FEUILLETON.
kleine Zw@r¥®r.
Laten wij nu eerst een mooie kat maken.
Zwart kaloen fluweel geeft haar een def
tig uiterlijk, groene, soliitterenclo gLazcn
koralen verleemen aan haar oogen den eigen-
aardigen glans, die in geen kattenoog mag
ontbreken. De onze heeft fluweelen poot
jes en houdt de nagels ingetrokken. De
snorharen zai poes door moedwilligen vin
gertjes wel spoedig verliezen, doch dat hin
dert niet, als zij haar mooi en blauwen
halsband met de klinkende schelletjes maar
behoudt.
Haar erfvijand, de fox-terrier, zal, naar
Wij hopen in de kinderkamer vrede met
'haar houden, anders zoude het ons berou
wen moeite en arbeid aan hem te hebben
besteed. Wij zullen hem in elk geval een
zittende houding geven, opdat hij niet da
delijk op de zwarte kat zaJ toeloop en. Wij
geven hem een huid van een witte stof en
naaien hem een grooten zwart Lakenschcn
of zijden lap, met een opening voor het oog
aan weetrsj'jjd'en, aan den kop. Daar achter
maakte de zwarte schitterende oogappel
dubbel effect. Willen wij Fox zeer natuur
getrouw uitbeelden, dan maken wij ook
het neusje zwart cn in den omranden
snuit hangen wij op zijde, een rood stukje
laken als een tusschen de Lfcnden geklemd-?
tong. Voegen vrij dan nog een halsband
met gesp aan zijn uitrusting toe, dan moest
hij eigenlijk dankbaar spelen met het
stompje staart, dat wo hem geven.
Tot slot de witte olifant, die juist door
zijn plompe verschijning gemakkelijk te
vervaardigen is Grijs katoe-p flanel, voor
de huid en een gioote menigte kapok en
watt- n zorgen voor het inwendige. Schitte
rend zwarte knoopen worden hem als
oogen ingezet. De reusachtige coren, van
dubbele stof, krijgen geen watten binnen-
laag, opdat zij in sierlijke plooien aan d^n
reuzenkop kunnen worden g*zet. Ook de
staart wordt slechts van stof genaaid en
aan het ondereinde van franje voorzien.
Een dek van rood laken, met goud om
boord en kleine belletjes, volmaken het
ruooie speelgoed.
2n Italië, en wel in den omtrek van Fer
rare, woonde een boer, Beppino genaamd,
die met de dochter van den ouden apotheker
getrouwd was.
Toen de oude heer stierf, liet hij zijn doch
ter en schoonzoon niets na dan een paar
pakjes geneeskrachtige kruiden. Beppino en
Giannina wisten niet, wat daarmede aan te
vangen en brachten ze naar den zolder.
Een paar maanden later werd Beppino's
oogst door hagelslag vernield en kort daar-
Zijn huisje was dichtbij en niemand,
zelfs de heer Lasalle niet, betrad het zon
der zijn uitnoodiging. Hij liet vreemde be
zoekers gaarne de leiboomcn en groenten-
bedden bewondterm, wanneer het ten
minste bezadigde mensehen van rijperen
leeftijd waren, doch hij had een onovorwin-
nelijken afkeer van de jeugd, die naar hij
meende tot alles in staat was. Hij had waar
lijk wel rede zoo te denken, want Baoul ver-
Tiet nooit den tuin, zonder er de sporen
van zijn tegenwoordigheid achter te laten
in den vorm van vernielde planten.
„Wat zie ik daar, Anselmus?" vroeg de
heer Lasalle, toen hij door het poortje
keek, dat den tuin aan de achterzijde af
goot. „Is het een kind?"
Anselmus keek in de aangewezen rich
ting en haalde de schouders op.
„Een of ander kleine landlooper," ant
woordde hij, „ik zal hem duidelijk maken
dat hij zijn biezen pakt. Ik houd daar niet
van, zoo vlak bij mijn tuin." „Wat kan het
j© achelen? De arme jongen zal waarschijn
lijk niet eens binnen komen. Maar Ansel
mus, ik hoop niet-, dat je van plan bent
na brak er brand uit in zijn korenmolen.
Hij was wanhopig en meende, dat hem en
zijn Giannina niets oversohoot dan de hon
gerdood. Doch zijn vrouw was flinker; zij
zette een pot en ketel water op het vuur
en verzocht haar man de kruiden van den
zolder te gaan halen. Beppino begreep vol
strekt niet, waarvoor dat moest dienen,
doch voldeed aanstonds aan het verzoek.
Giannina zocht ecnige kruiden uit deed
die in het kokende water, schuimde het
soepje van tijd tot tijd, roerde het om, liet
het koud wordon en zeide: „Proef er nu eens
van."
„Het smaakt afschuwelijk/' riep Beppi
no uit.
„Dat doet het", antwoordde zijn vrouw,
,,en toch bohandelde de beroemde dokter
Aooórambino, voor wien mijn vader recepten
bereidde, hiermede alle mogolijke kwalen.
„En wat reiden de zieken?"
„Zij, die stierven, zeiden niets, de ande
ren bedankten den dokter, waaruit ik be
sluit, dat het recept goed meet zijn. In ieder
geval heeft dokter Aocorambino er een groot
vermogen mee verworven en niets belet ons
hetzelfde te doen."
Nu ging Giannina naar het dorp en kocht
daar, voor hot weinige geld, dat zij nog be
zat, medicijnflescbjes. Toen men haar vroeg,
waarvoor zij dio noodig had, wilde zij eerst
niets zeggen, doch na een paar dagen ver
telde zij onder geheimhouding aan Franchet-
ti, die liet mededeelde aan Ribetta, die het
aan iedereen vertelde dat Beppino een drank
had samengesteld, waarmee alle kwalen kon
den worden genezen. Zoodra dit geheim
openbaar werd, moest iedereen van dit toó-
vermiddel een flcschjc hebben; het wfepd
al duurder en duurder verkocht en Beppino
en zijn slim vrouwtje leefden cr goed van.
Maar bedrog wordt altijd ontdekt, dat
moest Beppino ook ondervinden.
Op een dag kwamen cr twee ruiters, dio
Beppino dc boodschap brachten, dat de Her
tog van Ferraro hem liet ontbieden. Het be
vel was voor geen twee uitleggingen vatbaar
en drie uren later werd de wonderdokter de
vertrekken van den Hertog binnengeleid.
„Zijt gij het", vroeg deze, „die alle kwa
len geneest?"
„Ja Hoogheid", antwoordde Beppino on
voorzichtig.
„Zeor goed. Mijn zoon heeft bij het eten
van ge vogeltje een beentje in zijn keel ge
kregen. Als je het er uithaalt, krijg je drie
honderd gulden, gelukt het je niet, dan zal
ik je dertig stokslagen laten toedienen.n
De wonderdokter werd bij het bed gebracht
van den zieke. Hij gaf den jongeling eenige
druppels van zijn dTank in, stak hem toen
twee vingers in den keel en dat, gevoegd bij
den afsohuwclijken smaak van het drankje
hem mot steenen te gooien," zei de heer
Lasalle, ziende dat do tuinman een steen
opraapte. „Hij doet er geen kwaad mee dat
hij uitrust in de schaduw van dien appel
boom."
Met dece woorden trad de heer Lasalle
op het poortje toe en nam den kleinen jon
gen ongemerkt meer van nabij op. Deze
'hapte gretig in een stuk brood, dat heel
taai moest zijn, te oordeelen naar de moeite
die het hean kostte, er in te bijten en at,
waarschijnlijk om het een smaakje te geven,
eon van de onrijpe appelen die in het gras
lagen. Hij zat op den rand van den greppel
met den rug gekeerd naar den weg en de
richting van zijn oogen volgende, zag de
heer Lasalle, dat zij gevestigd waren op
een mooien pereboom, die in een hoek van
den tuin stond aan het eind van zijn
lange over den muur hangende takken, zijn
sappige vruchten droeg, als om den voor
bijganger uit te noodigen, er van te pluk
ken. De eigenaar van den boom trad eenige
stappen achteruit, om zeker te zijn, dat
de blik van het kind, als hij zich van den
pereboom afwendde, den zijnen niet ont
moeten kon. Hij twijfelde geen oogehblik,
of het kind zou voor de verzoeking bezwij
ken en het verwonderde hem, dat dit niet
reeds gebeurd was. Ilij was zeer verrast,
toen de jongen zich half oprichtte en de
hand uitstrekte, om nog een van die groene
appels te grijpen, waarin hij met graagte
maakte dat de patiënt bet beentje uit
braakte.
Nu was hij in de gunst en door geheel
Ferrare werd zijn na. .1 bekend. Eenige da
gen na de genezing van den prins, werd Bep
pino gewekt door een hevig geraas onder
zijn venster. Hij keek uit het raam en daar
stonden alle kreupelen, blinden en lammen
van Ferrare, en riepen, zoodra ze hem in het
oog kregen:
„Leve dokter BeppinoY'
Beppino wist niet wat dit allee te bedui
den had, doch even later ontbood de Hertog
hem en zeide:
„Hier zijn zeshonderd guldon. Een konrn»
als de uwe kan niet te duur betaald worden,
maar bewijs mij nu een dienst. Geneep die
zieken daar, die den tocht naar u hebben
ondernomen."
„Moet ik die allen genexen en wanneer t"
vroeg Beppino verschrikt.
„Dadelijk, de zieken houden niet van
wachten."
Nu koos de wonderdokter de wijste par
tij, hij viel den Hertog te voet en bekende
zijn schuld.
De Hertog was zeer ontsteld. Hij fr^d aan
al die lieden genezing beloofd en was woe
dend op den bedrieger, die hem bij zijn on
derdanen onmogelijk zou maken. Na eenig
nadenken riep hij uit:
„Of jij die mcnschen genezen kunt, is
jouw zaak. Ik heb beloofd, dat je het zoudt
doen; ga naar hen toe en red je er uit. Ge
nees je ze, dan kan je gaan waar je wilt,
gelukt het je niet, dan wacht je een zware
straf."
Beppino begaf zich naar de groote zaal,
waar alle zieken bijeen gekomen waren.
Eenigen tijd lang liep hij met groote stap
pen het vertrek op en neereindelijk wendde
hij zich tot de vergadering met de woor
den:
„Mijn vrienden, ik kan u genezen, maar
een van u moet in het vuur geworpen wor
den en uit zijn vet zal ik de zalf bereiden,
die dc anderen genezen moet. Daarvoor zal
ik den ziekste onder u nomen. Ik begin dus
met te onderzoeken, wie daarvoor in aan
merking komt. En hij begon nummer <ién te
vragen
„Wat scheelt u
„Niets, ik meende dat ik ziek. was, maar...'
„Ben je nu boter? Dan heb je hier niets
meer te maken, ga maar heen."
Aan de deur stond de Hertog, die aan ei
ken vertrekkende vroeg:
„Wel vriend, hoe gaat het er mee?"
„Uitstekend, Hoogheid."
Binnen een uur was de zaal leeg en
Beppino kon gaan, doch hij speelde nooit
meer voor dokter en kwam den Hertog
ook nooit meer om dar de oogen.
beet, doch niet zonder een leehjk gezicht te
zetten. Toen liet do heer Lasalle het
poortje openen en vertoonde zioh aan de
oogen van den kleinen reiziger, die, daar
hij met de rug naar hem toezat, en geheel
in beslag genomen werd door het zware
werk van zijn kaken, hem eerfet bemerkte,
toen hij vlak voor hem stond. Het kind
schrikte niet, scheen zelfs niet verraat, wat
den heer Lasalle bevestigde in zijn ver-"
moeden, dat hij geen kwade bedoelingen
had.
„Wat doe je hier, mijn jongen?" vroeg
de heer Lasalle.
„Ik zit hier een oogenblik uit te rusten
en te eten," antwoordde de jongen, terwijl
hij opstond en zijn pet afnam.
„Zou je geen trek hebban in wat beters,
dan droog brood en onrijipe appels? Waar
om heb jo niet een paar van die mooie
peren geplukt, die zoo vlak bij je hangen?"
„Omdat ze mij niet toebebooren."
„Maar als ze je gegeven worden, dan eet
je ze toch wel?"
„O, ja mijnheer."
„Nu, mijn jongen, ga dan maar mee, ik
zal er je zakken mee vullen."
Anselmus geloofde zijn oogen niet, toeo
de heer Lasalle den kleinen zwerver in zijn
tuin bracht, peren voor hem plukte, em-
toen, in plaats van hem weg te jagen, een
gesprek met hem begon.