No. 15104.
LEIBSCH DAGBLAD, Woensdag- 19 Mei. Tweede Blad.
Anno 1909.
PERSOVERZICHT.
Tweede Kamer.
FEUILLETON,
Kintierirefde.
„Het Vaderlan d'\ het artikel van
,,D e "Nederlander" over debat
in politieke meetings bespre
kende, zegt, niet blind te zijn voor de
athcduwzijden van het stelsel, hier te lan
de in zwang bij het beleggen van open
bare meetings; maar het zou toch aarzelen,
om mede te werken tot de afschaffing van
het debat in verkiezingsmeetings.
H^t aan de in Engeland gevolgde prak
tijk ontleende motief maakt op ons zegt
het weinig indruk. Ten opzichte van
het parlementair stelsel ia Engeland een
oud land; de politieke gewoonten verkee-
ren er in een stadium, dat bij ons nog moet
worden bereikt. Dat geldt niet alleen voor
de verkiezingsmeetings, maar ook voor
andere gewoonten in het parlementair
leven.
Tegenover Engeland zou men zich dan
ook kunnen beroepen op Frankrijk, België
en Duitschland; Staten, die in dat opzicht,
historisch en pract-isch minder van ons
verschillen dan Engeland, en waar men in
verkiezingsmeetings wol debatteert.
Ook het argument, dat de gewoonte van
debat het aan Ministers onmogelijk zou
maken voor do kiezers op te -treden, ach
ten wij van weinig gewicht. Trouwens,
hier te lande hebben meermalen Ministers
in politieke meetings het woord gevoerd
en in het debat den degen gekruist met
politieke tegenstanders. Zij lieten dan den
Ministersrok thuis, en spraken als staats
lieden zonder meer.
Voor het overige zijn tegen het stelsel
van vrij debat zeker erntige bezwaren
aan te voeren bezwaren, die wij geenszins
zullen ondersohatten.
Erkend mo t echter worden, dat het in
hooge mate or op berekend is, de belang
stelling op te wokken. Trouwens, het is een
kind van de levendige en zioh tot alle krin
gen uitbreidende belangstelling in de open
bare zaak, die hier te lande viel waar te
nemen na de kiesreohtuit-breiding van 1887.
Vóór dien tijd kwamen meetings met debat
hier weinig voor. En het is wel een op
merkelijk verschijnsel, dat het juist de
geestverwanten van „Do Nederlan-
d e r" en „D e Standaard" waren,
d" e destijds het meest in vergaderingen
-Js debaters versohenen en daardoor die
gewoonte meer en meer in onzo politieke
zeden deden inburgeren.
Zal nu vragen wij ons ai de geprik-
ke'de belangstelling weer niet beneden peil
'dlol'en, indien het debat wordt terugge
bracht tot bet stellen van vragen? Een wei-
nigje belangstelling in de publieke zaak is
werkelijk geen overdaad'; en een politieke
Vorgiadering zonder do stoutigheidjes en
verrassingen van het debat is nu eenmaal
voor velen gelijk te stollen met visch zonder
mosterd of een ei zonder zout. Zouden wij
aan inderdaad wel goed doen, het prikke
lende debat terug te breuken tot het on
schuldige maar vervelende „stellende van
v ogêu wij verder de debat-
gcwuonüe niet nuttig als een vorm van bo-
lectie I Men kan er, gelooven wij, vrij zeker
van zijn, dat velen die zich anders wel be
schikbaar zouden stellen, zich door de kwa
de kansen van het debat daarvan laten af-
sohrikken. ,,D e Nederlander" erkent
dit, maar vindt dit blijkbaar jammer, aan
gezien onder hen, die terecht vreezen bij
het openbaar debat een poover figuur te
zullen maken, elementen voorkomen, die
in de Kamer uitnemend werk zouden kun
nen doen.
Wij geven toe, dat dit kan voorkomen.
Maar zij vormen niet de eenige soort van
personen, die voor het debat terugschrik
ken. Daartoe behooren ook de vele nullen,
die door hun invloed of die hunner familie
in het district, wel aanspraak op een zetel
in de Kamer meenen te hebben, maar deze
aanspraken niet durven doen gelden met
het oog op de kansen, zich in het debat be
lachelijk te maken. Een politieke redevoe
ring opstellen kunnen veleu; men kan ze
desnoods door anderen laten opstellen. Dit
geschrift na eenige repetitie in een verga
dering af te draaJen ligt. ook niet buiten i
het bereik van menigeen, die zich thans
wel wachten zal, zich op het gladde ijs der
openbare spreekbeurten te wagen. Maar
het debat? Wie hoedt den onhandige eo
ongeschikte voor de gevaren dsiarvan?
Ten slotte wijst het blad nog op de pre
ventieve working van de verplichting om in
het debat het gesprokene te verdedigen.
Het is voorgekomen, dat sprekers, die
geen debat toestonden en aJzoo geen go-
vaar liepen, door iemand ter verantwoor
ding te worden geroepen, veel „vrijer" in
hun verklaringen, veel „guller*" in hun
beloften, veel „dapperder" in den aanval
op hun tot zwijgen gedoemde politieke te
genstanders waren, dan indien er kans wa
re geweest, dat een goed onderlegd' debater
hen daarover later aan den tand zou heb
ben gevoeld.
Yreeat „D e Nederlander" niet, dat
dit, tot Bohade van onze politieke zeden,
meer en meer zal gaan voorkomen, indien
men, door afschaffing van het debat, het
daarin gelegen correctief buiten werking
stelt?
Erkennende de fouten en gebroken, die
de bestaande praktijk der verkiezingsmee
tings aankleven, gelooft „Het Yador-
1 and", dat men, door afschaffing van het
debat, het bestaande kwaad door een erger
vér vangen zou, of wel gemeenzaam ge
sproken met het badwater het kind zou
wegwerpen.
De „Zutphënsche Courant"-
maakt, na weergegeven te hebben den in
houd van het door minister Talma inge
diende wetsontwerp, deze opmerkingen
„Minister Talma betoogt in zijn memo
rie van toelichting, dat er in dezen een
bijzondere reden i s om spoed tc maken, nu
sinds jaren het verbod van Zondags- en
nachtarbeid in den kring der bakkersgezel
len een algemeene wensch is, terwijl ook
een goed deel der bakkerspatroons niet
alleen dien wensch deelt, maar met de ge
zellen alle pogingen in het werk heeft ge
steld, om te trachten de openbare meening
ten gunste van deze hervorming te stem-,
men.
Na ernstige overweging is de Minister
gekomen tot een voorstel om "den nacht
arbeid in het bedryf te verbieden; alleen
dit acht hij doeltreffend. Verbod van ar
beid alleen voor de gezellen toch zou bij
de eigenaardige verhoudingen in het bak
kersbedrijf een omkeer ten gevolge hebben,
waarvan de Minister de verantwoordelijk
heid niet zou durven dragen. Een andere
regeling is de ploegverwisseling, waarbij
zou worden toegestaan een arbeider om
de week nachtarbeid te laten verrichten.
Deze regeling zou echter weer groote be-
bezwaren meebrengen voor het kleinbedrijf.
Om de behandeling der zaak te vereen
voudigen en daardoor te bespoedigen, zal
eerst later een ontwerp worden ingediend
tot regeling der instelling- van bakkersra
den, waar werkgevers en arbeiders onder
een voorzitter buiten het bedrijf gelijkelijk
vertegenwoordigd zijn.
I Voor ons, die zich minister Talma nog
herinneren als Kamerlid, toen hij in vin
nige critiek op het beleid van minister
Veegens zijn kracht zocht, is 't toch wel een
iet.wat streelende voldoening om te zien, dat
ook deze Minister de moeilijkheid van de,
wettenmakerij heeft ondervonden. Dat leek
hem bij zijn optreden zoo gemakkelijk om
een verbod van bakkersnachtarbeid in de
wet vast te leggen; dat kon hij vóór de
verkiezingen nog wel klaarspelen.
En zie, ruim een jaar heeft hij noodig
gehad, om, ten koste van breedvertakte
onderzoekingen en na het' wekken van een
actie en tegenactie op dit gebied, een ont
werp in te dienen.
De minister kan nu wel op zijn vingers
narekenen, dat het bakkers wet je door
deze Kamer onmogelijk meer kan worden
afgedaan. Dat zou „doorjagen" worden en,
daarvoor zal de Kamer zich stellig niet wil
len leenen, afgezien nog van de vraag, hoe-
velen onder de rechtsche leden de prin-
cipieele bezwaren deelen, welke door groo
te broodfabrikanten legen het ontwerp al
zijn aangevoerd.
Toen het ministerie-Pierson, nadat het
al verscheidene belangrijke wetten tot
stand had gebracht, in dc nadagen van,
zjjn bewind nog met enkele ontwerpen
k'Tjam, werden die in de anti-rev.' pers sma
lend als „paradepaarden" betiteld.
Mogen wij nu datzelfde zeggen van dit
wetje dat zoo heerlijk materiaal bevat om de
kiezers te begoochelen met de democrati
sche gezindheid van het ministerie-Heems
kerk?
Zoo heel gepaakkelijk gaat het wetten
-maken ook niet, zegt de ,,M iddelburg-
iche Courant."
En dan rest nog de vraagWelk product
van wetsontwerp heeft minister Talma op-,
gediend
Dat kan eerst blijken, wanneer het onder
het ontleedmes der critiek komt.
En daaraan zal men het nog wel niet
onderwerpen, nu er alle kans is, dat er
toch niets van komt.
Op het oogenblik, dat dé Tweede Ka
mer gereed staat uiteen te gaan en dc Ka
merverkiezingen weldra zullen plaats heb
ben, zijn nog een tweetal belangrijke wets
ontwerpen ingedienddat tot bestrij-
d i n g van openbare onzedelijk-
heid en dat tot afschaffing van
Zondags-,en nachtarbeid van bak
kers.
„Het Huisgezin", dat hierop de
aandacht vestigt, oordeelt, dat niemand
deze ontwerpen .paradepaarden" noemen
zal, en dat ze niet ingediend zijn met het
oog op de stembus. Het is werk, zegt het,
van ministers, die hun eerste jaar ge-,
meenlijk als het jaar van voorbereiding en
inwerken beschouwd pas achter den rug
hebben en vertrouwen, dat de uitspraak
van het kiezerskorps hen in staat zal stel
len, den arbeid, waaraan zij nog maar de
eerste hand hebben kunnen leggen, te vol
tooien. Het blad herinnert verder, dat het
indertijd tegenover een opmerking van een
ander blad als zijn meening heeft uitge
sproken, dat de Regeeringsverklaring van
Maart 1908 inhield een program, dat over
de stembus van 1909 heenreikte en stof
te over bood, om ook de nieuwe drieja
rige periode te vullen, en in verband daar-,
mede verklaart het blad ten slotte:
Niemand, die dit op het oogenblik meer
zal tegenspreken.
Wat het ministerie-Heemskerk in het
groote jaar zijner werkzaamheid tot stand
bracht, onderschatten wij niet, maar in dc
volgende periode zal het pas de volle maat
van zijn werkkracht en wetgevend vermo
gen kunnen geven.
De leertijd, dien ieder Kabinet heeft
door te maken, is thans achter den rug.
Zou het niet, ook uit dit oogpunt bezien,
jammer zijn, dat we weer met een nieuw
ministerie van voren af aan moesten be
ginnen?
Wie derhalve het tegenwoordig Kabinet
handhaaft, werkt het meest tot een vlotte
afdoening van zaken mee.
Afgezien van de politieke en andere
ongelukken, die zoodoende voorkomen
worden en waartegen zelfs de slimmcling
Borgesius niet kan verzekeren.
In zijn dertienden „Staatkundi
gen Brief" bespreekt mr- S. van Hou
ten de houding der Christel ij k-
Historisohen, die zich nu ook „on
der de vleugelen der Papo-Kuypcriancn
hebben neergevlijd".
Zij zijn, zoo zegt hij, niet overmoedig.
„Zij beloven totaal niets."
Kuyper zit er mee verlegen. Hij begrijpt
heel goed, dat zij door zijn steun herkozen
willen worden, maar na de verkiezing vrij
zijn, om het woord van Van Dedem „Kuy
per wordt geen minister" niet op te vat
ten in den zin, waarin zijn chef Lohman
het interpreteerde, nl. „zoo lang Heems
kerk er zit", maar in den meer waarschijn-
lijken zin van; „wij zullen er wel tegen
waken en Heemskerk tegen Kuyper hand
haven".
Maaa: van het standpunt van den kiccor
kan er toch nieta aantrekkelijks in zijn,
zulk een vleesch-noch-Wech-man te kiezen.
Ook met handhaving van Heemskerk kan
hij zooveel kwaad dioen in samenwerking
met dé papo-Kuyperianen. Is hij bijv. voor
nemens de dwangverzekering uit te brei
den? Men weet het piet en hij weet het
zelf niet. Zal hij protectie invoeren of ons
tegenwoordig handelsstelsel handhaven
Men weet het niet en hij weet niet het zelf
niet. ZaJ hij nog meer geld voor bijzondere
scholen geven en de reeds blijkende mis
bruiken maar laten voortwoekeren? Men
weet het niet en hij weet het zolf niet. Zal
hij onder het vaandel van huismanskies-
recht het tegenwoordig kiezcrsliohaam gaan
„versterken" door noodlijdende huisvaders
met hongerige gezinnen? Men weet het niet
en hij weet het zelf niet.
Vermoedelijk zal hij dit alles doen als
Kuyper zegeviert; natuurlijk nadat Loh
man met overvloed van redenen zal heb
ben betoogd, dat het glad verkeerd is, het
te doen.
Het hangt er maar van af, of de conser
vatieve en consorYatief-liberale kiezers,
die door hun opvatting der onderwijssubsi-
dicn en meer neg door afkeer van socialis
tische sohoolondèrwijzers en half-socialisti-
6che liberalen naar Kuyper zijn gedreven,
van zulke afgevaardigden gediend zijn.
Kunnen zij hen aohten en vertrouwen? Als
menschen ja, maar- als afgevaardigden?
Dat kan ik niet begrijpen. Ik begrijp, dat
men een man van bekwaamheid en zelfstan
digheid als hoedanig, hetzij in het voor
bijgaan opgemerkt, in de Christelijk-histo-
risohe groep zich Van Idsinga heeft be
toond de beslissing over alle opkomen
de vraagstukken toevertrouwt, maar dan
moet men toch iemand hebben, die wat hij
verkeerd acht, ook durft weren.
En dan is er nog iote. Men moet tooh,
vooral als men op die wijze onbegrensd
vertrouwen echeriken wil, bijzonder ook
op karakter zien. Bepaaldelijk van dat
standpunt rijst do vraag, of Lohman en
do leden zijner groep niet weten, hoe zij
over de vier bovengenoemde punten van
Kuypera program denken, dan wel of zij
het wel weten, maar slechts niet zeggen.
Het eerste mag met enkelen het geval
zijn, ten aanzien van do meeaten, vooral
de ouderen, geldt zeker het laatste. En
waarom zeggen zij het dan niet? Dat is
een karakterkwestie. Wil men van bolde
wallen eten; kool en geit sparen; Kuyper
als grootkiezor voor zich laten werken en
hem in het parlement in do macht hebben?
Inderdaad, als do Christelijk-historischen
door het volgen van een zoo onoprechte
nolitieke (gedragslijn, als zij dezer drngen
te Utrecht hebben aangenomen, hun poli
tieke stelling kunnen verbeteren, dan
moet voor de politiek het „eerlijk duurt
het langst", of gelijk graaf Van Lyndcn
het indertijd eens in de Kamor uitdrukte
„honesty is policy", uit de spreekwoorden
geschrapt worden en vervangen worden
door: „onoprechtheid brengt het vorst."
Voor de liberale kiezers kunnen na deze
aangenomen houding leden, der Christe-
lijk-Historische groep gcon aantrekking
oefenen, tenzij zij zioh alsnog door een
persoonlijke oprechte houding tegenover
de kiecers gunstig van hun groep mochten
onderscheiden en toonen mannen te zijn.
De houding, aanvankelijk door vele libe
ralen in overweging genomen, om bij keuze
tussohen een sociaal- of vrijzinnig-demo
era at en een Christelijk-Historische den
laatste te kiezen, zal alleen in dat geval
zijn te verdedigen .Maar reeds thans staat
vast, dat liberalen zoo lang mogelijk moe
ten vermijden, zich voor de keus geplaatst
te zien, door liet stellen van een oigon
liberalen candidaat. Een flinke liberaal,
onverdacht van meegaandheid met de
ochlocraten, die zich hior met den naam
van democraten tooien, kan na de te
Utrecht door Lohman c.s aangenomen
houding althans allo voormalige geestver
wanten naar de liberale zijde terugbren
gen, die slechts uit weerzin tegen heel en
half socialisme naar rechte zijn gedreven.
Maar men sla de hand aan den ploeg.
Wie maaien wil moet zaaien. En de tijd
dringt.
Laan, verschillende bedenkingen geop*
perd tegen de benoeming van den heer Co<
lijn tot adviseur voor de buitenbezittingen,
terwijl de heer De Waal M a 1 e f ij t dej
benoeming verdedigde. Dit deed eveneens
de Minister, die mededeelde, dat de
heer Colijn 'zich tevreden stelt met 3 of
4 maanden verlof, en by zijn verkiezing tot
lid der Tweede Kamer waarschijnlijk zal
vervangen worden door den adjunct-advi
seur. Wordt de heer Colijn Kamerlid, dan
zal hij f 5000 vcrlofstraktement genieten;
of f5000 wachtgeld.
De onderafdeeitng, op deze zaak betrekt
king hebbende, werd aangenomen met 37.
tegen 24 stemmen.
Bij de onderafdceling subsidiën aan bij
zondere en middelbare scholen, hield de
heer Van Deventer een pleidooi voor
zoo krachtig mogelijk neutraal onderwijs in
Indië.
De heer Ter Laan betwijfelt, of bij dé
subsidiccring van het Indisch bijzonder-,
en middelbaar onderwijs dezelfde weg kan
gevolgd worden als hier te lande.
Het voorstel-Lohman tot wijziging"
van het reglement van orde wordt zonder
stemming goedgekeurd.
Bij de hervatting van de discussie over,
de wijziging der T i e n d w e t trok de heer,
Van Sasse van IJsselt, een des
ochtends verdedigd amendement in, waar-j
na het wetsontwerp werd goedgekeurd.
Hierop werd hervat de discussie, over;
de wijziging der Indische begrooting, waar*
mede de Kamer zich even te voren bezig
hield. Tegenover de stelling van den lieer
Van Deventer, dat er geen beter middel tot
bestrijding van den Islam is, dan neutraal
onderwijs, plaatste de heer DcVisscrdé
zijne, dat in het Christendom, dat in zicfiï
zelf het krachtigst het beginsel van vcr-i
draagzaamheid cn humaniteit draagt, het'
beste bestrijdingsmiddel van den Islam, is
gelegen.
Deze spreker en de heer Bogaardf
verdedigden de door de Regeering voor-j
gestelde regeling.
pe heer Van Karnebeek wenscht;
wat subsidieering betreft, voor Indië niet
verder te gaan dan voor Nederland en,
bestrijdt op dien grond het rcgecrings-.
voorstel.
De Minister van Koloniën be-:
toogde, dat de te berde gebrachte prina-i
picele bezwaren, ontleend aan vrees voor
uitbreiding en propaganda van den Islam,
in geen enkel verband te brengen zijn met
de eenvoudige strekking van dit voorstel,
dat niets anders beoogt dan een schamele
subsidie te geven aan die bijzondere scho-:
len, die voldoen aan de cischen, waaraan'
de gouvernements Hoogere Burgerscholen
moeten voldoen. In de bevordering van het
Indische bijzonder onderwijs ziet de Mi
nister een krachtig middel ter vervulling
van de taak, welke aan Nederland ten op-
opzichte van de Indische bevolking is op
gelegd. Van de nieuwe regeling zullen het
eerst profitecren twéé neutrale bijzondere
scholen, die tc Batavia cn die te Soerabaia.
De Minister zal overwegen het denk-,
beeld van aanstelling van £en inspecteur
van het middelbaar onderwijs in Indië.
De vergadering werd hierna verdaagd
tot gisteravond acht uren. nadat de Kamer
besloten had, des avonds niet voort te gaan
met de behandeling van dit ontwerp, doch
te beginnen met andere ontwerpen en aan
het eind der agenda te plaatsen de conclu
sie inzake overste De Cock.
Bij het wetsontwerp tot verhooging der
Indische begrooting voor 1909 (diverse on
derwerpen), wer'dcn gisternamiddag door
de liecren Van Deventer en Ter
Avondzitting.
\Veduwen- en Weezenpcnsioen
voor militairen.
Allereerst werden behandeld dc wetsont
werpen, houdende bepalingen omtrent de
toekenning van pensioen aan de weduwen
en weezen van militairen en gepensionneer-
de militairen der land- en zeemacht, be--
neden den rang van officier.
De Minister van Financiën ant^
woordde op vragen van den heer Eland;
dat de wet op den militairen pensioenraad
geheel op deze wetsvoordracht toepasselijk'
is. Die wet gaat uit van het beginsel, dat
alle pensioenen voor weduwen en wcczcn
moeten worden aangevraagd bij den Minis»
ter; dat zoowel om principieele als om ftj
nancieele redenen voor de Regeering on*
28)
Yonoe wordt als 't ware door een droom be
vangen, terwijl zy in de kussens van het oude
rytuig schommelt; oen droom bijna zonder ge
dachten, zóó trillend fijn als een luchtspiege
ling glijdt die voorbij den hemel harer ziel.
Het komt haar voor, alsof zU op het punt staat,
een tooverland binnen te gljf|en; een toover-
land, dat van verlangen en tranen beneveld
is; maar ver, ver ln het verschiet schemert
het als het zwakke ochtendgloren Yan een
gezagenden dag.
Ais het Jijtulg draait, ten einde de oude
kastanjelaan in te slaan, houdt het plotseling,
als op een onhoorbaar bevel, stil, het portier
wordt langzaam geopend, daar staat „lo petit
Chlnois iu den maneschijn, keurig gekleed
in gezelschapstoilet en met een bouquet rozen
in zjjii hand.
Nog half in den droom hoort zij, hoe het
rijtuig omkeert eu terugrijdt en in hetzelfde
oogenblik voelt zU zich door Troela armen be
hoedzaam, maar vast omsloten en in het
allerheiligste van den droom binnendragen,
waar evenmin gedachten als woorden meer
zijn.
„Ik moet u gehoel alleen treffen", fluistert
hij na oenigen tyd, .alleen, alleen."
HU neemt haar den mantel van de schouders
en don sluier van het haar; LU houdt haar
met uitgestoken armen van zich af en boschouw t
haar lung.
"Weer ligt zü in zijn armen en voelt zijn
gelaat als zonnegloed tegen het hare en zijn
lippen als vuur op oogen, mond en wangen
brandeD. Hf) buigt haar hoofd achterover, heft
haar kin omhoog en kust baar weer; kent
geen grenzen meer voor zijn teederheid.
En daar tusschen klinkt hijgend haar ge
dempt gefluister: „Troels I Troels 1"
Zij wil meer zeggen, zij wil vragen, sprekoD,
maar het is, alsof haar gedachten geen woord
behalve dezen eenen naam kunnen bevatten.
Daarin ligt al haar odbewust verlangen, baar
jarenlang ontberen, al haar onultBprekeiyk
jubelend geluk besloten.
„Troels I Troels I"
Weor houdt hU haar van zich, maar slechts
een kort oogenblik, alsof het een verloren se-
oonde ware, haar slechts te zien, en haar
niet tevens in zyn armen te houden. Een
haastig, bedwelmd, neemt bU haar In zich op,
de goheele teere aanminnigheid van haar per-
soon, de bleeke wangen en diepe kinderoogen
onder het a!s goud glanzende haarbij bedekt
deze oogen mot z(jn hand, neemt die weer
weg en staart ln haar oogen, totdat het
hem begint te schemeren; hU drukt zyn sla
pen zoo vast tegen de hare, dat hy haar fijne
wimpers als do bevende vleugels van een
vlinder langs zün waDgen voelt atryken. Hy
bedekt haar handon met kussen en sluit ze
daarop toe als een scholp over een kostbare
parel.
„Troels I Troels 1''
„Ja, Vonne?" Hy heft haar gelaat tot zich
op als op dien avond op de heide.
„Troels, hoe is het gekomen, hoe Is bet
toegegaan, al dat zondorlloge, Troels?..."
„Zooals het moest gaan. Ik heb gewacht
en gy zyt gekomen. Dat is alles, zooals het
zyn moet. En als gy niet gekomen waart, dan
zou ik er nog staan; ik zou den geheelen
nacht zyn blyven staan, want ik wist, dat
gy komen moest, zoo zeker men weet, dat
de bloem, welke men als knop heeft gezien,
zich op zekeren dag openen en ontplooien moet."
„Hoe weet gy, dat zU zich ontplooid heeft
Troels, boe weet gy dat?"
„Dat voel ik," zeide by lachend. „Dat hoor
Ik toch uit je stom, dat zie ik toch ln jo
oogen, als door den dauw op een bloemperk
hoen, dat al de roode rozen van je hart zUn
opengesprongen. En ik bon de zon, welke
haar kelken heeft geopend.
Zeg het, Vonne, zeg, dat ik de ion voor je
geweest ben."
„Ja, ja 1" jubelde zy. „Gy zyt de ion en
het leven I"
Een windvlaag streek door de haag en als
een koude golf over den blooton hals van
het meisje, rukte aan de roos in heur haar
en verborg zich ln de plooien van haar
aluler.
„Wy moeten naar mevrouw Mette," fluister-
de zy. „Ik moet de laatste zyn. geweest; er
la geen rytuig voorbygeredeD, sinds wy hier
staan."
Hy nam den blauwen zyden mantel van
zyn arm en legde dien om haar schouders;
vervolgens sloeg hy dien om hen belden
heen en als een vormlooze schaduw gleden
zy samen naar den ingang, waar aan belde
kanten de kastanjeboomen als schildwachten
in den manoschyn hun duizenden witte eere
fakkels in de hoogte hielden.
„Wy gaan niet naar binnenl" smeekt hy.
„Nu nog niet, ach, nog niet dadeiyk
En Vonne schudt glimlachend haar hoofd.
Zy ziet zelve tegen het binnengaan op,
tegGn de zee van licht in de kamors. Zy
meent, dat iedereen het haar moet aanzien,
wat er is gebeurd. Zy meent, dat elk zyner
kussen een merk in haar wangen moet heb.
ben gebrand, diepe litteekens, rood en warm
als rozen; sy meent, dat elke blik moet ver
tellen, elk woord verraden.
In de plooien van Vonnos zyden mantel
verborgen, giyden zy tusschen de andere scha
duwen van den zomernaebt, ln de nevelsluiers
van den bloementuin, waar de rozen haar
zomernachtsdroomen droomen, en waar de
roodvlammende Oostindische kers als een vuur
werk tussohen de witglanzende vlierbloosem
schittert. Hier heerscht een weldadige stilte
en is de lucht doortrokken met bloemen
geur.
Zy nemen den mantel af en staan als prins
en prinses in een tooverland.
De achilder biedt Vonne op het bankje on
der de hooge stamroos La France een plaats
aan; zy werpt echter haar mantel op het gras,
knielt daarop neer en vlyt haar hoofd tegen
zyn knie.
„"Weet ge wel, prinses van Oaterleide, dat
het my byna angstig te moede is om hetgeen
hier tegen myn knie rust; angstig om de
bloem, die zich in myn hand heeft geopend;
angstig, dat myn adem haar te vroeg ln
bloei heeft gebrachtl Gy weet, dat er bloe
men zyn, zoo teer, dat zy verwelkt zijn,
voordat men ze naar huis heeft gedragen."
„Liever door uw hand verdrukt te worden,
Troels," fluisterde zy, „liever in een enkelen
dag in uw kamer verwelken, dsn een ge
heel leven ongezion en onopgemerkt te bloeien."
„Ik moest je toch ook vroog of laat een
maal vinden, Vonne. Zoo verborgen kan een
bron niet ontspringen, of de vermoeide en
dorstige weet haar te ontdekken."
Hy vatte haar hoofd in zyn banden en
keek haar diep ln de oogen, uit onmiddeliyke
nabyheid.
„En toch ben ik bang," fluisterde hy; „gy
zyt zoo kinderiyk rein en fyn. Kent gy hot
sprookje van de prinses, die nooit kon trou
wen, want do man, dio haar zou krygon,
moest tegeiykertyd prins on glazenmaker
zyn? Zy had een glazen hart, zóó fUn en
broos, dat slechts iemand, die met gias wist
om te gaan, dat wist aan te vatten zonder
dat het in zyn hand brak, ook haar hart
met de noodlge voorzichtigheid kon behan
delen".
Maar Vonne drukt zyn band vaBt op haar
hart en slaat haar armen vast om zyn hals.
„Hoort ge, prins uit het vreemde land, hoa
luid on sterk myn hart tegen uw hand klopt?
Is het van glas, Troels, weet dan, dat daar
binnen een vogel loeft, dio zich tegen dc
glazen wanden dood zou fladderen, wanneer gy
ze niet met stevige hand stuk slaat, en don
vogel, die daarbinnen leeft en erlangt, ver
langt, vry maakt
Er heer8chte diepe stilte om hen beiden;
slechte af en toe klinkt het a's wapengeklet
ter uit een ander, ver verwyderd tooverland;
maar dat zyn slochls de zllverpopulier.cn op
het kerkhof, welke hun bladeren koeren. Die
jonge populieren doen met behulp van de
maan een spelletje. Zy doen dat, als de
maan de wolken voor haar gelaat trekt en
weer terugschuift; schuift zy dio weg, dan
draaien de populieren den doffen kant van
hun bladeren nnar buiten en leenen licht van
de maan; verbergt dio-zich weer achter de
wolken, dan draaien zy snel en kletterend
den zilveren kant naar boven, en aldus kun
nen zy voortdurond glinsteren, zoodat al de
kleine bloemen en insecten, welke in dozen
nacht op het kerkhof ontloken of uit den
grond gekropen zyn, meenen, dat de bladc-
ten der populieren geheol en al van zilver
*Un; boven en onder, (Wordt vervolgd.}