Waarde en beteekenis van bouillon in 't algemeen. Aan goeden bouillon wordt van oudsher reeds hooge waardo gehecht. Wel werd ▼roeger aangenomen, dat bouillon een voe dingsmiddel in algemeoEon zin zou zijn en daardoor kracht" geven, maar erft is door de wetensoha-p reeds lang tegengesproken. Dit doet echter aan zijn bet-eekenis nieto If, want, zooals juist in den laatsten tijd medische autoriteiten door proeven hebben fcewezen, wekt bouillon de afscheiding van m&agsap op, bevordert daardoor den eet lust en do vertering en wordt zoo indirect •en factor van hooge waarde voor de voe ding. Het verdient daarom zéér de voorkeur den maaltijd met bouillonsoep te beginnen; •nadat zaj de werkzaamheid der maag aan spoort, trekt het lichaam meer voordeel ▼an de eigenlijke voedingsstoffen. Maar ook buiten de maaltijden is hot ge not van een kop bouillon aan te bevelen. Hij werkt opwekkend op het zenuwstelsel, Waardoor verrassend snel herstelling van lichamelijke cn geestelijke inspanning in treedt. Terder is nog een voordeel van bouillon le vermelden. Voegt men er een éi, vermi celli, geparelde gerst, sago, enz. bij, cfan Wordt deze een direct voedingsmiddel, dat 'fiiet alleen voor gezonden, maar ook voor ▼ieken daarom bijzonder goed is, omdat dan de voedingsmiddelen in den fijnst mogelij ken, m. a. w. in den verteerbaarsten vorm, in de maag komen. Wat men echter ook nu nog wel van sommige bouillonsoOnt-en beweert, dat zij kracht" zouden geven, is beslist onwaar. Geen enkele bouillon is daartoe in staat. De Sterrenhemel. O, stille nacht I Wat statig duister, Wat glans en. luister, Wat grootsehe pracht Ontelbare starren, Die heerlijk pralen, Doen door haar stralen 't Gezicht verwarren. Wie kah 't getal Dier wereldbollen. Die went-len, rollen, In 't ruim heelal, Naar waarheid treffen 1 Of zeker toonen, Waar schepselen wonen, Die God verheffen? O Majesteit Die 't al deed worden, En in zijn orden Hebt toebereid. Hoor stervelingen, In 't stof gebogen, Naar hun vermogen, 'Uw grootheid zingen! CONFETTI. Waar komen ze toch eigenlijk vandaan en hoe oud zijn ze? 337 jaren, zoo verze kert de „Gaulois". Voor de eerste maal moeten ze in het jaar 1572 in Keulen zijn uitgestrooid; dan hoorde men echter tct net jaar 1779 niets meer van haar cn aan den luchtschipper Garnerin was de eer, zo in den vorm der „ballons de carnaval" we der in te voeren. Maar dit veelkleurig strooisel was slechts een voorlooper van het huidige, en ook de confetti, die het aarnaval van Nice in 1885 bracht, waren niet zoo onschuldig als de tegenwoordige, want ze waren van gips. De papieren con fetti zijn eerst zes jaren later, en wel ook te Nice, uitgevonden. De Franschen echter wilde den Italianen een ingenieur uit Modena moet de uit vinder van de papieren confetti zijn den roem defcer wereldbestrooiende uitvinding niet gunnen en beweerden, dat ze in Parijs waren ontstaan. In een kalenderfftbriek moet namelijk een arbeider voor de grap een ander een handvol uitgetand papieraf- val in het gezicht hebben geworpende an der wachtte niet lang met een beantwoor ding, en al spoedig ontspon zich een alge- meene strijd met de kringvormige papier knipsels. Dat' is dus de eerste confetti-slag geweest. ALLERLEI. l>e verstrooide professor. De Stockholmsebo bladen deelen de vol gende anekdote mede omtrent de ver strooidheid van den onlangs overleden Zweedschen professor in de philosophic Borelius. Op een dag. dat de professor de straat, opging, verzocht hem een zijner vrouwelijke huisgenooten een flesch „eau de Cologne'" mede te brengen; en wetende hoe de professor er aan toe was, scherpte zij hem nog in, het toch vooral niet te vergoten. De professor zal nu toch eens toonen, dat zijn huisgenooten hem voortdurend ten onrechte van vergeetachtigheid en ver strooidheid beschuldigden! Hij ging dus, alvorens zijn andere commissies te doen, naar een winkel en kocht daar een flesch ,,oau de Cologne", die hij voor allo zeker heid in de hand hield. Hij bleef daarna een oogenblik staan voor de winkelkast van een boekhandelaar en toen hij daar een pa3 verschenen philosophisch werk zag liggen, ging hij den winkel binnen om het te koopen, ofschoon zijn eigen boekhande laar precies er tegenover woonde. In den winkel bekeek bij het bock, zette intusschen do flesch op de toonbank en wandelde eenige oogenblikken later naar huis met het boek in de hand, maar zonder flesch. 's Middags aan tafel zei de dame, voor wie hij de „eau de Cologne" zou koopen: „Ge hebt natuurlijk miiu boodschap ver geten?" „Weineen", antwoordt de geleerde. „Hier heb ik de flesch-' en begon intusschen al zijn zakken uit te halen, natuurlijk zonder de flesch te vinden. Ten slotte kwam hij op de gedachte, dat hij ze in den boekwinkel had laten staan, en het dienstmeisje werd uitgezonden om ze te gaan halen. Het meisjo ging natuurlijk naar den boekwin kel, waar de professor gewoonlijk kocht; maar vernam daar, dal er geen flesch was blijven staan. Toen zij met de boodschap thuis kwam, kreeg ze een flinken uitbran der van den geleerde, dio haar verweet, dat zij in het geheel niet in den winkel was geweest en hem eenvoudig voor den gek stond te houden. Het meisje hield echter vol, dat zij er wel was geweest, en daarom besloot do professor zelf nog eons naar den winkel to gaan. „Is mijn dienstmeisje zooovcn bier ge weest?" vroeg bij daar. „Neen," luidde het antwoord. „Dat dacht ik wel," zei de professor en ging voldaan naar huis, maar zonder flesch. Daar het meisje echter bleef bij haar be wering, dat zij in den winkel geweest was, zou de professor nu met haar daarheen gaan. Toen zij aan den boekwinkel kwa men, hield het meisjo hem vast bij zijn jas, in de meening, dat bij den verkeerden boekwinkel binnen wilde gaan, en nu werd het misverstand -opgehelderd. „Ja, dan heb je geen schuld, nu zullen •wij maar weer naar huis gaan," en pro fessor cn dienstmeisje gingen terug. Thuis werd het geval verteld. „En waar is do flesch dan?" werd ge vraagd. „Drommels, die hebben wij verge ten... maar ik eet niet verder, vóór ik ze gehaald heb." En weder ging de professor op bet pad. Nu kreeg hij de flesch en met deze stijf in de rechterhand geklemd stapte hij huis waarts. Ylak voor zijn deur werd hij door een student gegroet, Borelius greep naar zijn hoed, cn de flesch met haar gevulden inhoud lag op de straatsteenen. Allen op 't kerkhof. Een moeder met zes kinderen ging bm een huis, waarvan de eigenaar dicht bij een kerkhof woonde. „Waar gaat gij op af?" vroeg eon barer kennissen uit haar jeugd. „Wel, om een huis van K. W...", zei *e< „Daar hoeft ge met uw zes kinderen niet om te gaan vragen", ried de andere; „die menschen kijken tegenwoordig zoo nauw." „Probeeren is toch het naaste", zei de moeder en zij liet haar kinderen zoolang op het kerkhof spelen, tot zij van den huisbaas terugkwam. „En hebt ge ook kinderen?" was een zij ner eerste vragen. „Ja, maar ze zijn allen op 't kerkhof", antwoordde de moeder verlegen. „Goed, dan kunt ge het huis betrekken." Maar wat keek hij op, toen hij Zaterdag daarop om de huur kwam en zes kinderen kruipen en spelen en schreeuwen zag. „Van wie zijn die allemaal?" vroeg hij. „Wel, van mij", zei de vrouw. „En ik dacht, dat ge er geen hadt; zel- det ge niet, dat zij allen op het kerkhof waren „Ja, dat waren ze ook, maar enkel aan het spelen, totdat ik met n over 'fc huis klaar zou zijn.'V Ver stïooid. Schoonmaak ster: „Heeft u die papieren nog noodig, mijnheer, of kan ik ze verbranden ?r' Professor: „Ja, misschien heb ik ze nog wel eens noodig, maar voorloopig kan je ze wel verbranden." Een drukfout. Ondergeteekende bericht vrienden cn bekenden, dat zijn lie ve schoonmoeder door te groote inspanning aan een tongontsteking ia overleden. Eerste soldaat (wïen een kogel langs den arm gaat)„O, o, ik ben ge wond, help, help Tweede soldaat: „Maak toch niet 7.00'n spektakel om zoo'n kleinigheid. On zen kameraad daar is zijn hoofd afgesoho- ten, cn hij heeft er nog geen woord over gerept." Bitter. „Ik heb gehoord, dat je je vrouw vroeger, toen 7,e nog een meisje was. voor verdrinken behoed hebt." „Dat 13 waar." „Heb je daar nog een medaille voor ge kregen?" „Neeneen kruis!" j,Weet je den apentuin ook, jongen?" „Ja, juf, maar ik geloof niet, dat ze er een apin noodig hebben." Hoe is 't mogelijik! „Wie wordt daar in die brancard naar het ziekenhuis gebracht?" „Dat is de degenslikker uit bet variété. Die is gestikt in een graatje." „Jij zet op het. oogenblik net een gezicht of je het erg druk hebt." „Ja, ik ben er over aan 't peinzen of ik de kraan boven de kuip in de badka mer wel heb gesloten."- Leid sch geld. Bezoeker bij het verlaten van een café met den kellner af rekenend en hem extrb een nikkel vijfje gevend „Alsjeblieft, maar waelit even, geef ik daar geen kwartje?" Kellner grijnzend: „Ja, mijnheer, n heeft gelijk, maar... 'fc is een Leidsch kwartje!!" He t recht der critiek. Veroot. waardigd artist na onmeedoogende critiek; „Hoe kunt u met zoo'n gezag over schilde rijen praten? Wat weet u er van? U hebt er immers nooit zelf een geschilderd?" Openhartige vriend: „Maar, beste jon gen, ik lean toch ook wel een slecht ei van een goed onderscheiden, al heb ik er zei* nooit een gelegd De schele patroon. Boekhou der (tot nieuwen bediende)„En den nog om één ding: als de patroon nit he* raam kijkt, kijkt hij u aan."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 22