Üe list van Hassan.
FEUILLETON.
O© yeses©
Sultan Mahmoud, die in de elide ceuw.
leefde, bezat een wonderbaarlijk geheugen.
Als hij een gedicht, hoe lang ook, slechts
één keer had hooren voordragen, kende hij
het zoo goed als de dichter zelf. Zijn vi
zier, Abdul, had ook een sterk geheugen,
doch ora het op te kunnen zeggen, moest
hij een- gedicht tooh tweemaal hooren In
het. paleis was een slaaf, Ali genaamd, die
een gediaht zonder fout kon opzeggen, al9
hij het driemaal gehoord had.
Mahmoud was ongelukkig geen goed heer.
schor: hij was oneerlijk van karakter en
zeer despotisch. Zijn vlugge bevatting dien
de hem slechte om met zijn onderdanen te
spelen op een wijze, die een keizer on
waardig is. Als een dichter hem kwam vra.
gen of het geoorloofd was, dat hij een proef
van zijn talent aflegde, dan had de sultan
de gewoonte te antwoorden, dat, als zijn
gedichten waarlijk oorspronkelijk waren,
hij hem beloocuen zou met het gewicht van
tijn manuscript in goud.
Do arme man begon dan voor te dra
gen, dooh hij was nauwelijks gereed, of de
keizer zei;
„Dat ia volstrekt niet nieuw. Dat ge
dicht ken ik al jaren lang; ik kan liet
zelfs uit het hoofd opzeggen." En met zijn
nnwankelbaar geheugen herhaalde de ko
ning woord voor woord, wat de dichter,
die er niets van begreep, gezegd had.
Daarna voegde hij er bij:
„Mijn vizier Abdul heeft het indertijd
ook geleerd. Hij zal' het voor u opzeggen."
En de vizier droeg zonder fout het ge
dicht voor, dat hij tweemaal gihoord had.
Om zijn bedriegerij nog meer schijn van
waarheid te geven, liet Mahmoud Ali ha
len, die achter een gordijn^ verbergen zat
en deze kweet zich met eere van do taak,
die Mahmoud hem oplegde.
Dat duurde zoo geruimen tijd en de let
terkundigen waren zeer terneergeslagen.
Sommigen dachten aan tooverijanderen
vermoedden wel, dat -or bedrog achter
«tak, doch konden niet rad n welk.
Nu leefde er in dien tijd in een^voorstad
van Ghashua een jonge steenhouwer, die
ook zeer verdienstelijk dichtte. Hij hoorde
van de nederlagen, die zijn collega's gele
den hadden, on werd verlangend dit ge
heim to ontsluierendaarom besloot hij
zijn geluk ook eens te gaan beproeven.
Op eon jtvond vermomde hij zich met. een
'langen witten baard en begaf zich naar het
keizerlijk paleis, met den tulband diep in
Sïot.)
De heer Lasalle ging naar Richard te
rug, dio onophoudelijk schreide en op wien
oüe redsneeringen van de gouvernante
en zijn zuster geen andere uitwerking had
den, dan dat zij hem nog meer opwonden.
,,Hot is een schande," herhaalde hij-
„Waarom b-^chuldigt men mij niet. Ik
was even goed in de Kamer als hij.
„Hbt valt mij zwaar Jacques te.beschul
digen," zei do heer Lasalle, ,,maar je-moet
Pegrijpen, dat liet nog veel erger zou zijn,
als ik jou verdenken moest „Hoe wil je
trouwens, mijn arm kind, dat we jou ver
denken je b-xl te hebben verlaten, zoo zwak
als je nu bent? Neen, mijn kleine Richard,
jij kunt de schuld niet op je nemen."
Richard kroop onder zijn dekens, en
weendo bitter.
„Hij hield van mij, hij troostte mij, hij
verzorgde mij en nu wordt hij zoo behan
deld. O, Jacques, Jacques, als ik je nog
maar zeggen kon, dat ik niet geloof dat je
het gedaan hebt."
Twee dagen waren voorbij gegaan en
Raoul, die door niemand verdacht werd,
v,-as stellig het ellendigste van allen. Hij
had geen oogenblik rust gehad, sedert hij
hot biljet had opgeborgen in eeu lade,
waarvan de sleutel, die hij bij zich droeg,
de oogen gedrukt, en leunende op een stok.
Zoo onherkenbaar gemaakt verscheen hij
voor deu sultan.
Het gewone stuk werd afgespeeld. Hassan
zeïde een lang gedioht op, dat hij korten
tijd te voren vervaardigd hadhij had het
niemand laten l^zen en evenmin plagiaat
gepleegd.
Hoe groot was zijn verbazing, toen hij
den sultan hoorde zeggen
„Mijn goede man, jo gedioht is heel mooi,
maar het is volstrekt niet nieuw; ik zou
het geheel voor je kunnen opzeggen."
En werkelijk droegen eerst hij, toen zijn
grootvizier en eindelijk Ali het gedicht "vol
komen juist voor.
De steenhouwer voelde wel dat hij hier
voor eon schurkenstreek Btond, doch hij
was machteloos, en varlnlb het paleis,
vast besloten, zijtn onwaardigon vorst te
ontmaskeren.
Hij ging een ouden derwisch in een
ander gedeelte der stad bezoeken en legde
hem do zaak voor.
„Mijn zoon," antwoordde deze, „Mah
moud is machtig, dooh Allah is machti
ger dan hij. Geef mij acht dagen voor ge
beden en zelfka.stijd.in.gen, en kom dan
terug. Allah zal mij het middel aan de
hand doen, don sultan met zijn eigen wa
penen te bestrijden en gij zult overwin
nen."
„Heilige man," vroeg de dichter, „wat
verlangt gij voor uw moeite?"
„Do helft van de som, die gij van den
sultan zult krijgendat zai immers een
som zijn gelijk aan hot gewicht aan goud
van uw manuscript?"
Juist, en dio zal ik gaarne met U dee-
len."
Toen hij bij den derwisch terug kwam,
duurde het onderhoud vrij lang eD na af
loop daarvan straalde zijn gezicht vao
vreugde.
Nog acht dagen lang bleef hij thuis, hij
had toebereidselen te msJcen en nog een
en ander te doen.
Eindelijk, op een morgen begaf hij zich
naar het paleis, rechtop, zonder baard,
het voorhoofd onbedekt, zonder ouder te
willen schijnen dan hij wa3 en gevolgd
door een kameel...
„Wél broeder," vroeg de sultan, „wat
verl°tngt gijl1'
„0, heer," antwoordde Hassan, „ik ben
Phgiaat is letterkundige diefstal,
waarbij men denkbeelden, aan een ander
ontleend, als zijn eigen dort voorkomen.
hem de vingers scheen te branden, telkens
als hij zich verzekeren wilde dat hij er nog
was. Twintig maal stond hij op het punt,
hot biljet op zijn vadors schrijftafel te leg
gen, dooh hij durfde niet. Welko uitlegging
eou er aan de zaak gegeven worden? O, als
hij had kunnen voorzien, welke kwellingen
hij zichzelf bereidde door het begaan van
clie slechte daad
Toen hij 's avonds in het park wandelde,
stond Jacques plotseling voor hem.
„Wat wil je?" riep Raoul, die beefde
toen hij hem zag.
Jacques zag bleek, zijn oogen stonden
hol. Het was hem aan te zien, hoe hij deze
twee dagen gelode had.
„Jongenheer Raoul", zeido hij, „zeg do
waarheid aan uw vader. Doe het, ik smeek
het u. Voor God kunt ge niets verbergen,
en zelve kunt gij het ook nooit vergeten".
„Wat wil je daarmee zeggen", vroeg
Raoul heftig, „laat mij met .ust, ik weet
niet wat je wilt."
„U weet het wel. Maar misschien beseft
gij niet geheel, hoo slecht gij handelt door
mij van diefstal to laten beschuldigen. Ik
ben tot nu toe hier gebleven, omdat ik
altijd nog hoopte, da.t gij bekennen zoudt,
het scheen mij onmogelijk, dat gij... maar
morgen ga ik weg."
De moed ontzonk hem, toen hij deze
woorden uitsprak en hij voegde er bij:
„Ik ga weg, en iedereen denkt, dat ik
liet gedaan heb. Richard ook. 0, mijn God 1"
In den nacht die op dit gesprek volgde,
deed Raoul geen oog toe, steeds zag hij het
een nederige dichter en heb een hymne ge
maakt ter eere van onzen sultan."
„Welzoo," antwoordde de sultan. „Ik.
aal U aanhooren en ia het door U voorge
dragen gedicht niet door U vervaardigd,
dan krijgt gij niets, doch ia het nieuw en
zijt ge waarlijk de dichter, dan zal ik u
uw manuscript tegen goud doen opwegen."
„Hoo zou ik mij vermeten," antwoorddo
Hassan, „een gedicht van een ander voor
het mijne uit te geven? Welke onderdaan
zou slecht genoeg zijn, zijn keizer voor
te liegen? Mijn gedichten zijn van mij en
onbevreesd onderwerp ik maj aan de
vootwaarden van mijn heerl"
Hij begon voor te dragen en terwijl hij
sprak veranderde het gelaat van den vorst
en nam een uitdrukking van groote ver
legenheid aan. De wijze derwisch had het
gedioht van Hassan, zonder de waarde te
verminderen, zoo omgewerkt, dat de
woorden uit de Arabische taal, die het
moeilijkst waren om uit te spreken en te
onthouden er alle in voorkwamen. Men kan
zich de onrust van den keizer denken. In
de waT gebracht, niet in staat, één regel
vast te houden gaf hij ziin vizier een tee-
ken; doch Abdoul was niet gelukkiger ge
weest dan zijn meester; Ali verscheen op
zijn beurt, doch wat kon de slaaf doen,
waar keizer en vizier zoo jammerlijk ge
faald Hadden
„Broeder," zeide de keizer, zonder zijn
spijt te laten blijken, „dat gedicht i9 on
getwijfeld van U. Ik hoor het voor do
eerste maal, toon mij dus uw manuscript,
opdat ik U de belooning kan geven."
„Zoudt gij, verzocht de dichter, „twee
uwer slaven willen gebieden, het aan
de voeten van Uwen troon neer te leg
gen V'
„Wat," riep de 9ultan, „is het gedich*
niet op papier geschreven en hebt gij het
niet bij U
„Neen, heer sultan, ik ben arm, toen
ik dit gedicht vervaardigde had ik geen
papier; ik was genoodzaakt het te grif
fen in een stuk van een marmeren zuil,
die ik van mijn vader geërfd heb. Dat
stuk marmer ligt op den rug van een ka
meel voor de poort van het paleös."
Do keizer was in zijn eigen net gevangen,
de arme kameel bezweek onder het blok.
Om ziin belofte te houden moest Mah
moud zijn schatkist uitputten en Hasaan
verliet het paleis met een vorstelijk for
tuin.
Dadelijk begaf hij zich naar den der
wisch.
bleeke gelaat van Jacques, zijn verwijtenden
blik, hij hoorde den wanhopigen klank Yan
zijn laatste woorden.
„God weet hot en ik kan hot zrtf ook niet
vergeten, dacht hij." En hij kwam eerst
eer, weinig tot kalmte, toen hij het vaste
besluit genomen had, den volgenden dag
naar zijn vador te gaan en hem alles to
vertellen. Welk een oogenblik volgde er op
de bekentenis, toen do heer Lasalle zijn
vernederd kind toonde, dat hij hem ondanks
zijn misdaad, innig liefhad en dat hij
meer hoop op hem had, dan ooit te voren.
Welk eon oogenblik ook, toen Jacquo3,
die zijn pakje reeds gemaakt had om te
vertrekken, bij den heer Lasalle geroepen
werd, die hem omhelsde en to=n daarna
Richard de armen om zijn hals sloeg en
hem toefluisterde:
„Ik heb het geen oogenblik geloofd
Toen kwam Raoul vuurrood, met neerge
slagen oogen, hij stak hem de hand toe, ter
wijl hij eenige woorden mompelde, waai
onder men „vergiffenis" onderscheiden
kon. Jacques drukte die hand in de zij no
die beefde van vreugde, en kon slechts ant
woorden met een door tranen omfloersten
blik Van dit oogenblik af waren de beide-
jongens vrienden.
Er werd besloten, dat Jacques onder
Ansel mus zou blijven werken, dooh dat hij
eenige uren van den dag aan Richard's les
sen zou deelnemen. Zoo werd zijn leerlust
bevredigd, tegelijk met zijn groote behoefte:
Lief te hebben en te worden bemind.