siBcces hou vermo gen fee sohilderen. Zoodra de dames zich ter ruste hadden begeven, zette ik mij voor mijn schrijfma chine. Maar ik zat al spoedig weer met de handen in het haar, schreef een paar zin nen zonder betèekenis cn ging, geheel ter neer geel.agen naar bed. Den volgenden dag togen Yolande en ik naar oen oricket-wedstrijd en 's avonds vertrok rij. „Ik kom weer over veertien dagen terug, als jelui het goed vindt." zedde rij. „Nu moet ik mijn besten hoed opzetten, een, die jelui wel zal bevallen I Ik ga me aan eenige families voorstellen, die aan haar dochters een geheel moderne opvoeding willen geven tegen den goed koop sten prija" Wij broahtea haar naai* het station van het dorp en wekten de ergernis op van den chef en de pakjesdragers, daar Ohloë's zakdoek een groot gat vertoonde; rij be merkte dat pas bij het wenken. Vervolgen gingen wij haar buis, Ohloë aan haar huiswerk, ik aan de schrijfma chine. Ik was opgoboiwfen bij de een-en-der- tigste bladzijde; en nu waren er neg® en vijftig beschreven 1 De geschiedenis was voltooid. Ik doorliep de bladzijden: het verhaal was goed, zeer goed geworden, zoo vurig en krachtig, als ik het maar gewensoht had. Het was kalm begonnen en eindigde met een hoogst dramatisch effect l „Chloö!" riep ik. Zij kwam met een keukenschort om en den vaatdoek in de hand. „Er is iemand, die mijn geschiedenis voltooid heeft. Daar, lees maar V' Zij las langzaam. „Is het goed?" vroeg «ij- „Het is beet, uitstekend I Heb jij mis schien..,., of wie kan het geweest rijn?" „Heb jijzelf bet dan niet g*?eohrevea, Leo?" „Neen, natuurlijk niet." „Dan moet de geest het geschreven heb ben." En rij keek mij tegelijkertijd schalks aan. Ik moest lachen. „Ja, dan heeft de geect het gedaan." Maar in haar lachende oogen los ik den naam, did rich op mijn lippen drong: ^Yolande!" Ieder van ons heeft natuurlijk een eig>*i wetboekjo van eerebegrippen, hetwelk wij bdj voorkomende gjeleigenheddh gebruiken en waarin heel duidelijk staat, dat wij ons het werk van onderren niet mogen boa- eigenen en nife het vernuft van anderen geen geld mogen slaan. Indien Iemand mij had aangeboden, onder een geschie denis, door hem voltooid, mijn naam te schrijven, zou ik het geweigerd hebben, zelfs al ware het Rudyard Kipling geweest. Maar wat te doen, als het verhaal voltooid is geworden door een geest? Ohloë meende: „Maar de geest heeft het hpmera aoo gewild, anders zou hij het niet gedaan hebben.Ik moeBt het verhaal natuurlijk opsturen, Dooh ik kon daarloeo maar niet boaluiten. „En dan onder mijn eigen naam?' „Wis en zeker 1 Misschien is het oen ietwat beschroomde geest, dde zijn naam niet gaarno publiek maakt voordot hij mn zijn talent zeker ie. Het is een rt maat**chappijtje tot onderling hulpbetoon; hij wilde rijn werk gaarne gedrukt zien, en jij hadt- behoefte nan een slot voor je geschiedeniszoodoonde bent jelui quitte." Ik beet op het einde van mijn vulp'en- houdier, soodat. het kraakte. „Als we Yolande eens vroegen wat rij er van denkt?" stelde ik voor. Ohiloë lachte. Nog dien eigen avond schreef ik aan Yolande en mijn vrouw ook; maar haar was het, geloof ik, te doen om een ert'egant model voor een fichu Wij braohkn samen onze brievon aan Yolande op de post- in heb cbrp en keer den door de stille, groene laen terug. Toen wij onder de groote kastanjVboo- men liepen, riep Chloë ploteoling: „Wat ie dafct" „Dat" wfee een donkere geedaLte, die rioh voor het hek heen en weer bewoog, een niet zeer vertrouwbare verschijning: eeu of andore landlooper of arbeider, het viel moeilijk uit te maken. Arbeid adelt, zoo als bekend |b; mapr deze man zag er all<-.sbehalve door arbeid geadeld uit, daar om hip' -y hem voor een verdocht sujet. (Wordt yerroigd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 5