FE UILLETON. In de hut van den Kluizenaar. I >e IJszee. zeer veel van muziek hield. Ik heb nog nooit zulk een heerlijke stem gehoord." Lisette greep naar de harp, denkende: „Misschien is het de laatste maal dat ik ring." Dooh na de eerste aocoorden brak zij plotseling ai. .Welnu," vroeg Ide officier, „waar Wacht gij op?" „,Op mijn broertje. Dit is mijn mooiste duet, maar Jozef moet me begeleiden... O, als gij wist, welk een aanleg dat kind heeft." De oog en van den officier schitterden. Hij wilde niet wachten en riep luid: „Hallo, mannen, stuurt den kleinen bur ger hierheen; ik heb hem noodig." In het aangrenzende vertrek hoorde hij bet geluid van glazen, die tegen elkander geptooten werden, en een schorre stem antwoordde „Het is goed, daar is hij al." En Jozef versoheen. Een blik, dien hij **et zijn zuster wisselde, deed het meisje begrijpen, dat hij bet zwijgende bevel had opgevolgd. Wat toch had bij gedaan? Toen hij met de soldaten het vertrek had verlaten, braoht höj hen spoedig in de na bijheid van het buffet, waarop eenige fles- eohen wijn stonden. Onmiddellijk deden zij een aanval op den inhoud, en terwijl Jozef zich, op bevel van den officier, naar zijn zuster begaf, waren de soldaten nog druk bezig met drinken... Intusschen deden de beide kinderen hun best, om hun gast in een aangename stem ming te brengen. Op het eeno lied volgde het andere; de toehoorder dacht niet meer aan het doel van zijn bezoek, en zelfs de drinkers in het aangrenzende vertrek luisterden met aan- drcht. Eindelijk hielden de kinderen op; hun krachten waren bijna uitgeput. Toen riep de officier den soldaten toe: „Wel, mannen, hoe staat hot er mee?" De soldaten wierpen elkander een blik toe en fluisterden: „Alsof die kinderen vijanden van de republiek zouden zijn." Toen verschenen zij voor hun aanvoer der. „De huiszoeking is aigeloopen, burger, en wij hebben niets verdachts gevonden." De aanvoerder haalde de schouders op. „Men heeft ons wat wijsgemaakt," mom pelde hij. Dat meisje en haar broer konden niet zoo kalm geweest riin, als zij schuld- hadden gevoeld.'' Hij vertrok met zijn soldaten, niet zon- 6) - Slechts haar lang haar deed haar nog kennen als een meisje en dit knipte Hans op haar raad af. Het afgesneden haar en Fizi's kleeren borg Hans in zijn zakdoek. Toen zij einde lek naar de laagte kwamen; bekeek Fizi zichzelf in een meertje «en lachte luid. Zij vond zich zelf heel grappig in jongensklee- ren, dooh het wende spoedig. Nu konden zij beneden den weg dien zij uit het oog verloren hadden niet terug vin den, doch ook dat vermocht de vroolijkheid der kinderen niet te verstoren. Hans ken de immers nauwkeurig de oostelijke rich ting, die, zij moesten houden. Ja, zij waren blij, dat zij niemand tegenkwamen; nu zou den zij te spoediger veilig voor vervolging ftijn. Eindelijk leidde het voetpad hen ook weer den weg op. Nu kwamen zrij op een begroeiden bergrug, waarop zij tot den avond bleven voortloopen. Zij waren ge dwongen, hun honger ook nu nog met bes ten te blijven stillen. Hans had vóór den nacht een verblijf plaats gevonden. Dit was een hol, dat zij slechts konden bereiken door van een rots wand van drie meter hoogte af te dalen, waarna zij bij den ingang waren. Daar bracht Hans in zijn zakdoek bladeren en der de jonge kunstenaars bedankt te heb ben, voor het genot, dat zij hem verschaft hadden. Toen de klank van hun voetstappen weg gestorven was, viel Lisette uitgeput op een stoel neer. „Maar zus, je wordt toch niet ziek," riep Jozef verschnkt uit. „Er is nu immers geen gevaar meer. Wij zijn er mooi afge komen door jouw muziek... Op dit oogenblik ging er een deur open en de hooge, slanke gestalte van de mar kiezin d'Erlanges verscheen. Lisette, die haar krachten herkregen had, vloog naar haar toe en terwijl zij de edele vrouw de hand kuste, riep zij uit: „O, mijn liefste weldoenster, wat heb ik een angst voor u uitgestaan," „En ik voor jullie, liefste kinderen," ant woordde de markiezin met een droevigen glimlach," O, als ik bedenk, hoe jullie je jonge leven voor mij in de waagschaal hebt gesteld." „Nu, alles is goed afgeloopen," juichte de kleine Jozef, terwijl de markiezin rijn krullebol streelde, „en mevrouw, u hebt uw redding, evenals de onze, aan u zelf te want u hebt cms muziek laten lee- ren, die onze gevaarlijke bezoekers boeide en ze terug gehouden heeft om in uw kar mer te komen." Het ongewenscht bezoek werd gelukkig niet herhaald. De markiezin kon rich nog ©enige maanden schuil houden bii haar voormalige beschermelingen, die nu haar beschermers geworden waren, tot den tijd, dat men vrijer ademde. Drie jaren later toen de markiezin kon terug keeren naar haar kasteel, dat, o wonder, gespaard was gebleven, nam rij Lisette en haar broertje bii zich. De beide lieve kinderen konden nu hun studiën voortzetten en werden beroemde kunstenaars. Een afleste jongen. Het gebeurde te Belfast. Mannen en vrouwen, straatjongens en schoolmeisjes verdrongen elkander voor een hotel, om een beroemde dame te zien, die zoo dade lijk in het mooie rijtuig stappen zou, dat vóór het tröttoir wachtte. De groote deur van het hotel werd open geworpen door den rijk gcgalonneerden portier en de dame verschijnt glimlachend in de deuropening. Haar blik treft het modderig trottoir en de glimlach verdwijnt. Hoe zal ze met haar satijnen salonschoentjes en haar kan- gras en maakte zoo voor zichzelf en Fizi een legerstede. Fizi was het, hol reeds binnen gegaan en had zich op het kermisbed uitgestrekt. Zij waa moe, Hans was nog op den bergrug, be zig met het plukken van wilde peren, die hij zoo even ontdekt had. Daar deed een kort, blij geblai hem verschrikt opzien. Ach ter hem stond Janus, den zigeunerhond. Hans schrikte nog heviger. Zonder twijfel zou Man us het dier volgen. Wat te doen? Zonder lang te berinnen, ging hij het hol binnen, waar de hond hem niet volgen kon. Daar maakte hij Fizi, die het hondengeblaf reeds vernomen had, deelgenoot© van zijn vrees. Janus gaf geen geluid meer. Was hij terug of verder gegaan? De moeheid sloot eindelijk de oogen der beangste kin deren. Den volgenden morgen, toen hert even be gon te schemeren, was Hans reeds wakker en op onderzoek uit. Boven op den rots muur lag de hond, kwispelstaartte en zag hem met schitterende oogen aan. „Zou de hond ons vrijwillig gevolgd zijn?" mompelde hij, en deze gedaohte liet hem niet meer los. Mogelijk was Het in alle gevallen. Daar Hans niemand, ook Manus niet zag en Fizi vast sliep, klom hij naar de hoogte en de hond sprong vroolijk blaffend om Rem heen en legde zich aan rijn voeten. Hans liefkoosde het trouwe dier, waarvan hij steeds veel gehouden had en meer en meer kreeg hij* de overtuiging, dat Janus hem uit aanhankelijkheid gevolgd was. ten onderrok over die modder komen? Ze blijft onwillekeurig staan en fronst de wenkbrauwen. Onder de menschen. die elkaar verdron gen, om even de beroemde zangeree Melba te zien, waa ook een krantenjongen, die 'onder den arm een dik pak kranten droeg, waarmee hij langs de straat ventte en waar voor hij een heel en hoop pennies en half-pennies hoopte te ontvangen; want met den verkoop van kranten verdiende hij den kost. De jongen vangt den blik der in de ver legenheid gebrachte diame op. Een denk beeld doorschiet het brein van den aohran- deren kleinen Ier. Hij duwt zich één, twee, drie door de menschen, springt midden op de ruimte, vrijgelaten, om mevr. Melba doortocht te verleenen, en werpt rijn bundel kranten op den grond. Fluks spreidt hij er een uit op den vui- len bodem, een tweede, een derde, een vierde, bedekt met groote schoone kranten het trottoir van het hotel tot het rijtuig. Uit de drukke Iersahe menigte steeg een hoerageroep voor het vlugge, bijdehande ventje, en de dame glimlachte hem vrien delijk toe, toen ze over het goedgevonden tapijt naar haar rijtuig trippelde; maar de jongen mocht bovendien dien avonc! de heerlijke verrassing smaken per briei een lief bedankje en een biljet van 50 gul den te ontvangen van mevrouw Melba. „Vader, is de Mer de GLace werkelijk een ijszee, want dat is de Hollandsohe naam er voor, nietwaar vroeg Annie. „Mer cLe Glacé wordt zij genoemd An nie," zed haar vader, „omdat zij ex uit ziet als een stormachtige zee, die plotse ling bevroren is. Ik voor mij zou zeggen, dat zuj meer van een rivier dan van een zee heeft." „Hebt u het dan gezien, vader?" vroeg Annie. „Ja, ik heb er zelfs overheej geloop en, maar hoewel het een kledn afstandje is, deed ik er een langen tijd over. Overal zijn in het ijs breede scheuren of „crevas ses", honderden voeten diep en sommige daarvan zijn bedekt met versch gevallen sneeuw. Ik moest heel voorzichtig loe pen, want als ik in een er van gevallet was, zou ik er niet meer uit zijn gekomen." „Wat is een gletscher?" vroeg. Annie. De waarheid was, dat er dien morgen, nadat de vlucht der kinderen ontdekt was, weer een hevige twist had plaats gehad tus- sclien Manus en Manella, waarbij de eer ste weder het onderspit gedolven had. Daarna koelde hij zijn woede aan Janus, wien hij een paar trappen toediende, die hem hullend op de vlucht dreven. Toen het dier verder draafde, vond zajn fijne neus het spoor der kinderen, dat hdj nu sneller cn sneller volgde tot hij hen had ingehaald. Spoedig was ook Fizi ontwaakt en toeD het vaststond, dat Janus ben uit aanhanke lijkheid gevolgd was, omarmde zij hem lief devol en Janus toonde door kwispelstaar ten, hoe goed hij alles verstond. Van een omzwerving, die hij nu onder nam, keerde hij terug met een vet korhoen in dén bek. Jubelend werd hij door de kin deren begroet. Hans legde een vuur aan Fizi plukte het dier en toen werd het a-r een in de gauwigheid gesneden spit, gebrn den. Het smaakte uitstekend en ook J mis kreeg zooveel, dat hij oververzadif was. Nu hadden de kinderen in Janus niet rl leen een goeden beeehermer gevonden, maar hij kon hen ook levensmiddelen ver schaffen. Zij trokken verder naar het Oosten, lang? bergen, wateren en afgronden, steeds ver gezeld van Janus. Zij troffen ook dikwijls gebaande paden, doch volgden die alleen, wanneer zij Oostwaarts leidden. In den beginnen ontmoetten rij wel eens een boer of boexin, die een mand bij zich

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12