Een edel drietal. Omstreeks 1760 leefde er te Palermo op Sicilië een man, Torinelli genaamd, die oekend stond als een braaf mensch. Op een dag kreeg hij een bezoek van drie rijke kooplieden, Fozza.ro, Picatti en Os- trin, die hem wilden spreken. Mijnheer Torinelli," zei Fozza.ro, „wij hebben hier een som van honderdduizend gulden, die wij u, daar wij voor zaken op reis moeten, in bewaring wenschen te ge ven. Gij moet onQ echter beloven, dat gij het aan geen van ons drieën zult afgeven, wanneer de beide anderen niet tegenwoordig rijn." Torinelli vond het wel vreemd, dat de drie vrienden elkaar zoo weinig vertrouw den, maar hij stemde toe, toekende een stuk, en nam het geld in ontvangst. Eenigen tijd daarna zat Torinelli uit te rusten van een zeer vermoeiencLen dag, tjen Osmin bij hem kwam en met veel ophef vroeg hem onmiddellijk te mogen sproken. Mijnheer Torinelli," begon hij dadelijk toen hij wae binnengelaten, „k kom op ten ongelegen dag, dooh de zaak, die ik met u to bespreken heb, lijdt geen uitstel. Mijn twee compagnons en ik hebben bericht go- kregen, dat or morgen te Vrcefrë een Spaansoh schip aankomt, geladen met kost bare koopwaren, waarop voor ong veel te verdienen valt. £r moet spoed;g gehandeld worden, anders is een ander ons vcor. Stol mij onmiddellijk do hrndavdduizend gulden ter hand, mijn paard wacht bene den." Mijnheer Osmin," zei Torinelli ,,tot mijn grooten spijt kan il aan uw verzoek niet voldoen, mant ik mag u het geld niet geven bij afwezigheid van uw beide com pagnons." Maar Fozzaro en Picatti rijn ziek," drong Osmin aan, ,,en zij zenden mij naar u toe om het gold te 'halen. Wij zijn toch alle drie eerlijke lieden, wat. hebc gij dus te "Vreezen? Haast u, want gij zoudt ons een gelegenheid doen missen, die zich niet meer zal voordoen." Hij sprak zoo lang, dat Torinelli einde- 'ijk toegaf. Kort daarna kwamen de twee andere kooplieden bij hem en overstelpten hem mot verwijten. Zij dreigden hem zelfs met de gevangenis, indien hij him niet eveneens de *om ter hand stelde. Torinelli was een eerlijk man, doch rijk was hij niet en buitendien vreesde hij zijn goeden n?am te verliepen. Als ik geen middel vind," zcide hij togen zijn vrouw, „om mijn rechters te „Wel, jongen," zcide hij naar diens ge wonde bloote voeten ziende, „waar kom je vandaan?" „Uit Sordy, mijnheer." „Uit Sordy," herhaalde de heer Lasalle, „is dat ver hier vandaan?" „O, ja mijnheer, ik heb tien dagen ach tereen geloop cn en moet nog een heel eind afleggen; ik wil overmorgen in Parijs zijn." „Overmorgen? Zulk een afstand in twee dagen I" „Ik zal het proheeren, mijnheer." „En wat ga je in Parijs doen?" „Daar woont een tante van moeder, daar ga ik heen." „En waar is je moeder „Zij is een maand geleden gestorven, mijnheer," antwoordde het kind, met i moeite een traan terughoudende. „Hebt ge geen andere bloedverwanten?" „Neen, mijnheer." „En wie heeft je op het denkbeeld ge bracht naar Parijs te gaan?" „Mijn moeder hfeeft mij dat gezegd, voor zij stierf. Zij dacht, dat mijn tante wel 'oor mdj zorgen zou om harentwil, en dat ik haar ook wel van dienst kon zijn." „En weet je, hoe die tante heet?" „Ja, mijnheer." En het kind haalde een eenvoudig, ver sleten portefeuille uit zijn zak, waaruit overtuigen, dan ben ik verloren en zal mijn schande stellig niet overleven." Do arme Angola Torinelli tobde haar hersens af om haar echtgenoot to helpen, doch zij vond geen uitweg. Op een middag wandelde zij door de straten van Venetië, toen haar oog werd getrokken door een rijk gekleed kind van een jaar of acht, dat niet wilde gehoorza men aan zijn bewaakster, maar midden op den weg dian6te en gekheid maakte. Plotseling nadert een rijtuig in volle vaart, de onvoorzichtige kleine hoort het niet, keert zioh om, struikelt over een steen en valt vlak voor do paarden. Angela heeft alles gezien, zij vliegt naar voren, grijpt hot kind bij zijn kieltje en slaagt- er in het nog juist bijtijds terug te trekken. „O mevrouw," riep de bewaakster van hot kind uit, hoeveel dank ben ik U ver schuldigd. Kom met mij mede, opdat de vader van den kleinen Pietro ten minste de vrouw kan zien, die zijn eenig kind go- red heeft. Angela Torinelli heeft geen keus, die kleine jongen klemt zich aan haar vast en weigert een pas te doen, als zjj niet mee gaat, en geleidt haar naar den grooten tuin van den President Avalaro, die beeft als hij hoort van het gevaar, waarin zijn zoon verkeert heeft." „Mevrouw," roept do gelukkige vader uit, terwijl hij Angela de hand drukt, „beschouw mij als uw vriend, uw schuldenaar, zoo lang ik leef." Nu maakt Angela van de gelegenheid ge bruik on vertelt den President wat haar echtgenoot overkomen was en hoe hij met schande werd bedreigd. President AvaJaro had aandachtig toe geluisterd en zcide met eon slim lachje: „Wees gerust, mevrouw laat uw echt genoot zonder vrees den dag der terecht zitting afwachten." De dag kwam. Toen de beide partijen hun lezing van de zaak hadden gegeven, wendde, de President zich tot Torinelli met de woorden: „Erkent gij, dat d© drie kooplieden u een som ter hand hebben gesteld van honderdduizend gulden en dat gij die slechts mocht terugge/ven, wanneer rij haar ge zamenlijk kwamen opeiischen?" „Hëlaas, ja," stamelde dc ongelukkige, die zioh reeds verloren waande. „Welnu," zeide do President, gij moet uw belofte houden cn het geld aan deze drie eerlijke Heden teruggeven, als rij het alle drie te samen komen vragen." Toen zeide hij tot Fozzaro en Picatti: „Gaat Osmin halen en verschijn met hem hij een brief nam met bijna onleesbaar adres, zoozeer had de hand, die het geschre ven hjad, gebeefd vtan ajandoening of zwakte. De heer Lasalle laa het met moeite. „Arme jongen," zeide hij, „die tante kan je onmogeUjk vinden; die straat be staat niet meer, want rij is reeds lang gesloopt. Hoe lang is het geloden, dat je bericht van die tante hebt gehad Vijf of zes jaar, misschien wel langer." „Maar, als zij in dien tijd niet- gestorven is, dan heeft zij glegemheid gehad om tien maal te verhuizen." „Men zal mij toch wel kunnen zeggen, waar rij gebleven is," zei het kind. „Denk je dan, dat het in Parijs toegaat a<ls in een dorp, waar alle menschen elkan der kennen? Parijs is een onmetelijke stad, waar degenen, die heden vertrekt, morgen vergeten is. Kom mee, naar mijn huis, dan kunnen wij inUohtingen inwinnen zoo dra jo tante gevonden is, kan je naar Pa rijs gaan. Maar wat heb je daar in dat dicht geknoopte pakje. „Een hemd, een broek en mijn boeken en schoenen." „Schoenen? waarom trek je die dan niet aan." „Mosder heeft mij aangeraden er zoo weinig mogelijk op t-e loopen." De heer Lasalle glimlachte. „En wat voor bleken? Leerboeken van de volksschool zeker V' voor Torinelli, dan zal deze zijn belofte nakomen." Hij wist wel, dat Osmin die voor de som die hij had ontvangen een kwitantie had g geven zich met zou durven vertoonen Zijn twee medeplichtigen gingen teleurge steld heen. Ingezonden door Truu* r. d. Brande. Een dame vraagt aan haar vriendin, dia ze komt bezoeken: „Maar, lieve Agnea, wat scheelt uw Jantje toch„Gisteren was hij nog zoo gezond als een viscfaje in het water." „Och beste," antwoordde Jantjes mama, „hij heeft zooveel gezondheids-chocolade gegeten, cLa-t hij er nu doodziek van ia» Guitig geantwoord. „Foei, wat maken jullie toch een leven, wat voeren jullie toch voor kattenkwaad uit!" riep Jenny, de oudste zus, haar kleinere broertje en zusje toe, die aan een tafel hun schoolwerk zaten te maken. „Och niets, zuslief!" antwoordde Henri, „wij maken geen lawaai, maar mijn vloei* paipie-r is gevallen." ïngez. door „De Theeroosjes." Een luiaard, die altijd in de loterij speelde, maar nooit iets trok, klaagde aan zijn buurman zijn nood. „Trek dan eens een handkar, misschien ben je dan gelukkiger," was het antwoord. Meester vraagt aan Hans, die met een gat in het hoofd do school binnenkomt, „Wat scheelt er aan. Hans?" Hans builend: „Kees en ik hebben Dtfr- vid en Goliath gespeeld en ik wa© Go liath." Ingee. door „Vergeef-mij-nieti." Jantje. „Vader, waarom zijn er van cBe witte potjes aan die telegraafdraden Vader: „Dat is voor de telegrammen, die scEuilen er onder als het regent." Jantje: „Blijven ze daarom dikwijls zoo lang weg?" Ingoz. door Willem Veldbnyaa. Jan: „MoedfeT ik heb een groot gat hl mijn kous." Moeder: „Ik heb vanochtend nog beide kousen nagezien, doch ik vond geen enkel gat." Jan: „Nu moe, u behoeft mijn kous niet na te zien en niet te stoppen, want mijn been moet er toch in." „Ik heb nooit school gegaan mijnheer, wat ik weet, heeft moeder mij geleerd." „En wat weet je?" „Een beetje lezen en schrijven." De heer Lasalle zeide niets meer en scheen geheel vergeten, dat er iemand naast hem liep, tot- het oogenblik. dat hij, gevolgd door rijn beschermeling den bloe mentuin betrad. Hij trad het huis binneü door een deurtje, dat naar de keuken en provisiekamer leidde, bracht den jongen in het sous-terrain waar de bedienden het middagmaal gebruikten en gaf order hem een goed maal met soep en vleesch voor te zetten en een bed voor hem gereed te ma ken. De eerste beweging van den kleinen zwerver was, naar het venster te loopen om de mooie boomen in het park, het flu- weelcn grasperk en de heerlijke bloemen, beter te kunnen bewonderen; toen zag hij. Richard ander don lindeboom liggen, al leen omringd door boeken en hij vroog zich af, wie dat arme bleeke kind wel kon' zijn. Richard's blik dwaalde toevallig naar de vensters van het sous-terrain, hij zag daar tot zijn verbazing een vreemd gezicht en de oogen der beide kinderen ontmoeten elkander. De kleine zwerver sprong uit het venster en wa9 in een oogwenk bij het ziet-p k1'"/*. CWordt vervolge?).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13