JOSIE. FEUILLETON. In de hut van den Kluizenaar. Dat Is mijn paard. Nieuwe Raadsels. Joflie haar eigenlijke naam was Josephi ne, maar omdat het zoo'n heele lange naam Baheen voor zulk een klein per soontje, werd zij Josie genoemd. Zij woon de ia een klein huisje, dat niet heel ver ran een paar groote, mooie huizen afstond, 'die Josie op haar weg naar school voorbij kwam; en soms wanneer ze erg vroeg was stond se stil hij de groene deuren en gluurde door het ijzeren hek naar de rijen prachtig schitterende bloemen, die haar Triendelijik toeknikten als ze goeden mor gen" tegen hen glimlaahte. In een van deze huizen en Joaie vond x dit stellig het mooiste woonde een klein meisje met roseklenrige wangen en lang lichtbruin haar, zoo zaoht als zijde en dat fonkelde als een regen van goud, wanneer de zon er door heen straalde; en van dit aardige blauwoogige meisje droomde Josie lederen nacht wanneer zij haar donker krulkopje op het kussen legde. Af en toe, wanneer zo naar de roodo tulpen en de schuwe vergeet-mij-nietjes keek, zat het kleine meisje aan het venster in haar witte jurk en haar lange zachte haar en hieild zij meestal, een lieve wassen pop in haar armen, dfie bijna even aardig als zij zelf was, en deze mooi aangekleed© pop had Josie'warm, goed hartje ver overd. „Zal ik oodf noo'n lieve zoete pop heb ben," fluisterde zij dan, terwijl zij met ver rukking staarde naar de altijd glimlachen de lippen en het prachtige haar dat zoo goudkleurig was als de boterbloempjes, en dan liep zij haastig naar eahool, denkende, denkende en al maar denkende over het sierlijke kleine meisje in de witte jurk dat bij het venster baar naar de mode gekleede pop verzorgde. Twee dagen voor Paschen, liep Josie N avonds van scihool naar huis. Toen ze hij het groene, frisch ui triend o park kwam stemd zij plotseling stil en aarzelde, daar na sprong zij vroolijk door de poort, en trippelde luahtig over het mooie gras. ,,0 hoe aardig, hoe lief is alles hierf* tong Josie's vroolijk hartje, toen rij over al rond snelde, terwijl de wind haar ge kuild© wangetjes kuste en haar korte krullen over haar bruine voorhoofd wierp. Zij rende tüsschcn de rijen slanke hoo rnen door, haar kleine voetjes raakten nau welijks de grassprietjes aan, die do made liefjes bewaakten, tot zij op het laatst ademloos en lachende van pleirier stilstond en neerviel op het frissche schitterende karpet. Toon gebeurde er iets wonderlijks, want zaj ving een straal op van i6ta kleurigs, dat onder een overhellende boom lag, en opspringende snelde zij er heen. ,,0hOb riep zij in bewondering, toen zij ontdekte wat dat rosekleurige visioen in werkelijkheid was, ,,Oh! boe prachtig!" cn bukkende strekte zij teedecr haar han den uit en lichtte het op van het gras het was oen pop een lieve helder kij kende pop, gekleed in een zaoht rose zij den jurk, en met een allersierlijkst zijden mutsje, omzoomd met witte kant, waar onder kleine goudblonde krulletjes kwa men gluren. Oh lieve I het was haar pop het kleine meisje in de witte jurk en het lange bruine haar. Beschroomd en t eed er nam Josie hot op in haar bruine handjes en keek in het kleine, aardige gezichtje. ,,Oh, lieveling, mooi poppetje," fluis terde zij, haar hoofd al lager buigende, tot haar eigen roode lippen de kleine raakten, die nooit ophielden te glimlachen, en toen zij zo zachtjes kuste, zuchtte Jo- frie. Hoe zou zij haar liefhebben als ze van haar was, om tegen te praten en altijd mee te spelen. Dan kon zij nooit, nooit verdrietig of eenzaam zijn. Ncoit, nooit had zij iets gezien, om dit mooi gekleed© kindje mee te vergelijken, met de witto kanten sokjes, en de schoentjes en dc Blauwe oogen. En, het dicht tegen zich aandrukkende voor een oogenblik, stond zij heel stil en stelde zich voor dat het van baar was. Zii zou haar Juliana noemen, en een aardig wit bedje voor haar koopen, dat vlak naast haar oigen bed zou staan, en als ze van school kwam zou ze dadelijk naar haar toe loopen en ze meenemen in het park om naar de bloemen to zien, en en maar het was niet van haar en ze moest het teruggevenBedroefd uitte Josie eon zucht toen ze met haar kleine bruine vingers door de prachtige krullen streek, daarna, zich omdraaiende, wan delde rij langzaam door het park, haar sierlijk© last voorzichtig en teedcr in haar armpjes dragende. „Dag lieveling, sabat," zei z© zachtjes. „Dag" zei ze weer toen ze aan het groote buis kwam waar het meisje met het lange bruine haar woonde, en toen trok ze het hek open en wandelde het kiezelpad op. Toen ze voorbij de rijen liefelijke bloe men kwam, vergat ze weer dat ze zoo gauw van Juliana moest soh&iden, wantt de rozen schenen hun blaadjes te openen eoodat hun geur ai zoeter werd en da slanke mooie lelietjes der dalen trilden' zachtjes toen ze voorbijkwam, als om haar, een kus van haar roode warme lippen te vragen. Josie trok aan den blinkenden knop en hoorde den bel tjingelen, en haar kindje dichter tegen zich aan drukkende, keek zy op naar de deur, die zoo plotseling en snel openging dat het haar deed schrikken. ,,Oh, breng je me m'n kindje terug? Ik dacht dat ik het voor altijd verloren had," zei het meisje met de bruine krullen, dat nu gekleed was in een lichtblauwe jurk en een lint van dezelfde kleur was door haar mooie haar gestrikt. „Oh, dank je, dank je wel," riep ze met .schitterende oogen, toen ze het rose zijden kindje, dat Josie haar bevend overreikte, aannam. „Hoe lief van je om ze mij terug te brengen, en ik voelde mij zoo verdrietig toen ik werkelijk dacht dat ik baar nooit moer zou zien." Josie glimlachte vriendelijk met haar groote bruine oogen in het aardige ge zichtje, dat zich over haar heenboog. ,,Ik bon erg blij dat ik haar vond," zei zo zacliljes. ,,En en, oh, is ze niet lief» Ik had haar den heelea weg wel kunnen kussen, maar ik dacht dat haar kuiltjes er, van zouden verdwijnen," zei ze, terwijl ze, haar hoofdje liet hangen. Het meisje glim-' lachte, toen bukte zij zich en kuste Josie's bruine, zachte wangen en onwillekeurig' liet Josie haar mollige zachte arm om den hals van het meisje vallen en beantwoord de de warm© kus; in het volgende oogen blik liep zij vlug de witto blinkende treden af, voorbij de stokrozen en struiken, dc groengeverfde poort uit. Werkelijk had zij de lieve rose pop ge kust, cn en haar kleine moeder had haar ook gekust. Josie's hartje klopte luide en haar bruine oogen schitterden vroolijk, toen ze naar huis snelde nadenkend© over alles wat gebeurd waa. Toen Josie 's avonds heel stil bij het venster met haar moeder zat, kwam er, nog voor hot donker was, iemand door het lage he/k naar binnen en klopte op de deur. Josie sprong op van haar stoel bij het venster, liep ademloos in de nauwe klein© vestibule en opende de deur. ,,Dit is voor jou," zei een glimlachende dienstbode, terwijl ze aan Josie een rond, vreemd uitziend pakje overhandigde en B) „Was niet alles in vervulling gekomen, wat zij hadden voorspeld? Had ik geen gebrek geleden en moeten werken, zoo als ik dat thuis nooit had behoeven te doen? En zou ik thuis, als de zoon en erfgenaam van een grondeigenaar niet in aanzien zijn geweest? Hoe kon ik daarbij mijn positie in Amerika vergelijken? Hier werd ik ten minste als gelijke van den farmer be schouwd, doch te Chicago was ik, evenals de negers, met wie ik gewerkt had, behan deld als een stuk vee. Hoe anders had ik bovendien leeren denken over bet beroep van onderwijter. Het was toch aangenamer in mijn geboorteland dit beroep uit te oefenen, dan hier met spade en bijl te moc- te werken. Uit diezo overpeinzingen werd ik gewekt door het knallen van de buks van den far mer. De Indianen waren gekomen, de strijd had een aanvang genomen. Het was een groote overmacht, doch wij hadden het voordeel, dat wij in een sterke vesting za ten en verdedigden ons dan ook zoo goed, dat de aanvallers terugweken. Hun dooden en gewonden namen zij mede. Het was Intussohen zachtjes begonnen te regenen, waarbij het, vreemd ronoeg steeds lichter werd, want tusschen de wolken ver- ebheen de maan en wiorp haar stralen <*ner het landschap. Van de Sioux was niete te zien, waarschijnlijk hadden zij rich terug getrokken in het boschje, waar zij veilig waren. Het berouwde den farmer, dat hij het boschje niet reeds lang had omgehakt-, of, zooals dat in Amerika veel gedaan wordt, afgebrand. Maar die prachtige eiken die zelfs in de heetste zomerdagen ver kwikkende schaduwen wierpen, waren zijn I trota geweest. Zoo dibht stonden rij trou wens niet bij do boerderij, dat van daar uit gevaar kon dreigen. Het. cal omstreeks drie uur geweest rijn. de maan was weer achter de wolken ver dwenen en het was bijna geheel donker, toen 'td!en farmer toescheen, of hij iets hoorde voor het huis. Toch was er geen Indiaan te zien. „Wat hebben die roode schavuiten nu weer verzonnen?" riep Klammer uit. Wij deden de ronde en gaven onzen oogen geducht den koet, doch tevergeefs. Ex was geen vijand te zien. Ik zag, hoe de farmer don nog altijd bewustelooaen Indiaan be schouwde. Vriendelijk en welwillend stond rijn gelaat daarbij niet. Was hij niet be wusteloos geweest, wellicht ook sohaamde hij rich, voor mijn oogen een hulpeloos mensch te dooden, dan was het stellig slecht met hem afgeloopen. Plotseling zagen wij een vlam voor de deur van den aangrenzenden stal en tegelijkertijd weerklonk buiten het triomfgeschreeuw der Sioux. Wat zij van plan waren, was nu duidelijk genoeg. Zij hadden dorre takken opgehoopt voor de breede staldeur er in brand, gestoken. Wanneer het sterke eikenhout van die zwa re deur verbrand was, konden rij gemakke lijk het huis binnendringen. Aan onze ko gels hadden zij rich wijselijk onttrokken. Zij waren in de duistenis teruggeweken, zoodra het vuur opvlamde. Aan water ont brak het ons weliswaar niet, doch het zou weinig ba/ten, als wij dat van binnen tegen de deur wierpen. Het weinige, dat door do spleten drong, had volstrekt geen macht op het groote vuur. De dóur, die aan den bui tenkant gesloten was, te openen, was even eens! onmogelijk, daar do brandende hout stapels tot boven het slot waren opgesta peld, hoe nu het vuur te blusschcn, eer de deur week De farmer vroeg mij fluisterend, of ik bereid was mijn leven tot aller redding op het spel te zetten. Tot eenig antwoord druk te ik hem warm de hand. Nu grepen wij bedden een groote emmer water, terwijl vrouw Nanny ons de kleinere deur van het woonhuis opende. Het erf was helder verlicht, de vijanden hadden zich teruggetrokken in het eiken- boechje, om voor onze kogels beveiligd te rijn. De pachter en ik ijlden naar de stal deur. Nanny en Willy hielden de wacht in de geopende huisdeur. Zij was gewapend met de buks van haar echtgenoot, die rij uitstekend wist te hanteeren. Het gelukte ons het vuur geheel te blus- sohen en de duisternis die nu inviel vorm de een scherp contrast met het heldere licht van zooeven. De Indianen waren op dia moedige daa3 rdefc bodadht ©&weeo\ daarna vlug wegliep en het hek achter zich sloot. „Owat zou het kunnen zijn, lieve moe der, ik ben nieuwsgierig wat er in rit", riep Josie met blozende wangen en schit terende oogen en sprong op haar moeder toe, die glimlachende de vreugde van haar dochtertje aanzag. ,,Ik zou het openma ken, dan weet je het," antwoordde zij, en met bevende ringers deed Josie het. „Hoe aardig." riep zij uit, toen zij uit het papieren omhulsel een blipkend zilve ren Paaschei te voorschijn haalde, ,.en, Ot, ik geloof dat er iets in is." Vlug maakte zij het open en daar wachtte haar een nieuwe verrassing, want in het glinsteren de ding lag een opgevouwen papier, waar op zij las „Voor het meisje dat mijn lieve pop vond", en een mooi nieuw goudstuk rolde er uit. Josie klapte verheugd in haar handjes en vloog haar moeder om den hals, terwijl zij haar alles vertelde wat er ge beurd was. Moeder glimlachte en streelde Josie's zwarte krullen, terwijl /.ij» samen plannen maakten over een mooie pop die zij voor een gedeelte van dat blinkende goudstuk zouden koopen. Iedere biljartbal kost een menschenieven. De ivoren bal, die op een biljart hsen en weer gestooten wordt, kost, als hij van een goedo kwaliteit is, minstens 2>i gul den. Dit vertegenwoordigt, wat hij kost aan geld. Onder don prijs, die er nu betaald wordt, is ecbcer een veel belangrijker, ont zettender waarde begrepen. De biljartbal, van zuiver ivoor, vertegenwoordigt, zooals hij daar wit en glinsterend op het laken ligt, zoowel een verbruik van keet ba ar menschenbloed als een uitgave in geld. Olifantstanden worden gewoonlijk onder opzicht van Arabieren naar de Afrikaan- sche kust gebracht, door karavanon, die in hat binnonJand handel hebben gedrevoD. Zeer vaak hebben zij zoowel slaven als rvoor «opgedaan. Men schat, dat te-Ik cms, wanneer een groote karavaan ivoor naar de kust brengt, dit door gevechten en moor den gednrendo den tocht aan meer dan 160 mensahen het leven heeft gekost. Nog 30 anderen zijn waarschijnlijk ten gevolge van koortsen of andere riekten en de ver moeienissen van den marsch bezweken. De jaoht op olifanten en het buitmaken van het ivoor, hebben zeer waarsohijnlijk in want, het was ons gelulct, het geheele too- neel speelde zich bliksemsnel af, het vuur te blu6schen voor 't woedende geschreeuw der Indianen zich hooren deed. Toon echter suisden tallooze speoren en pijlen om ons heen en verscheidene kogels sloegen naast ons in den muur, zoodat 't mij nog heden 'n wonder toeschijnt, dat wij ongedeerd door de open deur weer in het buis terugkwa men. Toen hielden onac kogels de roodhuiden op voldoenden afstand. De farmer boorde nu verscheidene gaten in den staldeur, om te kunnen blusschen, wanneer zij het nog eens op dezelfde wij- se wilden beproeven. Doch dien nacht keer den de Sioux niet terug en toen er bij het aanbreken van den dag geen vijand te rien wae, meende ik, dat rij waren afjgetrokken. De pachter lachte mij uit. „Gij kent die schurken niet", zeide hij. Hij verbood mij ook, naar het eikenboschje te gaan. ,Nu zou dat stellig en zeker uw dood zijn, zeide hij, want onze verraderlijke vijanden loo pen daar nu in menigte rond. Gij coudt niet eens meer het boschje bereiken. Waar schijnlijk had hij gelijk. De dag verstreek, zonder dat er iets ge beurde. De avond, de nacht brak aan, de maan scheen helder. Dat was een geluk voor ons, doch het dnurde niet lang, want reeds na twee oren kwam een lichte nevel op. die dichter werd en waardoor de maan en de sterren steeds meer werden omfloersd Eindelijk waa de maan geheel verdwenen nt de hemel yxsni diobt bewolkt. het geheel den dood van 10 mensohen ver oorzaakt. Zulke ongevallen zijn bij do jacht op den Olifant eerder regel dan uitzon dering. Een gewone tand levert slechte ge noeg grondstof voor twee goede biljart ballen. Natuurlijk wordt het ivoor, dat van eiken tand overblijft op andere wijzen aangewend; zal - een biljartbal volmaakt zuivor zijn, dan wordt een bijzondere kwa liteit van ivoor vereisoht dio slechts in één gedeelte van den tand wordt gevonden. Do kans bestaal, dab een biljartbal van de bes to soort, tenminste één mensohenle- ven heeft gekost; en er ia niet één, die niet naar waarheid kan gezegd worden, met menschenblood bevlekt te zijn. Voor iemand die een beetje gevoelig is, zal biljarten dus altijd veel van het opwekkende verliezen, als hij er dit bij bedenkt. Toen admiraal De Ruyter eene mei rijn sohip te Rotterdam voor anker lag, wa ren er te zijner eere vele feestelijkhe den. Dat hinderde den generaal der land macht, die daoht: „Wacht, ik zal dien De Ruyter eens evsn bij den neus nemen." Hij noodigde hem nu op een diner en na tafel zde generaal: „Nu zullen wij de koffie op mijn land- good gaan gebruiken. De paarden staan al voor." De admiraal had van rijn leven nog niet op een paard gezeten, daarom verzotte hij er zioh tegen, uit allo macht, maar het hielp niet veelhet eimd van de zaak was toch, dat hij te paard moest. Door de stad ging het nog zóó, zóó, omdat mon langzaam reed; maar toen ze voor de poort kwamen en de generaal rijn paard de sporen gaf, vloog de admiraal, dan links, en dan weer rechts in het zadel en moest zioh met kracht en geweld aan do manen vasthouden. Eer zc echter het landhuis bereikt hadden, daar maakte het paard ineens een sprong en plof, daar lag De Ruyter m hei zand. De rijkunst van den admiraal was nu dagonlang een onderwerp van gesprek onder de landofficieren, die er zich erg vroolijk over maakten. Dat sohoen De Ruyter ter ooren te zijn gekomen en die dacht op zijn beurt: „Wacht, ik zal jullie wel krijgen, jullie landratten. Ik zal je eens een lesje geven, dat je zoo gauw niet vergeten zult!" Eenige dagen later kwam er een uitooo- Wij spanden onze ooren zooveel mogelijk in. Overdag waren wij beurtelings naar bed gegaan, doch ik had den slaap niet kunnen vatten. De nabijheid der Indianen wond mij te veel op. Tot elf uren gebeur de er niets. Ook niet het minste gedruisch verried de nabijheid van vijanden. Daar werd het plotseling levendig om het huis heen. Bij het licht der schoten, die we op de donkere schaduwen losten, zagen wij Indianen, beladen met vrij dikke boo men, waarvan de twijgen waren afgehouwen. Wij begrepen dadelijk, wat rij daarmede voor hadden. Zouden rij 1 et nog eens met vuur willen beproeven. Dat zou ons spoedig duidelijk worden. Want onmiddellijk hadden rij de stammen met d© takken tegen het gebouw geplaatst en klommen vlug als apen naar boven. Ve le roodhuiden schoten wij naar beneden, doch het doel was bereikt: rij zaten or» het dak. Klammer en ik wisselden geen woord Wij waren bijkans verstijfd van sohrik „Wij rijn verloren", fluisterde die pachter roij toe. Ik knikte slechts werktuiglijk met het hoofd. Ook -vrouw Nannv zweeg. Doodsbleek hield rij haar zoon omklemd. Zonderling wae het, dat de vijanden op het dak nog altijd niets van zich lieten hooren. Wij verwachtten elk oogenblik het dak te zien verwoesten. Waarom hielden zij zich zoo stil Beraden rij een nieuwe schurkenstreek? Wij herstelden ons intus sohen spoedig van t sohrik. De wapens wenden rwgeoieo, m va» és ammnnitio diging aan den generaal en do gezamenlijk^ officieren om op het admiraalschip te men dineeren. Prachtig versierde sloepen haalden d« gasten aan boord en men zette rich onmid dellijk aan tafel. Eindelijk dronk de admi raai op het weirijn van Holland. Hij wal opgestaan en al zijn gasten ook. En terwij ze aan het klinken waren, daar gingen op eens de honderd cn twintig kanonnen los. Bleek van schrik vallen alle landofficde ren met hun generaal op den grond en d| matrozen brulden van bet lachen. De Ruy ter en zijn officieren stonden vast op dl been. Toen ook de landofficieren weel reohtop stonden ze»i De Ruyter verdsi niete, dan: „Heeren, dat it nrijn paard f Inge*. door „Theeroos" te Waaseaoar. L Als jongen zat ik op mijn eerste. Maar zat er nieit steeds even graag. Ik was blij, wanneer de meeeter Zei, 't is vaoantie voor vandaag. Mijn tweede vindt men aan een boom En ook vaak op muziekpapier. 'b Geheel is geld waard en ceer nuttig, In handelszaken en vertier. Inge:- door A. van den Bos, te Leiden# n. Ik ban een. gezonde, voedfcarae draak Jj keer mij om en ik vang menig dier. Tngez. door „Aronskelk", te Leiden. m. Mijn lichaam is van hout, gemakkelijk te breken. Mijn hart kan zonder stem, voortreffelijk voor u spTokan. Ingez. door Anton Hoojpeveen. TV. Ilc heb een gat en maak een gat En kruip er dan doorheen. Hetgeen mij volgt dat stopt het ga/b Eu maakt van twee stuks een. V. Mijn eerste is ©en vers. Mijn tweede ia een tand. Zoo gij het geheel besrit, Berit gij ook.. kreeg elk rijn deel in een leeren jaebttaeoh» De vier beste paarden werden gezadeld, voor soover er zadels waren. Daarop zouden wij in het ergste gevaJ de prairicön in vluchten. Nadat »i d., maatregelen genomen waren, wachtten wij don aanval af, die nog altijd om onverklaaT» bare redenen werd uitgesteld. Plotseling hoorden wij hoe de Sioux hun verwoestingswerk op hot dak begonnen. De 6 teen en werden ot ai gesmeten en een luid gekraak in den daaronder liggende balken- en plantenloog bewees, dat rij ook die begonnen af te breken. 8 te ©nan vielen reeds door de ontstane goten. Hee ree be gon te brullen en dooreen te loopen, daar de stukken steen op de koppen en ruggen der dieren terecht kwamen. Nog week de pachter niet. Hoewel hij in de duisternis de vijanden, boven de openingen sleohts onduidelijk kon waarnemen, knalde toch dikwijls rijn buks. Intussohen hadden de Sïoux ook hem tot mikpunt hunner speer cn steenworpen gemaakt. Daar begon het en- der den vloer plotseling te kraken. „Wat was dat?" De Sioux hadden tege lijkertijd van de achterzijde een onder- aardsohe gang aangelegd, die in den stal uitkwam en braken nu den vloer op. Het krijgsgeschreeuw kwam nu van twee kan ten." Wordt vervólgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 8