trotsch op soldaten te cominandecren zoo-
ala jij er een bent."
D© generaal bukte zich en hechtte het
Kruis op Claude's borst.
Het gezicht van don stervende verhelder
de, en terwijl hij do hand aan het Kruis
bracht, murmelde hij: „Moeder.... U zult
het haar zenden, nietwaar, generaal?"
Na do belofte van zijn chof stierf hij,
terwijl een gelukkige glimlach zijn lippen
plooide.
O© H-leFdeg'sBiSOTd.
Wij lezen in „De Ned. Jager1':
De herdershond is van overoude her
komst.
De berosmdo naturalist Buff on be
schouwt hem als den allereersten stamva
der van het hondenras; deze meening
grondt hij op het feit, dat dit type van
hond merkwaardig veel lijkt op datgene,
hetwelk uien nog aantreft bij de volken,
waar de beschaving het minst is gevorderd.
Getuige: do hond van de Lappen en Eski
mo's, dio 2ich door hetzelfde dikke haar,
don langen snuit, de opstaande ooren on
derscheidt, kenmerkende eigenschappon
van den herdershond.
Maar in we Ik 1-nd men doze soort hon
den ook bestudeert, men vindt, dat ze
overal trouw en waakzaam zijn,
In sommige landen, als Bulgarijv, Tur
kije, Servië, Rusland, blijft die hond, wel
ke veel sterker is dan do onze, uitsluitend
de bewaker van do kudden tegen de wol
ven; in onze streken, voor oen groot deel
bevrijd van die geduchte, bloeddorstige
beesten, heeft zijn taak zich langzamerhand
gewijzigd en tot voor kort kende men hem
hoofdzakelijk slechts als leider van dé kud
den en wakend over dc veldvruchten. Laten
we eerst eens zien, hoe hot met die rol ge-
•teld is.
Iedere herder beschikt gewoonlijk over j
twee honden, om een schapenkuddo van
ongeveer tweehonderd' stuks te bewaken:
„één, die het toezicht 'houdt op het verst
Verwijderde deel van dc kudde, en één, die
zich bezighoudt met hot gedeelte, dat het
dichtst bij den herder is."
Wat een waakzaamheid! Wat een scherp
te Innigheid bij het- werk, dat die dieren ver
richten l Onophoudelijk in beweging, nemen
zo slöbhts mot heel lange ■tusschonpoozen
een oogenblikje rust, staand en scherp ob
serveer end let eens op een schaap, dat
zich een beetje van zijn soortgcncoten ver
wijdert; dadelijk wordt het weer in het ge
lid gedrongen.
Het oog is altijd op de loer, om elk toe
ken van den meester op te vangen, en dc
taak, dio het. dhr is opgelegd, wordt met
een werkelijk buitengewoon geduld en ge
hoorzaamheid vervuld.
Als ze een weg U^ngs moeten, waar aan
weerskanten veldvruchten staan, verzame
len do twee trouwe dienaren, dadelijk na
dat de herder dien inslaat en het gewone
brrr... doet hooren, do Schapen in een om
mezien; deze worden naar den weg geleid,
waar elk wachter zonder een minuut te
verliezen zich aan een kant opstelt-, op die
wijze de veldvruchten beschermend door
een voortdurend heen en weer gaan, waar
door den schapen belet wordt te veel over
c!è greppel af te dwalen.
Als er, aan den anderen kant, een of
ander nog te veld slaand' voeder moet wor
den afgeweid, dan trekt do herder met. zijn
staf do grens, die niet door dc kudde mag
worden overschreden, en van dat voor
schrift zal niet worden afgeweken, dank zi]
den uitstekenden helpers., die hem vergezel
len.
Voor velen schijnt de geschiktheid van
den herdershond, om op de schapen te pas
sen, aangeboren, om zoo to zeggen erfelijk,
als mon naar den weinigen tijd oordeelt,
die voor het africhten noodig is.
Men moet hem vooral leeren neer te lig
gen, om de kudde heen to loopen, ze to
flankeeren en haar zelfs te sorteeren. Met
het plan, ons van die punten op de hoogt©
t© hebben we ops naar ee» gewezen
vakman hegeven, die sedert zijn prilste j
jeugd het beroep van herder uitoefent.
Wat het gaan liggen aangaat, men begint
het africhten al vroeg, zoo tegen den leef
tijd van twee of drie maanden. In het be
gin dwingt men het dier met de hand plat
op dca grond to gaan liggen, terwijl men
liet herhaaldelijk het woord „neer" toe
voegt. Zoodra hij ook maar blijken geeft
van den minsten goed Sn wil bij die oefe
ning, beloont men hem mot een stukje sui
ker of vleesch. Do eerste les duurt kort en
men herhaalt haar dikwijls een week lang.
Vervolgons gaat men met dit africhten allo
dagen door, het bevel „neer" met telkens
grooter afstanden gevend, terwijl men het
vergezeld doet gaan door een bijzondere
beweging met de hand.
Om hom to leeren de kudde rond te loo
pen, gooit do herdér met zijn staf een
steentje op korten afstand van den hond,
om hem er achteraan te laten loopen; ter
wijl hij do kudderondloopt, gaat do her
der voort met achtereenvolgens den steen
of een kluitje zand, van plaate tot plaats
te gooien, altijd maar het woord uitspre
kend: „Om 1" Volgende koeren wordt de
steen op telkens grooter afstanden gowor- j
pen en binnen enkele weken, vooral wan-
neer de kudde bij elkaar is, gebeurt het j
gewoonlijk, dat de hond zijn taak goed ver- i
ridht. Zooals vanzelf spreekt, moet do be
looning of de liefkoonng altijd volgen, j
wanneer men een goeden uitslag heeft ver-
kregen.
Zoo leert men den hond ook langs de
kudde heen te loopen, door een steen naar
voren te werpen vervolgens naar ach
teren, terwijl men hem mot het woord
„loop" beveelt. Men kan hem op dezelfde
wijze aan do woorden „vooruit" gewennen
om hem naar voren te doen gaan, en
„terug" om hem naar achteraan te doen
weenkeeren, maar ovor het algemeen ge
sproken, is liet van groot belang, dat het
bevel steeds hetzelfde zij.
Om te leeren een schaap bij een oor of
oen poot t© pakken, goat de herder op een
omheinde plaats en hij hitst den hond aan,
om het schaa.p heen te draaien; op een
gegeven oogenblik brengt hij het oor of den
poot van het schaap in den b:k van den
hond met het bevel „pak aan" en hij beloont
hem dadelijk; door die les te herhalen ge
went hij den hond er aan het schaap, dat
wordt aangewezen, to pakken en stil to
doen staan. Om te voorkomen, dat de snij
tanden sporen achterlaten, hebben een
massa herders de gewoonte do tanden, die
in het vleesch doordringen, af to vijlen of
te zagen.
Ontegenzeglijk zal do jonge herdershond
binnen korten tijd in staat wezen zijn taak
te vervullen, als men hem een afgericht
metgezel geeft; dat doet dan ook overigens
de groot© meerderheid van de herders. Zoo
dra ze bemerken, dat één van hun dienaars
minder vlug is, oud, ziekelijk wordt, voe
gen ze bijna altijd een jongen hond aan
den hond, die nog in dienst blijft, to© on
zijn africhting komt dan onmerkbaar tot
stand, zonder veel nrrite,
Volgens onzo meening leenen de schapen
zich als het ware tot het vlugge africhten
van den hond. Van hun prilst© jeugd af j
maken ze werkelijk deel uit van de kudde,
en als zo nog lammeren 2ijn, leeren ze in
stinctief niet uit het gelid te komen, bij
elkaar te blijven, den herder te volgen, do
beweging van den hond te herkennen,
enz. Het bewijs hiervan is, dat de herder,
die mij de meeste inlichtingen verschaft©
voor dit artikel, herhaalde malen naar
Amerika is geweest met uitstekend' afge
richte honden, en dat hij daar bij de Amc-
rikaansche schapen, die niet aan honden
waren gewend, vooral in het begin, veel
moeit© had om zoover te komen, dat hij
een kudde kon hoeden.
Maar de herdershond dient niet. alleen
om schapen t© bewaikeu; dank zij zijn vlug
heid en gehoorzaamheid, ziet men hem
diezelfde taak ook bij hoornvee uitoefenen:
dat hebben we de laatst© dagen nog kun
nen constateeren, tosn een roode herders
hond uitstekend een kudde van zes en der-
tig stuks vee hoedde»
Zijn africhting wordt op dezelfde wijze
verkregen, als dio we juist in het kort heb
ben geschetst; men leert hem vooral om en
langs de kudde te loopen, en de beesten bij
den staart te grijpen.
In de Pyreneeën wordt hij hoeder van
do paarden in do weid©; in de Franscho
Ardennen van d© varkenskudden.
Of, nog meer, we hebben zelfs enkele
uren geleden in Thuin een herdershond
kunnen zien, die in een paar oogenblik-
ken... kippen samendreef, die zich een
beetje overal in een weide hadden ver
spreid. Dat geeft ons te donken, dat deze
nuttige dienaar uitstekend in bepaalde
streken dienst zou kunnen doen om kalkoe
nen te hoeden, die men gewoon is na af
loop van den oogst op de stoppels te bren
gen, om er de graankorrels op te pikken,
die er tijdens het oogsten zijn gevallen.
WINTERNACHT.
Als 't buld'rend windenhoir,
ontslagen van zijn banden,
Het zeevlak overgiert
bij duist'ren winternacht,
En 't hulp'loos vaartuig zweept
naar de ongastvrije stranden,
Waar slechte verderf en dood
de veogo manschap wacht; -
Wanneer met e'lken stond
de dood al hooger steigert
En, bruisend, golf bij golf
in 't lekke scheepshol dringt,
De mast verbrijzeld stort,
de pomp haar diensten weigert,
En alles kermt en bidt
en zucht en handen wringt,
Dan is het grootsch en sohoon
voor fier gestemde harten,
Gelaten, onvervaard,
bij 't woeden der natuur,
En dood en doodsgevaar
Op d'Ooeaan te tarten,
Maar ik zit liever thuis bij 't vuur.
Hoe koningin Elizabeth
bedelaars strafte.
In da Mededeeliügen van de Ver. tot ver
betering van Armenzorg te Rotterdam
wordt het volgende ontleend aan „the Ris©
and Progress of Poverty in England", door
M. G. Wilkans
Een Parlcments-akte van 1512 leert ons,
dat te dien tijde CO,000 personen voor
schuld in de vreeselijke gevangenissen van
het koninkrijk waren, cn een oud geschied
schrijver verzekert ons, dat koning Hendrik
VIII zijn wetten mot zulk een gestreng-
hoid deed uitvoeren, dat 72,000 dieven,
kleine en groote, gedurende zijn regeering
ter dood werden gebracht. Hij voegt ér bij.
dat gedurende Elizabeths regeering „schel
men dadelijk werden opgeknoopt, en dat
cr gewoonlijk in één jaar 300 of 400 van
hen aan de galg kwamen".
De straf, op bedelen gesteld, was gegce-
seld en op het rechteroor gebrandmerkt te
worden. Deze wet werd echter gewijzigd,
en een latere bepaalde, clat de bedelaar
„tot het middel ontbloot en tot bloedens
toe gegeeseld zou worden". Daarna werd hij
naar zijn geboorteplaats teruggezonden.
Hij moest den magistraat echter om een
bewijs verzoeken, dat hij gegéeseld was,
en dit bij den magistraat van zijn geboor
teplaats inleveren. Een dezer getuigschrif
ten is in het Britsch Museum nogaanwe2ig.
Om allen twijfsl weg te nemen, wie onder
schelmen en vagebonden te verstaah waren,
had men nauwkeurig omschreven: Men-
schen, die voor behoorlijke loonen weigerden
to werken; handkijkers, gelaatkundigen,"
toekomst-voorspellers; minstreelén, die niet
in dienst van een „baron van het konink
rijk" waren, goochelaars, ketellappers,
marskramers en matrozen, die ten onrecht©
beweerden 6chade op zee geleden te heb
ben,. enz*