ZONDAG5BIAD HID5CH DAGBIAD •v VAN HE.T ALLERLEI. No. 15049. Amino 1909. ill ui Russische maters. Wie vroeger niet als „Ridder" beschouwd werd. Aan het tournooispel mochten alleen ridders deelnemen; ridders in den waren tin des w oor da. Om te bopalen wie als ridder tot het itournooispel kon worden toegelaten, be noemde de Duitsche keizer vier hertogen en vijftien graven en heeren, om de noodi- ge artikelen te vervaardigen- Dezo luidden: I. Die zóndigde tegen de Heilige Drie- eenheid of tegen de Kerk zal tot geen tour- Hooi worden toegelaten, evenmin als hij, die zioh aan de Keizerlijke Ma jesteit of aan het Kijk met woorden en wer ken, in hot geheim of in hot openbaar, 1 toorbodaohtelijk mocht vergrijpen. 3. Hij, die vrouwon of maagdon beleodigt, ,Bal niet all oen geweerd worden, maar openlijk tentoongesteld, „nitgomonstord" Irorden. 4. Die als zegclbrenkig, meineedig of eer loos wordt erkend, moet de aiagboomen mijden. 5. Die van het slagveld gevlucht is, rijn heer verraden of een zijner onderdanen on- •cfauldig vermoord heeft, wordt niet toege laten. 6. Die horken, weduwen en weozen be rooft, idem. 7. Die rijn beste vriend om het lovon Brengt of met raad en daad meewerkt om rijn hoor te vermoorden, idem. 8. Die van straatschenderij overtuigd Wordt of van rooven, brandstichten, idem. 9. Dio in het Rijk aan koophandel of voor do inwoners sdhadelijko nieuwigheden' mochten invoeren, idem (kwakzalvers). 10. Allo echtbrekers rijn voor het tour- ftooi ondeugdelijk. Do geheimschrijver des Keizers voegde er nog t/wco artikelen bij II. Die niet nit adellijke onders gespro ten ia, noch rijn vier voorvaders aanwi)- ucn kan, idem. 12. Die als iemand van adel rich mot rijn goederen en renten niet tevreden stelt, maar door koopmanschap, wisselhandel, nering en hanteering rijn inkomen tracht te vermeerderen, zal tot het tournooi niet Wondon toegelaten. RAADGEVING. Hoe men de qualitoit van hof vloesoh kan herkonnon. Goed ossovlooech riet lichtrood en hot vot Wit. Good koovlcesch is niet noo rood en het tet gelig. Goed kolfsvleesch is stevig, dat van jon ge beesten sponsachtig. Good lamsvleesch is donkor-, minder goed bleekrood; en goed varkcnsvloosch is licht- roee. Verzorging der landen. Te Straatsburg kunnen allo leerlingen ▼ivn de scholen voor voorbereidend on lager ondorwije kostelooze tandheelkundige hulp verkrijgen. In 1907 konden daarvan profi- teeren -1371 leerlingen van voorbereidende en 14,763 leerlingen van lagero scholen. De daarvoor uitgegeven bedragen beliepen in bet geheel 9000 Mark, terwijl voor 1908 10,000 Mark is uitgetrokken, d. i. dus nog geen mark por kind per jaar. Tegenover dat geringe bedrag aan uitgaven staat ccn bolangrijk voordeel, voor zoover betreft de bevordoring van den algemconen gezond heidstoestand. Dr. Lindemann's cm Süde- kum's „Kommunales Jahrbuch" schrijft in jaargang 1908 over dit onderwerp: ,JDaar het voorkomen en genezen van landziekten een even groot sociaal als hy giënisch belang vormt, dat alle lagen der bevolking botreft, is een ingrijpen van de gemeentebesturen niet alleen gerechtvaar digd, maar zelfs als plicht to beschouwen. Slechts door het oprichten van gemeente lijk» kosteloos© eohoolt&ndkli nieten .voor de gehccle schoolbevolking, zoo leert de er varing, kan het voortdurend toenemen van do schadelijke gevolgen van deze volksziek ten voor school, onderwijs en huisgezin, voor kinderen en volwassenen w.orden te gengegaan." Het jaarboek noemt verschil lende steden in Duitschland op, waar der gelijke klinieken zijn opgericht of do op richting in voorbereiding is. Behalve de behandeling van zieke tanden, heeft de kli niek ook ten dool do kinderen te onderwij zen in de noodzakelijkheid en wijze van zuiver houden van het gebit. Nergens blijkt van stoornis van het onderwijs docrr do wer king dezer klinieken. Zelfverloochening. Uzelf wilt gij vorlooch'nen Goed 1 Dat is een edol streven. 't Is de eerzucht van een vroom gemoed, Voor andoren slechts to leven. Doch wio zichzelf verloooh'nen wil In woorden en in werken, Hij doe het vroolijk, needrig, stil,. En laat zijn strijd niet merken. Want weet, als in uw sombreu blik^ In uw mistroostig wezen De leus: „Mijzelf verloochen ikl"- Voor ieder staat te lezen...- Dan rooft go uw liefdewerk zijn kroon, Zijn lieflijkhoid, zijn waardo, Dan rooft go uw eigen ziol haar loon, Omdat gij 't vraagt van do aarde.. Dan is uw of for goed noch groot, En zal geen hart verrukken: Wat meer dan goud kon zijn, als lood Zal 't op uw naaste drukken 1 Dan wokt go liefde nooh ontzag, Maar weerzin, medolijdcn; Do kunst is: met een milden lach, Als strccdt go niet, te strijden 1 Luther als belastingbetaler. In eon bijeenkomst te Dresden, waarin prof. Lampreoht, uit Leipzig, en prof. Wuttke, uit Dresden, over de financieele hervormingen 6praken, haalde prof. Wutt- ko een voorbeeld van offervaardigheid aan van dr. Martin Luther. Toon in 1542 hertog Maurits van Saksen strijd voerde tegen do Turken en do Tur- kenbelasting werd ingevoerd, wildo dc Ro geering dr. Luther daarvan vrijbtellon. Maar deze schreef aan do autoriteiten den volgenden brief: „Ik wilde ook gaarne met mijn pennin gen aan den Turkenkrijg deelnemen, on wel onder hen, die vrijwillig bijdragen, want onwilligcn zijn er genoeg. Ik wilde ook graag eon goed voorbeeld geven, den tijd to gemoet komen on anderen opwekken, als zij zien, dat ook dr. Martinus meebetaalt. Ik hoop, dat de groscheu, die ik en anderen gehoorzaam cn blijmoedig bijdragen, God niet minder welgovallig zullen zijn dan het scherfje dor weduwe en boter dan do du katen, die de rijken onwillig bijdragen." Is de kraal nuttig of schadelijk Duizenden kraaien vert-oevon gedurende de wintermaanden in de omgeving der dor pen en hoeven, cn daarom is werkelijk bo venstaande vraag van groote beteokenis, vooral met het oog op den landbouw. Prof. dr. Röhrig heeft eens den maagin houd van 258 kraaien, van verschillende zijden hem toegezonden, onderzocht. Wat dc afzond orlijko dieren in den loop van den geheelen tijd van onderzoek, zijnde 110 da gen, aan verschillend voedsel tot rich ge nomen hadden, werd berekend over 200 kraaien en beliep van midden November tot begin Maart: 6555 gram gekiemde tar we 30,833 G. ongekiemde tarwe; 17,215 G. ongekiemde rogge; 3080 G. gerst; 10,395 G. haver14,234 G. andere zaden9405 G. groe ne plantendeel en15,950 Q. aren; 17,930 G. paardenme-st; 14,905 G. muizen; 9516 G. in* 6ectenlarven17,435 G. visch; 2090 G. vleesch van levende en 43,362 G. van dood a dieren; 2425 G. verschillende dierlijke overblijfselen. Een en ander kan wel een indruk geven wat door de zwarte en bonte aasvogels in de wintermaanden wordt genuttigd. De hoed Tan den leidekker. In het jaar 1609 liet hertog Georg Ernst van Saksen, wien in de erfenis met zijn broer Joh an Kasimir, Eisenach met den Wartburg ten deel was gevallen, het bouw vallig geworden slot weer restaureeren. Georg Ernst stond op eon morgen op den zoogenaamden „Neffelgraben" cn keek toe, hoo de leidekker Leonard Dommer tot aan de nok van heb huis klom en zijn gevaarlij ken arbeid begon. Plotseling gleed de man uit, stiet een hartverscheurend en kreet nit en stortte van do duizelingwekkende hoogto af. Reeds meende men, dat de ongelukkige verpletterd in de diepte vun den „Neffelgraben" lag, toen tot groote verbazing van den Hertog uit de takken van een bij den gevelmuur staanden boom hot klagend gorocp: „Mijn hoed, waar is mijn hoed?" ldonk. De om standers kondon hun oogen niet gelooven, toen zij hot volgende oogenblik den wakko ren leidekker ongedeerd in de takken van den boom zagen hangen; de hoed echter, waarnaar de van schrik half verdoofde riep, lag prpcios aan do voeten van don Hertog Terwijl men don geredde uit zijn beden- kelijkcn toestand bevrijdde, greop Georg Ernst den hoed van den leidokker en schud de den inhoud van zijn beurs er in. Do aanwezige heeren van hot Hof volgden zijn voorbeeld en weldra was do hoed met gou den en zilveren munten tot aan don rand gevuld. Lachend reikte de Hertog Dommer het verloren hoofddeksel, schudde het geld in rijn schort en zcido: „Dien hoed moet go mij voor mijn roli- quienkamor geven als herinnering aan het hoofd, dat cr onder zat, en dat op zoo won derbaarlijke wijze gered werd." Leonard Deminer kooht voor het ontvan gen geld to Eisenach een huis en liet boven do dour in een steen een hoed uithouwen. Vereerder van de gouver nante tot den knaap, die ondor haar hoo- do staat: „Je zal thuis toch niet vettcllen, dat ik je juffrouw gekust heb?" De jong on: „Neen, maar do andere heeren hebben mij altijd een tablet chooo- lade, een taartje... eenmaal zelfs sinaasap pelen gegeven I" Waardoor het kwaml Hoe komt het, Jaantjo", snauwde mevrouw, „dat ik je gisteravond een soldaat in do keuken het een cn ander uit onze provisie kast zag voorzetten?" „Dat komt, omdat ik vergoten heb mijn schort voor hot sleutelgat te hangen, me vrouw." Dokter: „Hier heb je droppels, Pie- ters; jc doet het best die op brandewijn* in te nemen." Pi eters: „Hoeveel glazen per drop pel, dokter?" Uit schoolopstellen! „Bru tus cn Ca8siua vermoordden Gesar op een wijze, die voor de gezondheid van den groo- ten man zeer schadelijk was." „Richard III liet al zijn opvolgers ter dood brongen." „In de Sahara ligt het zand zoo los, dat - heden bergen rijn, waar morgen dalen wa ren." „De bodem der heete luchtstreek is zan dig, die der gematigde klei-aohtig, en de koude luchtstreek heeft in het geheel geen bodem." „Maxi mi liaan koesterde do hoop, een maal ócn troon op sijn hoofd W zien." Wassilew en Techornikow, de beide eer ste knechts van den rijken boer Petrowitsch, waren zeer ontevreden. Ontevreden over zichzelven en ontevreden over de geheel© wereld. En wie zou dat dezen twee kwalijk nemen? Nauwelijks was hot daglicht aangebroken, terwijl nog de vochtige, kille en waasaohtige sohaduwon over het erf kropen, of de bedde knoahts moesten al van hun lekker-warm etrooleger opstaan, ^schcrnikow was de zwaartillendste van beiden, zoowel naar lichaam als naar geest. Als Wassilcw des avonds in do her borg met do roodharige Marja dolde en het vrooiijke wicht in een razend snel tempo in hot rond deed dansen, zat Tsohefnikow achter de flesch en dronk zijn ergernis or over weg, dat den hub- schen Waesilcw zulk oen vogelvlugheid en zulk een sprankelend vernuft gegeven wa ren. Daarom kwam do wat loggo Tsaher- nikow bij het hanengekraai in den eersten morgenschemer altijd het moeilijkst het bed uit. Hij zuchtte, steunde, vloekte en had een uur noodig, om zioh in zijn ver volend, rijk aan arbeid, maar toch arm aardsoh bestaan thuis te gevoelen. Wasei- lew was een kloin, pokdalig kereltjo met een eluwon geest en bewegingen behendig als van een vos. Sinds drie jaren pre dikte Wassilew onophoudelijk, dat het bo ter zou wordenhij zou de middelen en den weg daartoe wel vinden. Maar de groote Tschernikow had voor die beloften slechts een dom lachen over. Een volle wodkiflosch was hem liever. Het is een grauwe, sombere morgen in den herfst Op het erf spoken ncvols rond, grauwzwarto dingen, die er uitzien als lcclijkc honden. Geen dier is er nog te riem, geen kip, geen eend, geen der and ra zoo talrijk rondloopondo kleine, aardige var- kentj es. Wassilew, mot do brandendo lantaarn voor de bor6t, komt do smalle trap af, die naar hot slaapvertrek dor belde knrcbts voort, en gaat fluitend, met veerkrachtige schreden, over het erf, om de meiden cn arbeiders wakkor te kloppen. Een halfuur Later rijn Wasrilew cd Tschernikow te ramen aan het werk. Zij leden een wagen mest Een leolijke, fijne, koude regen valt en laat op de huid een prikkelend, ijzig gevoel achter. „Het is gemeen," bromt Tschernikow, „bij zoo'n hondoweer en foor zoo'n honger loon te moeten werken. Den dikken Pe trowitsch proppen de zilveren roebels van ons zweet uit de zakken." „Wacht maar broertje," suste Wassilew den opgewonden scheldende; „wacht maar, onze goede tijd zal ook wel eens komen." Tschernikow smijt den drietand van er gernis in den dampenden mesthoop, zoo, dat hij er rechtpp in blijft staan. „Vergift me* st hij te drinken krijgen, die tai wammes, din Petrowitsch. Zijn heel© buik moest vol vergift gepompt worden." Wassilew, do vos, lachte. „Schreeuw zoo niet, broertje, schreeuw zoo niet! Ge stoort Petrowitsch, onzen braven meester, in zijn zoeten morgeosltu mor." Tschernikow bromde een verwensahing. „Hij mag uit elkaar spatten," zei hij op een toon alsof hij het ernstig meende. Ondier schafttijd stoot Wassilew zijn collega aan. „Ik weet hoe wij rijk kunnen worden, broertje," zei hij, sluw lachend. „Geef me de wodkiflesch maar ©ens aan en zweta nieb, broortjelief I" antwoordde Tsohernikow. Maar Waseilew, de kleine, pientere pok dalige, laat zich niet overbluffen. Hij zot zijn grooten kameraad zijn plan, dat hij al Lang in zich omdraagt en rijpelijk over wogen beeft, uiteen. Tot slot der ophelde ring grijnzen beidon met wijden mond en behaaglijk. Ja, zoo gaat het! Als men geen geld verdienen kan, naakt men het! De dikke bakker Pattka zat in zijn be kleed en leuningstoel, hod rich een wil donzen kussen in den rug gestopt en slurp te welgemoed knikkend zijn koffie. Toon de kop leeg was, riep hij met luider stem: „Puechka, duifjemijn suikerzoet duifje, geef me nog een kop." Én de kleine, slanke vrouw Pattka kwam op dien luiden roop snel do deur binnen en vulde voor baar heer gemaal den kop nog maals met hot kostelijk geurende, bruine nat. Weer smekto cn slurpte de dikke bakker behaaglijk en zette hot ledige kopje met een zucht op tafel. Posahka, het duifje, ging op de knie van den dikken baas ritten, die haar tecdertju* in den hals krieuwelde. „Ik heb zoo'n angBt, Pattka," zcide de kleine vrouw. „Maar waarom dan, duifje?" Lachte de dikke. De kleine vrouw liet zioh echter niet ge ruststellen. Sinds haar man in allo stilte en zoo heimelijk mogelijk in den kelder valsche zilveren roebels maakte, in plaats van tarwebrood te bakken, leefde zij voortdurend in angst voor ontdekking. Maar do dikke «was vol hoop. Zulk een eerwaardig burger als Pattka zou nie mand van iets slechts durvon verdenken. En hij krieuwelde rijn vrouwtje, weder in de goudblonde nekhoartjeo, totdat de mooie Puschka ook weer begon te lachen en haar dikken man twee hartelijke kussen gaf op rijn afhaDgonde stevige wangen. WasBilew liH ©en pas klaargekomen vaLsok bankbiljet zian. „Heerlijk, broertje, prachtig. De Munt van Vadertje (den Teaar) ban ze niet mooier maken." Tschernikow keek rijn handigen oollcga mot vroolijk verbaasde oogen aan. Wezen lijk, dat zou het hem do?n. Het materiaal, het riohtig© papier vooral, had veel geld •en heel jaar loon, de nieuw» juchtleer en hoog© laarzen en bot gebreid© wollen wambuis waren cc ook san opge gaan; manx wait zou dat? „Honderd juchtleer en hoog© Lfarzcn ©n honderd wollen wambuizen zul je je kunneo koopen, Tschernikow, als het gelukt,* had de klein©, pokdalige Wassilew hem verzekerd. En het was gelukt I Het mooist mg hei vijftig-roobol-biljet er uit Dat moest nog wat met vuile vette vingers bewerkt wor den, dan moest er maar eons i om and komen, die heb biljet voor vfelsob verklaar de. Dit biljet moest ook het eerst gewisseld worden. Morgen was het belasting-betalen in do stad en beiden hadden zij geld noodig. Maar wien zouden zij het ding in de maag stoppeo? Wie was ds domste in de stadl De andere papiertjes zouden ze wel kwijt rak on. Waasnlew wist raad. Hij ging met bet bal jet, met zorg in den borstzak goborgen, naar den dikken, dornmen bakker Pattka, kocht twee groote brooden en streek da vele blanke rocbols, die hij van zijn biljet terugkreeg, mot een verlioht hart op. Toen de knecht den winkel uit woa, lacht» da| dikke bakker ook behaaglijk, riep rijnj duifje Puschka en kneep hoar in de wangw] tjea, terwijl hij haar het nieuwe biljet' liet zien, dat hij voor zijn valsoh» roebel»' gekregen had. Betaaldag in de stad. „Bakker Pattka!" roept de ambtenaar' achter het loket. De dikke bakker sukkelt met zwaren stap naar voren en werpt het vijf tig-roebel-: biljet op het plankje. Juist vijftig rochel bedroeg de belasting. Hoe mooi of dat paste 1 Do ambtenaar bekijkt het biljet van all0 kanten, bevoelt het en ruikt er aan. Pattka ziet daar niets van, omdat zijn dik-: ke buik hem belet, waar te nemen wat cf|j in die kleine opening, waar achter de be- laatingmanock zit, voorvalt. „Je moet nog even wachten, bakker Pattka," zegt do ambtenaar ednd'lijk, en de dikke schuift weer naar zijn bank te rug. Wassilew en TBohernikow komen voor bet lokot. Vier roebel en dertien kopeken mooten zij ieder botalen. Do ambtenaar bekijkt de roebels niet zoo lang als het bankbiljet van don bakker. Hij belt cn zegt eenige woorden tot do. twee binnentredende beambten. Do dikke bakker Pattka en do knochte Wassilew en Tschernikow rijn niet weinig verbaasd, dat rij, eon voor een als zij waren uitgonoo- digd „oven te wachten," elkaar na een. halfuurtje in een getraliede oo! weder ont moeten. De toedracht komt aan het licht en de cipier beeft moeite om de drie, die elkaar mot tanden en nagels reeds leelijk hebben toegetakeld, te ontzetten. Bij de behandeling banner zaak voor den districtsrechtor rijn alle drie ev slecht af- Het duifje Puanhka heeft org

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 15