De Geschiedenis van een Goudstuk.
FEUILLETON.
Pa kielde Zwerver.
aj
Het leven der vogels in Januari.
~~r nrri" -rT"r~--^r»h.
Eenige dagen voor de Fransche revolutie,
in hot jaar 1789, had op een kouden winter
avond, een arme kleine jongen, die naal
den verkocht, zijn draagbaren winkel op
de boulevarda van Parijs uitgestald. Des
tijds waren deze niet zoo schitterend ver
licht als tegenwoordig, er waren weinig
wandelaars op de been, zoodat het walmen
de eindje kaars, dat de jonge koopman had'
aangestoken, weinig nieuwsgierigen en nog
minder klanten trok. Het kind, ongeduldig
geworden door die eenzaamheid, wist, om
de aandacht der voorbijgangers te trekken,
niets boter te doen dan een vroolijk liedje
te zingen; doch de kleine handelaar verloor
zijn doel niet uit het oog en prees, tusschen
de coupletjes door zijn koopwaar aan.
Dez» list had hem reeds eenige honderden
naalden doen vorkoopen, doch de winst
was zoo klein, dat hij er nauwelijks zijn
kaars van kon betalen. Toch liet hij zich
niet ontmoedigen, en vervolgde zijn gezang,
dat hij afwisselde mot lofspraken op zijn
naalden. Een jonge man, in een mantel
gehuld, kwam langs hem heen. Hij stond
lachend stil en zeide tot het kind:
,,Je zingt valsch, kleine snaak."
„Ik heb toch geen les gehad van Uw mu
ziekmeester", antwoordde de ander.
Dit antwoord deed de onbekende nog lui
der lachen.
„Hoe heot jet*' vroeg do ander.
„August."
„En hoe nog meer?"
„Ik heb geen anderen naam."
„Wat, heb je dan geen vader of moeder V'
„Ik ken niemand dan een oude vrouw,
die voor mij zorgt, en die mij slaag geeft,
als ik niet genoeg van haar naalden heb
verkocht."
„En zou je vanavond slaag krijgenl"
vroeg de vreemdeling belangstellend.
„Hm," antwoordde het kind, hem lachend
aanziend, „clat kan wel gebeuren als U
mij aan de praat houdt, in plaats van mii
mijn koopwaar te laten aanprijzon."
En hij begon weer te roepen om klanten
te trekken, doch de klanten schenen het er
op to hebben gezet om niet te komen. De
onbekende zag zijn teleurstelling, met een
lachje op het gelaat aan, en dit maakte den
ongeduldigen August een beetje kwaad.
„Mijnheer, U brengt .mij ongeluk aan."
„Nu," vroeg de onbekende, „hoeveel
moet ik je voor je koopwaar geven?"
„Maar, mijnheer," zeide August., terwijl
hij den prachtigcn pels van den onbekende
Welwillende en onbevooroordeelde lieden
zouden dé toewijding, de tegenwoordigheid
van geest, de zachtheid van den jongen
verpleger hebben opgemerkt, doch men
was te zeer tegen hem ingenomen, om
hem daarvoor dankbaar to zijn. Alleen de
lieer Lasalle lette er op, doch hij zeide
mets.
Op een ctag on waakte Richard uit zijn
sluimering en zag, zonder dat doze her
bemerkte, langen tijd naar Jacques, die
aan het voeteneinde van liet bed zat.
„Jo bent een goede jongen," zeide hij,
„ik houd veel van je."
„Ik geloof niet, dat ik goed ben." ant
woordde Jacques, plotseling uit zijn over-
peizingen cfpgewekt, „maar als er wat
goeds in mij is, dan heb ik dat aan mijn
moeder t© danken. Zij heeft mij leeren
bidden."
,,Nu." zeide Richard, „bid dan ook eens
voor mij, wil je?"
„O ja, heel graag," was het antwoord
en Jacques knielde hij bet bed en deed
een eenvoudig gebed.
„Nu ga ik slapen," zeide de kleine jon
gen. „en als ik wakker wordt, ben ik mis
schien veel beter."
bewonderde. ,,U ziet er niet naar uit, of
zelf Uw hemden verstalt.'
„Wat doet dat er toe, neem dk voosr je
naalden."
August strekte de hand uit en bij het
twijfelachtig licht van zijn kaars zag hij
een goudstuk.
„Neem den geheelen voorraad", zeide hij,
„en dan moet ik U nog driemaal zooveel
leveren."
„Houd alles maar," antwoordde de
vreemdeling, ,en probeer of jo niet zuiver
zingen kunt."
„Mijnheer," zei de jongen, .,U hebt mij
een weldaad bewezen. Wilt U mij Uw naam
zeggen, opdat ik mijn weldoener later kan
terugvinden?"
„Dat is niet noodig," antwoordde de
vreemdeling en wilde heengaan, doch
August drong aan en smeekte met gevou
wen handen.
„Do markies do Saint Germain", ant
woordde de jonge man en verwijderde zich
haastig.
Het kind bleef een oogenblik stil zitten,
alsof hij beproefde dien Tv^m in zijn ge
heugen te prenten en eindelijk vorliet nij
don boulevard, met zijn mars op den rug,
al mompelende: „ik zal het onthouden."
Twintig jaar later keerde de markies de
Saint Gerröain dien we zoo edelmoedig en
vroolijk hebben gezien uit een vreemd land
terug. Die twintig jaren, die hem veel leed
hadden gebracht, hadden hem oud gemaakt.
Toen hij, dio vroeger prachtige eigendom
men bezeten 'had, dn Frankrijk tomig
kwam, zag hij zich beroofd van al zijn goe
deren, die godurc-nde de omwenteling ver
kocht waren. Toch bleef hem nog wel iets
over, dat hem van rechtswege toekwam,
doch daarvoor moest hij een kostbaar pro-
oes beginnen en de markies had niet eens
heb noodige om van te leven. Tevergeefs
wendde hij zich tot zijn vrienden, die hij
vroeger zoo dikwijls geholpen liad. Zij be
loofden hem veel, doch deden niets.
Op een dag zat hij droevig gestemd, in
het ellendige kamertje, dat hij bewoonde,
toen een rijtuig voor do deur st.il hield, en
een jonge man, wiens gcheelo uiterlijk wel
vaart aanduidde bij hem aanklopte. Hij
ging zelf open doen, want een bediende
hield hij er sedert lang niet meor op na.
Dc onbekende trad binnen, nadat hij zich
vergewist had, dat hij* met den heer de Saint,
Germain sprak.
„Mijnheer", zeide hij, na eenigen tijd
met hem gesproken te hebben, „ik weet dat
gij een vrij aanzienlijke» som noodig hebt
om een proces te voeren, waarvan uw toe-
Ter wijl dit aandoenlijk gesprek in de
ziekenkamer plaats had, gebeurden er in
de huiskamer hee«l andere dingen.
Raoul kwam zijn broeit je nauwelijks eens
per dag opzoeken en toonde liefde noeh
bezorgdheid. Zijn vriencteohpip met den
nieuwen palfrenier yan zijn vader werd
steeds inniger. De heer Lasalle had hem
dikwijls gezegd, hoe onaangenaam hij dat
vond, doch Raoul stoorde zich volstrekt nier
j aan de woorden van zijn vader en bad
eenmaal zelfs brutaal geantwoord, dat het
geen wonder was, dat hij Prosper's gezel-
schap zocht, omdat deze de eenige op het
kasteel was, die niet doodelijk vervelend
was om mse om te gaan.
j Niemand haÜ hem ooit zoo rufw, izoo
brutaal, zoo voortdurend weerspannig ge
zien. Prosper prikkelde zijn ontevredon-
heid, door hem steeds te vertellen van
de paarden en jachtpartijen van den
graaf van Mareuil, bij wien hij in dienst
geweest was. De zoon van den graaf was
niet ouder dan Raoul en had reeds zijn
eigpn geweren, honden en paarden. Raoul
i voelde zich vornederd, omdat hij zoo
klein gehouden werd en alleen een oude
ponny bezat. Zijn slecht humeur kwam
i altijd neer op Jacques, wien hij iets on
aangenaams zei, zoo vaak zijn vader het
J niet hoor en kon.
..Het is wel jammer, mijnheer Raoul."
i zei Prosper. „dat u niet op de jacht
j moogt gaan. Lang niet alle heeren van
uw leeftijd zouden zoo gehoorzaam zijn
komst afhangt. Ik ben een der rijkste koop
lieden van Parijs en ik kom mijn gehuele
vermogen te uwer besohikking stellen."
„Mijnheer", antwoordde de markies, ten
hoogste verbaasd, „ik begrijp niet, waar
aan ik die groot© belangstelling..."
„Ik hee»t August", antwoordde de jonge
man, herinnert gij u mijner nog?
Saint Germain dacht even na; het ge
beurde op den boulevard, was hem geheel
door het hoofd gegaan. Toen herinnerde
de koopman hem aan het goudstuk, dat hij
aan den armen, kleinen marskramer gege
ven had.
„Die aalmoe© was goed besteed mijn
heer", vervolgde hij, „met uwe edelmoedi
ge gave begon ik een nieuwen handel, die
meer winst opleverde dan de vorige. Daar
mee breidde ik mijn zaken al meer en meer
uit door ijver en volharding heb ik een
groot fortuin verworven. Neem mijn
diensten aan, mijnheer, want ik ben alles
verschuldigd aan den edelen man, die mij
het middel heeft verschaft om uit de el
lende te geraken."
De markfces ötemde toe en iwas weldra
weer in het bezit van dat gedeelte zijner
bezittingen, dat niet verkocht was. Tegen
woordig is zijn familie zoo rijk als zij ooit
te voren geweest ia.
Als er veel sneeuw gevallen is, die den
grond bedekt, en in stapels tegen de heg
gen aanligt, clan doet op vele plaatsen bet
gewicht van de toppen der twijgen de heg-
.gen vooroverbuigen en een dak vormeu
naar de zijde, die van den wind is afge
keerd. In en om die plaateen vergaderen
zich de vogels om beschutting en voedsel
to zooken. Tot het uiterste gedreven, lotge-
nooten in de ellende, zoeken ze elkander
op, zonder op soorten te letton. Het rood
borstje sluit vriendschap met ieder, die hem
voedsel geeft. De spreeuwen zoeken naar
kruimpjes en andere kleinigheden, daar de
honger hun de schuwheid voor eenigen tijd
doet tor zijdo zetten. Daar boeten z© even
wel voor, want vaak worden ze gevangen
in knippen, tot grooto vreugde der stroo-
pers die er op los trekken, zoodra zij het
geschreeuw der gevangen dieren hooren.
Ook graven zij dikwijls een kuil vóór in
den stal en strooien daarin eenige haver
korrels en stukjes brood. Dan komen de vo-
I gels er op af, en... een flinke lading hagel
i legt er een twintigtal gelijk neer.
I „Die ellendige spreeuwen eten mij in den
j als u. Mijnheer Arthur zou zich niet in
een kooitje laten netten al3 een vogeltje
dat nog geen vleugels heeft."
j „Je weet wel, Proeper," zei Raoul ge-
1 érgerd, „dat Papa in zijn jeugd getuige
geweest is \un een Yree&elijk Ongeluk,
j dat een van zijn broers op de jacht over-
kwam en dat hij sedert dien tijd niet
meer over jagen wil hooren."
„Macjr er is volstrekt geen roden,
waarom u niet zoudt jagen, mijnheer
Raoul; als u maar een geweer hadt, dan
zouden we samen gaan, zonder dat iem^rxl
er iets van af wist."
„0, als ik maar een geweer had," zucht
te Raoul.
„Welnu, ik heb pas neg een prachtig to
koop zien staan, geef mij zestig gulden
en ik koop het van avond voor u."
„Zestig guldendie heb ik niet, ik heb
er maar tien bij mij."
„Vraag ze dan aan uw Papa. Die 16
rijk genoeg, om u dat geld te geven."
Deze gesprekken herhaalden zich dik
wijls, totdat Raoul eindelijk zoozeer ver
vuld was van den lust, het mooie jacht
geweer te koop en, dat er voor geen ande
re gedachte plaats was. Zulk een verlan
gen kan, als het niet bestreden wordt,
aanleiding geven tot veel kwaad bij een
jongen zooals Raoul, die aan geen tucht
j gewend was.
Richard had een 'slechten nacht gehad
en aliep tegen den middag in en ook