Oorsprong van almanakken. Japansche hofdames. RECEPT. ALLERLEI De eerete almanakken rijn van Arabi- sohen oorsprong en dienden eeuwan lang als modellen voor die van andere landen. Het oudste exemplaar wordt in het Britfiche Museum te Londen bewaard en dagteekent uit den tijd van den Egypti sch en koning Rhamsee den Groote, die 1200 jaren vóór Chr. leefde. Het is geschre ven op papyrus, met rood en inkt, en loopt over een tijd van zes jaren. De aan- teekeningem betreffen godsdienstige cere moniën, het lot van kinderen, op bepaalde dagen geboren, en de regeling van han delingen met betrekking tot planeet-in vloeden. „Doe in het geheel niets op dezen dag," too luidt één der waarschuwingen. „Als gij dezen dag iets ziet, dan zal het geluk kig zijn," is een andere opmerking. „Zie vandaag niet naar een rat" of: „Waficfc u heden niet met water," „Ga vandaag niet nit na het daglicht," rijn verdere voorziob- tigheidsmaatregelen. Deze almanak werd gevonden in een oud graf en men veronderstelt, dat hij met zijn Egyptischen eigenaar werd be graven, toen hij tot een mummie werd ge maakt tot nut en leering van toekomstige onderzoekers en in het belang van moder ne wetenschap en literatuur. Zoo'n ar me, oude Egyptenaar wist waarlijk niet welk een heerlijke roeping na een reeks van eeuwen aan zijn gebeente was be schoren. Do in oudheid deze nabijkomende exem plaren van almanakken, die in ons bezit kwamen, werden in de 4de eeuw gemaakt. Het rijn kerkelijke kalenders, die ons de namen geven van heiligen en andere gods dienstige bijzonderheden. De Noordsche volken, die het papyrus niet kenden, hadden kalenders gegraveerd op bijlen, wandelstokken en andere voor- Werpen tot persoonlijk gebruik. De dagen werden er in gegrift, met een breede kerf voor den Zondag, en de heilige dagen 'aangegeven door allerlei zinnebeelden, bijv. een harp voor David, een rooster voor St.-Laurentiue, enz. De Saksische almanakken rijn talrijk en bevatten geschiedkundige zoowel als gees telijke aanteekeningen. In deze merkwaar dige documenten zijn alle veranderingen van volksgeloof en smaak na te gaan. Zij werden gemaakt om aan de aanvraag te voldoen en bevatten een doorloop en do geschiedenis van alles, wat in verschil lende tijdperken plaats had, en toonen aan hoe de kennis in den loop der jaren toenam. De Angöl-Sakse>rs berekenden met het toenemen der maan hun tijd; zij zetten hun bevindingen op stukken ruw hout, van vierkanten vorm, omstreeks een voet lang, die zij „almonaught" noemden, vandaar den naam van almanak. De beroemde sterrenkundige Purbaoh gaf een serie al manakken uit tusschen 1450 en 1461, maar de eerete gedrukte was van 1457. Muller of Regiomontanus gaf den eer sten almanak uit, waarin eclipsen werden vermeld. De oudste almanak uit ons land is de, Enkhuizer almanak. Een Japansch vrouwenblad bevat be langwekkend© mededeelingen over de hof dames van de keizerin van Japan. Er zijn te Tokio meer dan driehonderd hofdames en men verdeelt haar in vijf klassen. Vol gens Europeesohe begrippen kunnen alleen de dames van de eerste klasse, die men „danna" noemt, als werkelijke hofdames v beschouwd worden. De dames der andere 'klassen spelen eigenlijk slecht» de rol van kamervrouwen. De „danna" rijn van 's morgens acht oren tot 's avonds tien uren in dienst van de Keizerin en worden harerzijds door de „shimmio" bediend. De arme „shimmio" moeten reeds om vijf uren opstaan, de kamers aan kant maken en alles doen, wat voor het toilet en voor de tafel der „danna" noodig is. Op de ta fel mag iedere denkbare spijs verschijnen» alleen de ui niet. Als een „danna" uien eet, wordt zij gedurende een bepaalden tijd van het hof verbannen. De „shimmio" helpen de „danna" hij h t aankleeden. Dat ia een zeer ingewikkeld en vermoeiend werk. Er is een afzonder lijke categorie van „shimmio" voor het ge deelte van het toilet, dat de „danna" bo ven de ceintuur draagt, en een afzonderlij ke categorie voor de kleeding, die de on derste helft van het lichaam van de „dan na" bedekt. Als een „shimmio" van de „onderste categorie" naar de „bovenste" bevorderd wil worden, moet zij haar han den wasschen. Terwijl zij de „danna" aan kleedt, moet de „shimmio" knielen. Daar het werken in zulk een houding zeer onge makkelijk is, gebeurt het dikwijls, dat de „shimmio" zeer sterk zweet. Zij mag het rweet echter niet afvegen vóór de „danna" geheel gekleed is; dan pas mag zij rich on der tal van buigingen afdrogen. Kortom» het baantje van de „shimmio" is een echt hondenbaantje. En toch vecht men er om en het aantal sollicitanten is zóó groot, dat allen zich eerst moeten onderwerpen aan een langdurig onderzoek, vóór zij op een aanstelling kunnen rekenen. Als het een sollicitante invalt een postzegel met de tong te bevochtigen, wordt zij dadelijk af gewezen. De zuurste proef echter is het slapen. De aankomende „shimmio" moeten name lijk om zoo te zeggen netjes en fatsoenlijk slapen. lederen naaht doen bijzondere vrouwelijke surveillanten driemaal de ronde door de slaapkamers, en iedere ads- pirant-„shimmio", die snorkt of den mond openhoudt, of de kussens door elkaar ge worpen heeft, in een leelijke houding slaapt, wordt bij het ontwaken onmiddellijk weggezonden. Volgens de regels en netjes slaapt de „shimmio", die zich oprolt als een kluwen en onbeweeglijk in deze hou ding blijft liggen. Men kan zioh voorstellen, dat de novicen geen aangename nachten doorbrengen. Volkomen juist slapen leeren zij gewoonlijk na een proeftijd van ©en jaar. De kleun den oogen. Tot nu toe hebben dichters en roman schrijvers rich hoofdzakelijk met dit thema bezig gehouden. Thans echter heeft een nuchtere Engelsche statisticus zich er mee bemoeid en de volgende feiten openbaar gemaakt. In Europa en Amerika hebben 44.6 pCt. personen lichte oogen en wel grijze en blauwe. Van de vrouwen slechts 32.2 pOt. Dus zijn er meer mannen dan vrouwen met blauwe oogen. In de kleuren tusschen licht en donker is het percentage bijna hetzelf de. Hiertoe behooren bruine en hazelnoot- kleurige. De mannen hebben 43.1 en de vrou wen 45.1 pOt. Zwarte oogen vindt men bij 20.7 pCt. vrouwen en 12.3 Ct. mannen. Lichtsterkte yan een gloeikous. Om de draagstift, die in den gewonen verticalen brander de kous draagt, wordt gezet een kegel van vuurvaste stof, die de vlam richt tegen de kous, waardoor het ge- heele oppervlak gaat glooien; de vermeer dering in lichtsterkte zou 20 pCt. bedragen. Ook zou de duur van de kous aanmerke lijk vergroot worden, de verplaatsingen, het heen en weer slingeren van de vlam en het trillen van de kous worden door den kegel tegengegaan. En voorts wordt bij het uitdraaien van het licht de kous niet zoo snel afgekoeld, wat dikwijls aanleiding geeft tot scheuren. STOFGOUD. Gaat wat voorzichtig aan, die u t© zeer verheugt 1 D© rouw zit veelrijds op de slippen van de vreugd. O. Huyghens. Mayönaisa-satfii- Men roert vier eierdooiers mot ©en wet* nig zout gedurende vijftien minuten. All z© heel licht sen, voegt men er druppel* ge wij ze en al roerende vier lepels beste sla- of olijfolie bij, vervolgens al droppelend een lepel azijn. Ten laatste voegt men es een theelepeltje mosterd, wat peper of soja bij. Men kan deze saus lang bewaren, all men ze dekt met ©enige droppels slaolie en het glas af potje afsluit met perkament papier. Dat moest nog blijken. Agent (een herberg binnenstappend waar een groot kabaal is en gevochten wordt): „Wie is hier de baasl" „Wacht even, agent I" schreeuwt een vrouwenstem, „we zijn juist bezig om dal nit te vechten." Inden roei. Luitenant (die in „politiek" is uitgegaan en met een flink stuk in zijn kraag thuis komt, vóór den spiegel): „Wel verdraaid, hoe komt hier nou die burger op mijn kamer t" Aohter den rugl „Nu moet je niet boe* rijn, kindlief, omdat papa je eens over de knie gelegd heeft; hij deed het voor je bestwil." „Och neen, mama, ik neem nooit noti tie van wat er achter mijn rug gebeurt." Letterlijk opgevat. „Hoeveel menschen werken er in je zaak?" „Nu, om er eens een slag in te slaan, ik zou zeggen, zoowat tweederden van al len, die er rijn." Krenterig. Postbeambte: „Mevrouw, deze brief is te irwaarer moet een stuiverspoetzegel bij." Dame: „Wat een krenterige boel hier. Ik heb wel duiaend brieven verzonden, die beneden het gewioht bleven, en nu het er een enkelen keer iets boven is, kan het niet eens vijf centen lijden." Voorzichtig. „Kom maar bin-, nen. Voor dien hond hoef je niet bang 4e rijn. Je weet: blaffende honden bijten niet." „Jawel, maar hij mocht eens ophouden met blaffen." „George, toe, proef de melk eens", vroeg een jonge vrouw aan haar echtgenoot. „Ik zou graag willen weten of ze nog wel heelemaal goed is, want als ze maar in het minst zuur was, zou ik er geen droppel van aan onzen lieren Fidel willen geven." Boekhouder (tot kantoorchef)„In de volgende week vier ik mijn gouden brui loft; ik wou u derhalve verzoeken, mij dien 'dag vrij te geven." Chef (brommend)„Alle 25 jaar die Stoornis... 's morgens of 's middags?" Dochter (tot haar vader, die berig is met geldtellen): „Kom, papa, ga toch eens dicht bij de telefoon zitten; ik spreek juist met mijn aanstaande I" Mevrouw: „Weet je ook, Anna, hoe laat mijnheer vannacht thuis gekomen is?" Dienstbode: „Neen, mevrdüw, maar vanmorgen om neven uur waren rijn laarzen nog heelemaal warm 1" Dame: „Kent u dien meneer, die zo* naar ons kijkt?" Heer: „Ja, dat is de eerste n-mn van de tweede vrouw van mijn derden schoon vader." Hetnoodzftkelijke. „Mijn man is soms or tstaanbaarl Verbeeld u, mama, toen hij laatst naar Parijs ging, VToeg ik hem, een hoed voor mij te koopen. En wat bracht hij mee? Een vingerhoed."-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 22