VOOR DEJEUGD Ufo. 16126, Woensdag* 16 Juni. Anno 1909. A HSlsTli Iftiii i iiiii i liïüi iiiii 8 iiiii i iiiii i iiiii i liHgllSri .-i êIDSCH dagblad KLEINE LIEFDEWOORDEN..., DE VLUCHT EOOB DE LUCHT. ''v,x Ja: veel kunnen die uitrichten. Daar sal ik je eens wat van vertellen, van een groot Eransch veldheerBertrand dn Quesclin heette hij. Hij was uit een oi^d, adellijk geslacht ge boren, op een kasteel ergens in Bretagne. Zoodra hij had leeren loopen, droeg hij altijd een stok in de hand, waarmee hij iedereen sloeg. Hierdoor maakte hij zich zoo gehaat, dat hij niet alleen door de dienstboden, maar zelfs door zijn ouders met hardheid werd behandeld. Hij wreek te zich op ieder met zijn stok, maar kreeg daardoor meer slaag terug als hij kon ge ven. Zijn stugheid bedroefde zijn moeder zeer en toch zag ze zich elk oogenblik ge noodzaakt hem te straffen. Zoo wilde ze hem eens juist weer een geduchte kastijding laten toedienen, toen een van haar vrien dinnen binnenkwam, een geestelijke zuster met een bijzonder zacht innemend gelaat Nadat ze een oogenblik met mevrouw Du Guesclin gesproken had, liep zij op Ber- trand toe, die in een hoek was gaan staan en begon hem te liefkoozen. Ber trand, die aan zulk een taal niet gewoon was, dacht eerst, dat zij den spot met hem dreef en dreigde haar met zijn stok: Maar de geestelijke zuster liet zioh hierdoor niet afschrikken: ze bleef Bertrand liefde rijk behandelen en zoo kwam hij vanzelf tot de overtuiging, dat zij het goed met. hem meende. Yan nu af legde Bertrand een geheel andere geaardheid aan den dag. Hjj werd volgzaam en welwillend, zelfs jegens hen, die hem vToeger zoo hard hadden behandeld en hij werd de meest krijgskundige ridderlijke Fransche veld heer uit den honderdjarigen oorlog. Het is nu goed vijftig jaar geleden, dat „De Ster" de haven van Liverpool ver liet, om naar Konstantinopel te zeilen. Yoor Gibraltar lagen wij een dag stil en toen begpn de tweede helft van de reis. Den eersten dag hadden wij heerlijk- weer, in den nacht echter begon liet te ver anderen en des morgens rukte een vreese- lijke orkaan „De Ster" met onweerstaan baar geweld uit haar koers. Te vergeefs .wendden de zeelieden alles aan, om het mooie sahip te redden; eer het weer nacht was, hadden do schuimende golven het verslonden. Ik was zoo gelukkig geweest een groot stuk drijvend hout te hebben be machtigd en met behulp daarvan gelukte het mij op de oppervlakte van het water drijvend te blijven. Toen de oahtend gloorde, keek ik eens naar alle kanten om mij heen en ontdekte achter mij een hooggelegen kustland, waai de stroom mij snel op aandreef. Behouden «bereikte ik de kust. Nadat ik eenige minu ten uitgerust had, klauterde ik op een heuvel en liet den blik onderzoekend over de omgeving weiden. Een weinig meer l&nd- waarte lag een groep huizen en naar de zee toe stond een Noorsche toren. Ik be vond mij dus in het land der slavernij. Dat stemde mij wel eenigszins wanhopig. Na een tijdje hoorde ik een zacht geruisch en daar zag ik opeens een flinke, ferme Moor, die mij met kalme verbazing aanstaarde. Ik wou op de vlucht gaan, maar de man trok een pistool te voorschijn en beval mij in voortreffelijk Fransoh te blijven, waar ik was. Hierop ondervroeg hij mij, hoe ik daar kwam en ik beantwoordde alle vra gen geheel naar waarheid. De Moor deelde me nu mee, dat hij be ambte was aan het hof van den Keizer van Marokko en dat hij juist om ambts bezigheden hier aan de kust zijn verblijf hield. Hij voegde er bij, dat hij mij onder zijn l>escherming zou nemen en mij aan zijn Keizer zou voorstellen, want die had each al lang een slaaf geweneoht, dde Fransoh lezen kon. Zoo geraakte ik dus in slavernij bij den Keizer van Marokko. De Keizer had een verzameling Fransche kranten, die een tijdruimte van vele maanden omvatten en verlangde zeer den inhoud te leeren ken nen. Ik moest de oooranten voorlezen en mijn beschermer zou ze dan in het Moorsch vertolken. Toen ik dit den eersten keer gedaan had, werd ik daarna in een ster ken tenon van het paleis opgesloten, waar ik niet ontvluchten kon, maar tooh vrijheid van beweging had. Ik b°goa dus mijD nieuw verblijf wat nader in oogenechouw te nemen, en ontdekte op de volgende verdie ping nog een kam»r, die ik echter niet kon openen, omdat ze van binnen afgesloten waa, naar het scheen. Ik klopte nadrukkelijk en niet lang duurde het toen, of de deur werd ge opend door een ouden, verouderden man, die mij dadelijk in het Franech toesprak: „Ongelukkige, wat voert U hier?" Ik ver telde hem mijn geschiedenis en toen deel de hij op zijn beurt mee, dat hij bezig was goweest met wetenschappelijke onderzoe kingen, hier op de kust van Afrika en dat hij toen gevangen genomen was, zoodat hij nu al vijftien jaren in dezen toren op gesloten zat. De keizer, die altijd in groote geldverlegenheid zat, verlangde nu maar van hem, dat hij de kunst verstond, om goud te maken, voor dien tijd kwam hij niet vrij. „Hebt U nooit geprobeerd te ontvluchtend" vroeg »k. >rJn, zeker, als ik maar een luchtballon had gehad, om weg te vliegen/' antwoordde hij treurig. Ter wijl we daar zoo moedeloos terneer ziieu, kwam ik echter door een klein gouden muntje dat ik bij mij droeg op een zeer gelukkigen inval. Toen de oude man mij verzekerd had, dat hij als scheikundi ge, tenminste gas kon bereiden hamerde cn klopte ik zoo lang op het goudstukje, tot het een vormeloos klompje was ge worden. „Nu deelt TT den Keizer mede, dat ik^ de kunst van goudmaken versta en als hij dat gelooft, sta ik er voor in, dat wij een luchtballon krijgen." Dit geschiedde en ik werd voor den Keizer gebracht en door een tolk ondervraagd. Ik verklaarde met het ernstigste gelaat van de wereld* dat ik zooveel goud zou kunnen maken als de kaiaer maar verlangde, alleen het jprifr niet zoo gauw, want eerst moest ik de aardgeesten gunstig zien te stemman, door rijke geschenken, waarom ik den Kei zer dus eerst om veel kostbare dingen moest vragen. Na een week bracht ik het vormiooze klomje goud en beloofde meer, wanneer do keizer mij maar in staat wilde stellen tot nog vele geschenken aan de onderaardsche; machten. Zoo wist ik mij alles te 'ver-, schaffen wat er voor het opstijgen van een' luchtballon noodig is, en de andere gevan-, gene en ik werkten dag en nacht aan ons voertuig, totdat wij na drie maanden tijde zóó ver waren, dat de ballon alleen nog maar met gas gevuld behoefde te, worden. Wij droegen te op het platte dak' en tegen zonsondergang begon nu deze be werking, waarmee we den volgenden mor gen bijna klaar waren. Toen de Mooren1 het vreemde gevaarte gewaar werden, lie pen ze op een hoop en beschouwden het| met angstige verwondering. Ik begaf mij nu naar den keizer en deelde hem mede, dat dit vreemde voorwerp een machtige geest was, wiens hulp ik had ingeroepen, en waardoor ik nu ook zóózeer gevorderd! was, dat de toron den volgenden morgen' met goud gevuld zou zijn. Maar vooral, moest nu nog niemand mijn appartement' betreden daar de geest ten hoogste ver toornd zou zijn, als eenig ander schepsel, hem durfde naderen. Na deze waarschu wing begaf ik mij weer naar boven en on middellijk stegen wij in, we sneden de touwen door en snel schoot de ballon in de luaht, daar de wind naar zee was, bewoog ze zioh in rechtstreeksohe richting naar' de kust. Onder ons zagen we scharen Mooren, dia in de grootste opgewonden-, heid op en neer liepen, totdat er eindelijk soldateD op het dak versohenen, die op ons miktende ballon was echter alte hoog, dan dat het ons iets deren zou. Toen we eindelijk zoozeer gestegen waren, dat de huizen der stad slechts kleine stipjes ge leken, sloeg de wind ineens om, en met vervaarlijke snelheid worden wij terugge dreven, tot we een eindelooze zandvlakte onder ons zagen: de woestijn natuurlijk. Nu was het maar zaak zooveel mogelijk bal last uit te werpen waardoor we, in hoo- g«r streken, misschien een tegenwind zou den krijgen die ons weer naar zee voerde. Dit gebeurde ook zoo, maar met 7.00 on weerstaanbare vlucht ging de ballon om boog, dat de oude man vreesde, dat we weldra in streken zouden komen, waar de koude onverdraaglijk was, of waar we uit gebrek aan lucht zouden stikken. Nog een gevaar dreigde ons, de ballon kon wel barsten en daarom wilde ik de lucht- klep probeeren, maar mijn vriend was bang dat die niet meer sluiten zou, waardoor we met niet te remmen vaart naar beneden zouden vallen, en raadde mij dit dus, voor- loopig nog af. Intusschen werd de kou zoo onuitstaanbaar, dat ik tot mijn ontzetting bemerkte hoe mijn vriend totaal verstijfd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 11