Caoutchouc.
Dsrtig jaren sneltreinverkeer.
gin da da Hooge vlucht van da rijiriel- en
vooral van de automobiol-induatrie da
vraag naar gummi voor de wielbanden
enorm deed toenemen, wordt meer en meer
de aandacht gevestigd op dit product, dat
in den handel een wereldartikel ia gewor-
den.
Gummi wordt gewonnen uit caoutchouc,
getah-pertja en belata.
De planten, die caoutchouc opleveren,
kojnen voor in de Landen tusschen 30 gr.
Nctorder- en Zuiderbreedte.
Getah-pertja leverende planten vindt men
alleen in en bij omen Oost-Indisch en Ar
chipel.
Planten, waaruit bel&ta voorkomt,
groeien alleen in Venezuela en Guyana, in
Suriname zelfs zeer veeL
Van daze drie gummi-soorten is het ca
outchouc zeker het voornaamste.
Door de inboorlingen van Midden-Ameri-
ka werd het reeds eeuwen geleden gebruikt
om kleederen ondoordringbaar te maken
voor water. In 1779 werd het in Engeland
aanbevolen tot het wegnemen van pot
loodstrepen; de eigenlijke verwerking da
teert van 1820. Toen begon men het caout
chouc in dunne draden te Bnijden, waaruit
weefsels konden worden gemaakt.. Sinds
dien is de exploitatie, vooral om de in den
aanhef genoemde redenen, enorm vooruit
gegaan.
De „India Rubber World" van Maart
1904 schatte de wereldproductie van het
caoutchouc in dien tijd op ruim 57 millioen
K. G.
Het melksap, waarin het caoutchouc als
zeer kleine kogeltjes voorkomt, bevindt
zich tusschen bast en hout van den boom.
De stam wordt zorgvuldig gereinigd, waar
na hij op wel 12 plaatsen wordt ingekorven.
Dn der elke inkerving bevestigt men met
een kleefstof een emmertje, waarin het
uitvloeiende sap wordt opgevangen. Elke
00om van eenigen omvang kan jaarlijks
van 12 tot 20 aftappingen verdragen. Een
8- tot 10-jarige boom levert van 2 tot 8
K.G. per jaar.
De samenstelling van het melksap loopt
zeer uiteen; de voornaamste bestanddeelen
zijn caoutchouc, water, eiwit, hars, zouten
en suiker.
Uit dit sap wordt op zeer verschillende
wijze het oaoutchouo afgescheiden. De
meest eenvoudige manier is, om door
kunstmatige of door zonnewarmte het wa
ter te verwijderen. De nieuwere afschei
dingsmiddelen berusten op chemische wer
king.
In Brazilië (op de beteekenis van deze
reusachtige Republiek voor de caoutoboue-
vorming zullen wij straks met een enkel
woord wijzen) bedient men zich van een
hout-en lepel, die in het sap wordt gedom
peld en in den rook van een houtvuur wordt
gehouden. Boven dat vuur is een soort hol
le houten kegel aangebracht, waardoor den
rook belet wordt, zich te veel uit te sprei
den. Is de laag om den lepel hard gewor
den, dan vodgen een nieuwe indompeling
en berooking, hetgeen herhaald wordt, tot
een korst van ongeveer 5 K, G. is gevormd.
Deze wordt van den lepel verwijderd en
komt als z. g. Para Biscuit in don handel.
Deze caoutchouc-brooden bereiken een ge
wicht van 50 K.G.
Ook flesschen en schoenen worden in Bra-
rilië on soortgelijke wijze vervaardigd. Dan
wordt de bouten lepel vervangen door een
zeer dun model van pijpaarde of klei, dat
na afloop van de bewerking verbrijzeld
wordt.
De boomsoort, die het meest voor het
winnen van het caoutchouc wordt gebezigd,
is de Hevea Braziliense9, die, zooals de
naam aanduidt, inheemsch is in het aan
nagenoeg alle nuttige producten uit planten
en delf stof fenrijk zoo vruchtbare Brazilië.
In 3en laatsten tijd wordt deze boom, die
het Para-cfcoutchouo, de beste kwaliteit,
oplevert (de Rio Para is één der voornaam
ste rivieren van Brazilië) ook veel geteeld
in Ceylon, de Straits Settlements (Engel-
sche nederzettingen tegenover Sumatra) en
in onzen Archipel.
Niettegenstaande blijft Brazilië de eerste
plaats innemen onder de caoutchouc-pro
duce erende landen. In 1906, toen de we
reldproductie van deze voor industrie
onmisbaar geworden grondstof 65 mil-
lioen K.G. bedroeg, leverde Bra
zilië alleen 35,320,000 K. G.; het aandeel
van dit Rijk in den geheelen caoutchouc-
export was dus 54 pCt.
Brazilië voert zijn caoutchouc voorname
lijk uit naar de Vereenigde Staten, Enge
land, Frankrijk, Duitsohland en Italië.
België begint rich in den laatsten tijd van
caoutohouc te voorzien uit zijn nieuwe ko
lonie, den Congo, terwijl Nederland zijn
caoutchouc uit zijn Oost- en West-Indische
bezittingen betrekt.
Mr. L. G. N. Bouricius heeft in „De
Economist'' in eemge staten de uitkomsten
neergelegd van een onderzoek naar de ver
snelling van het spoorwegverkeer in Ne
derland. Als grondslagen heeft hij geno
men de zomerdiensten in 1878, 1888, 1898 en
1908, die ieder als type kunnen golden.
In 1878 ie het spoorwegnet van I860 bijna
geheel voltooid en was de Yliasingsche boot
in de vaartdeze dienst kan dus gelden
als voorbeeld, door welke regeling men aan
de eisohen van het doorgaand verkeer
meende te kunnen voldoen; de dienst van
1888 toont aan welke wijzigingen de prao-
tijk en de opening van enkele nieuwe lijnen
in die theoretisch gedachte regeling heeft
gebracht; bij den dienst van 1898 hebben
de veranderingen, door de spoorwegover-
eenkomsten van 1890, hun beslag gekregen,
terwijl geen nieuwe lijnen van belang aan
het Nederlandsche spoorwegnet zijn toege
voegd, en de wijzigingen van 1 Mei 1909
zijn niet van zooveel belang, dat niet de
zomerdienst 1906 als voorbeeld voor het
tegenwoordige kon gelden.
De eerste staat vermeldt den kortsten tijd,
waarbinnen een bepaald traject in de ver
schillende jaren kon worden afgelegd. Er
blijkt uit, dlat de grootete versnelling valt
na 1888 en dat 1898 en 1908 met elkaar om
den prijs dingen. Het eenige traject, dat
sedert 1888 achteruit is gegaan, is Amster
damRotterdam. Over dat traject deed
men in 1878 1 u. 39, in 1888 1 u. 10, in 1898
1 u. 15, in 1908 1 u. 17. D. w. z. dit is de
duur voor één trein zonder stoppen in één
richting; in tegenovergestelde richting ge
schiedde de overtocht in 1 u. 23 m.
Wezenlijk versneld sedert 1898 is slechte
de reis van Amsterdam naar Berlijn en
Parijs.
Het traject AmsterdamDen Helder
heeft het record van versnelling geslagen:
in 1878 deed men over dat traject 2 u. 80,
thans 1 u. 38.
Een tweede tabel laat zien, hoever wij
in het geheel zoowel in 1st© en 2de als 3de
klasse vooruit zijn gegaan. In dit opricht
nu zijn wij sedert 1878 niet achteruitge
gaan; in verreweg do meeste gevallen is
er een aanmerkelijk onderscheid tusschen
de voorgaande tientallen en 1C08 ten voor-
deele van den laatsten dienst te oonstatee-
renalleen tusschen Leiden en Woerden
en tusschen Leeuwarden en Groningen is
men er sedert 1888 op verminderdop het
laatste traject zijn zelfs die sneltreinen
geheel vervallen; door den vervlugden ge
wonen dienst is echter de rijtijd nu minder
dan twintig jaar geleden (1 u. 14 tegen
1 u. 19.) a
Van de groote spoorwegen waren in
190S verstoken van sneltreinen de lijnen
HarlintrenNieuwesohans, KampenZwol
le, TilburgTurnhout en Maastricht
Aken. De sneltreinen op de lijn Zutphen
Winterswijk hadden het karakter van lo-
caaltreinen, die zelfs op de kleinste halten
stoppen.
Een derde staatje geeft een overzicht
van zulke trajecten, die een wanhoop vor
men voor de tusschen gelegen plaatsen, maar
een genot voor de doorgaande rei
zigers: de zonder ophouden afgelegde
baanvakken van meer dan 40 K.M. te za-
men met de commercieele snelheid. Het
blijkt, dat het aantal dezer treinen teer
sterk is toegenomen. In 1878 bedroeg dat
aantal 15, in 1888 41, in 1898 71, in 1908 98.
Sedert 1898 wordt de langste afstand
(YlisaingenBokstel 138 K.M.) zonder
stoppen door 1 trein afgelegd.
Koffiehuizen te Weenen.
Er ia waarschijnlijk geen etad op den
aardbol met betrekkelijk zooveel koffiehui
zen als Weenen; het adresboek geeft er
ver over de duizend aan, zoo groote al*
kleine. De kleine heeten „Kaffeeechenka"
en de groote Café; het al of niet aanwezig
zijn van een biljart vormt het kenmerken
de onderaoheid. Er is geen straat zonder
koffiehuis; in de drukkere buurten zijn er
wel twee of drie in één straat; en in de,
nabijheid van het opera-gebouw bevinden;
er zich op een afstand van vijf minuten
gaans wel tien. En alle maken zaken.
Het Weenscbe koffiehuis is voor duizen
den een soort leeskabinet; men krijgt er
niet alleen kranten, maar ook tijdschrif
ten, brochures, enz. Zoo wordt in het
„Café Central" meer dan f 5000 's jaars
voor kranten en tijdschriften uitgegeven.
Men lr-ft-n er uren en uren zitten, alle ge
makken van verlichting, verwarming, be
diening, telephoon, lezen en schrijven ge
nieten zonder eenige andere vertering te
maken dan een kopje koffie, met twee
glazen water, die steeds maar door nieuwe
glazen vervangen worden, onverschilh'g of
men er gebruik van maakt of niet. Men
kan er jaren lang dagelijks zijn kennissen
ontmoeten zonder dat men verder iets van
hen weet. Men heeft wel eens verteld van
vier heeren, die jaren lang in een koffie
huis hun kaartje legden en die, toen één
van hen een week uitbleef en men liet in-
foimeeren waar hij uithing, te hooren kre
gen, dat hij dood en begraven was.
Aan het hoofd van de bedienden staat,
de marqueur. Wie hem „kellner" zou
noemen, zou zich als vreemdeling verra
den. In zijn soort is de marqueur heel,
deftig. Het zijn dikwijls menschen van
levenservaring, die door hun beroep dage
lijks een practischen cursus doormaken in
de kunst om met menschen om te gaan en;
die als in de oogen van den klant kunnen
lezen, welke koffie hij vei langt. De mar
queur moet verder zijn diplomatie bewij-,
zen in het vinden van een vierden man,
voor een partijtje of een tweeden voor het,
biljart, en aap het uiterlijk eenigsrinfl'
kunnen zien, welke krant iemand wenscht.
Tn het kort: hij is een van de auilen va^
het koffiehuis en staat op beleefd-ver-
trouwelijkcn voet met de klanten.
's Zomers moet 8jani (Jan de kneebt)
den tuin buiten zetten: de in bakken
staande en aan latten gebonden groene
klimopplanten, diie op het trottoir gezet
worden en waarachter de menschen dan
zitten. Dit heet een tuin en heeft, behalve
het voordeel van een afsluiting van de
straat, nog het nut, dat men door de bla
deren rien kan zonder zelf gezien te
worden.
Moedei* en Kind.
Wanneer ik, weeldedronken,
Mijn blozend kind beschouw,
En die 't mij heeft geschonken,
Mijn aangebeden vrouw;
Zoo vraag niet, wie van beiden
Mijn hart het meest bemint,
Mijn hart en kan niet scheiden
De moeder van het kind.
Ik doe mijn armen open
En sluit ze er in bijeen,
En vreugdetranen loopen
Mij langs de wangen heen...
,Ach, wist gij", spreek ik stille
„Hoezeer gij wordt bemind,
Gij, kind, om moe 'erswille,
Gij, moeder, om uw kind 1"