VOOR DEJEUGD
l&IDSCH DAGBIAD
Anekdoten.
Oplossingen der Raadsels.
Hoede ODlossingen ontvangen van;
Correspondentie.
No. 14952.
Woo IB November.
Anno 1908.
A
•v.
Het bosch en het heidekruid.
De inneming van Castlehouc.
Ingez. door: „Doornroosje".
Schildwacht: „Halt, wie daar?"
Boerin (met een groote mand op het
hoofd): „Nou, zeg, wees maar niet hang
hoor, ik zal je geen kwaad doen."
„Foei, Marieitje, wat zie je er uitl Zie
eens, je jurk is vól met inktvlakken."
„Oab moe," antwoordde de kleine, „wij
hebben „vanmorgen les in het schoonschrij
ven gehad."
Frana* „Nu weet ik niet meer hoe ik het
maken moet. 'Eengjstensn viel ik op een
sak meel, ik maakte wij wit... en kreeg
klappen. G ia tenen wierp ik den inktpot
om, ik maakte mij zwart en kreeg een pak
•laag. Vandaag ging ik op een pas geverfde
bank zitten... mijn broek was groen en mijn
vader gaf mij een welkomstgroet, dat mijn
ooren zoo róód werden als een gekookte
kreeft.
Ingez. door „Ivan."
Hoe er gelachen wordt.
Een sergeant-majoor hield de volgende
toespraak tot zijn aangetreden compagnie:
„Onze nieuwe kapitein houdt er van nu
en dan iets aardigs te zeggen. Daar moe-
tem jullie natuurlijk om lachen. Maar er
rijn van soldaten, die lachen precies
als een oude vrouw: heheheheheof zij
kraaien als een kwartelhèhèhèhhè 1 of
ze bolderen als een leeg rollend oud bier
vat: hohohohoho 1 of ze maken iemand
Benauwd als een katuil: buhuhuhuhu
anderen nog gi egel en als een compagnie
kledna kinderen: hihihihihidat geeft
w.11p<rr>«i>t.l nietsJ Al» er gelachen wordt, dan
wordt er flink gelachen, op z*n militair ach
gófauüen, kort gelachen: bababahaba
Ingez. door „Albatros".
Moeder: Jongens wat maken jelui voor
een lawaai.
Zoontje: Papa beeft gezegd dat de leien
hij voor ons gekocht heeft onbreekbaar
rijjn, en na probeeren wq eens of wq ze niet
•fcnlt? kunnen krijgen. 1
L
Ztmnegtraal.
II.
Prins Maurita.
III.
Qemeeiitemchooi.
IV.
Goede vaar behoeft geen krans.
V.
Amsterdam.
CL Brouwer, „Prins Willem", Dora de
Wilde, Alida, Hüner, Tromp en Joseph
Dingjan, „JuJcu Verne", Jaap Lankamp,
„Reejpela teelt je", Berthus Keuls, „Eike-
boom", Henri Vorst, Eduard en Piet Pley,
(P. Borr&ni, Narcis", Jaapje en Oor Gul-
A>m/>nr^ Hendrik Botermaus, Anton, Mar
tha en Gerard Loozen, W. Guldemond, Jan
en Elisabeth de Groot, Cornelia van
AlpKffr» Jan van Goyen, Abraham van Ros-
malen, Alida de Groot, Bertus Jansen, Jos.
Stzotmann, Daan Piora, Anna Veerman,
Oor en Suze Veerman, „Populierentak"
A. en Joh. Wcmpo, 'A. F. v. 3. Kooy,
„Twee Dahlia's", „Vergeet-mij-niet", Geer
tje van Evert, Maria van Evert, „Walde-
mer", A rie Schipper, An toon en Gerard
Righart van Gelder, Louis van Wensen,
'Adriana de Kier, (Jato v. Dorsten, „Speur
hond", ,,Ivan", „Herderinnetje", „De drie
Rozenknopjes"„Sprinkhaantje", Jan van
Grating, Philip van dor Drift, Jan en
WiBecn^ Ooaveé, Wiüy en Cato Vink, Wil-
helmina van Itersou, „Acht vriendinnetjes",
J. Marie Verhoeven, „De twee Waterlelies",
G. v. d. Linden, Jannie Verhoef, Johan
Langezaal, „Beatha", M. Halbmeyer, Cato
Hasselbach, Beb van der Mark, „Gouden
regen", Abraham Si rag, Johanna van dei
Linden, Gerard Paul ides, Johan en Anton
Janssen, Herman Popp, Maria van Hooi
donk, Jo van Hooidonk, David Oudshoorn,
Barth Solleveld, „Dik Trom", Helena Krü-
ger, „Zonnestraal", „Anjelier", Jansje van
den Born, Jan van Poelgeest, „Edelweiss",
Israël Slager, Alberlus Schenk, Cor Dirkse,
Willem Vcldhuyzen, Jan en Marie van den
Bosch, „De twee Lachebekjes", Josephina
van iWijk, „Zandoogje", Herman Punt,
„Kwajongen", „Kruidje- roer-mo-niet'*,
Maria Oudshoorn, „Muurbloem", P. J.
Coffrie Jr., Beinier du Pon, Catharina
van Bemmcl, Margarotha en Nicolina Smit,
Stientje Werk, Hannes van Hoosden, P. de
Wit, Alida, Johanna en Hcndrika Blom,
te Leiden.
A. van Nieuwkoop, C. G. de Vries, Lena
den Eleen, Maria Roos, K. de Vries Czn.,
M. Roos, te Haarlemmermeer.
Cor en Pietje Visser, te H a z e r bw o u-
de.
Mietje Koek, W. Verhagen,, C. Doeswijk,
Cornelia Leijcn, Hazina en Mientje Lem
merzaal, Johanna Lemmerzaal, te Kaag.
„Attalanta", te Koudekerk.
Pictcr Oostenrijk, Adriaan de Mooy, Cor
nelia van ïterson, te R ij n s b u r g.
A. van Til, te Voorschoten.
Jo Bergman, C. C. van Nfeuwkoop, \e
Warmond.
Karei Griffioen Jr., te Zwa mm er-
da m.
Maarteu van Donk, Johanna Parlevliet,
te Zoeterwoiïde.
De prijzen vielen ten deel aan: Hendrik
Botermans te Leiden en Lena den Eisen te
Haarlemme rmeer.
Henri Vorst. Met genoegen vernam
ik, dat je besloten hebt, opnieuw aan ons
blaadje te gaan medewerken. Behalve je
goede oplossingen, hoop ik af en toe ook
eenige nieuwe bijdragen, in den vorm van
raadsels en anekdoten, te ontvangen.
„E ikeboom,1' Ja vriendje, die plot
selinge regen van de vorige week waa
voor vele kindoren, dio ijsplanuen gemaakt
hadden, een teleurstelling. Ik ben 't met
je eens, dat het regenachtige weer niet
prettig is, doch ditmaal was 't heuach een
zegen I Op verschillende plaatsen op hot
platteland, hadden de menschen gebrek aan
drinkwater, doordat alle regentonnen leeg
waren, moesten ze slootwater drinken. Je
kunt dus wel nagaan, hoc or naar regen
verlangd werd. In de steden, denkt men
Aan dat alios niet, omdat de waterleiding
ruimschoots in aller behoeften voorziet.
Ook voor do arme menschen is dio felle,
nijpende koude iets vreeselijks, er zijn zoo
veel kindertjes die gebrek hebben aan war-
tno kleeding ou voedsel en als ze uit 't goed
verwarmde solioollokaal thuis komen, vin
den ze vaak een koude kamer en ternau
wernood een boterham. Ol voor hen (is
de koude zoo erg.
Be r th us Keuls. Omtrent je inge
zonden bijdragen kan ik je met zekerheid
niets berichten. Het is zeer goed mogelijk,
dat ze niet voor plaatsing geschikt waren.
Het beste is, dat je nogmaals probeert iets
in te zenden. Hoe meer je inzendt, hoe
meer kans je hebt dat er iets geschikts bij
is.
Adriana de Kier. Als je raadsels
inzendt, moet je er steeds de oplossingen
bij vermelden; zonder dat, kunnen ze voor
plaatsing niet in aanmerking komen.
„W a 1 d e m a r." Wel jongen v»t P**t-
voor je, dat je zoo'n goedan verjaar
dag gehad hebt! Hoe oud ben je nut Ais
je het de volgende week met je huiswerk
kunt schikken, moet je mdj eens schrijven,
wat voor cadcaux je alzoo gekregen hebt.
Vriendelijke groeten.
Louis van Wensen. Ann^n»am
kennis te maken, nieuw raadsel vriendje I Je
medewerking zal mij zeer aangenaam rijn,
docht wil mij het genoegen doen sen an
deren schuilnaam te bedenken, je
mij badt opgegeven.
A. F. v a n K o o y. Het speet me, uzt
je briefje te moeten vernemen, dat js ziek
geweest bent. Wat scheelde er aant Om
trent de ingezonden raadsels kan ik
in de correspondentie niet uitweiden
zoodat de inzenders moeten afwachtèl
of hun bijdragen Al of niet geplaatst wor-
dlen.
Eduard en Piet Pley. 'Ais je naam
de vorige week niet op de lijst vermeld
stond, moet ik aannemen, dat jullie brief
jes te laat in mijn bezit kwamen.
„Jules V e r n e". Ik heb er geen be
zwaar tegen, dat je raadsels enz. uit boe
ken en tijdschriften overneemt, het is niet
noodzakelijk, dat je ze zelf bedenkt.
„De twee kleintjes." Aangenaam
kennis te maken, nieuwe raadsel vriendin
netjes. Jullie medewerking zal mij bijzon
der aangenaam rijn, omdat je brief}* et-
zoo keurig nebjes uitzag.
Dora de Wilde. Hoe komt het, dat
jullie nu een week vacantie gehad hebt?
Je hadt van die mooie gelegenheid eens ge
bruik moeten maken om mij eenige nieuwe
raadsels toe te zenden.
„P r i n s W i 1 1 m I." Lk kan m* voor
stellen, hoe naar jo het vondt, den drenke
ling levenloos te zien ophalen, dien js ©reu
to voren in het water zag vallen. Hot is
een afschuwelijk gezicht. Wat een treurige
Zondag moet het voor de ouders van don
jongen geweest rijn. Je vraagt of ik wel
eens iets dergelijks gezien heb? Hélaaa ja.
Jaren geleden, ik woonde toen to otter
dam op een der singels, heb ik eon twaalf
tal waaghalzen door het ijs zien zakken.
De jongens waren herhaaldelijk gewaar
schuwd, doch tevergeefs. Op een gegeven
o ogen blik brak het ijs on hot twaalftal ver
zonk in do diepte. Met levensgevaar bega
ven verscheidene moedige mannen zich op
het broze ijs, totdat een tiental, waarvan
acht dooden, op hot droge waa gebracht.
De twee andere lijken werden eer at Iaat in
den avond opgeviacht. Jo kunt bedenken
welk een paniek dat ongeval teweegbracht.
Onder de dooden waren drie jongens uit
één gezin
Israël Slager. Gaarne zal ik j-r
dank den heer uitgever overbrengen. Do bij
dragen waarover je me schrijft, herinne'" ik
mij op het oogenblk niet, als ze echter ge
schikt zijn zullen ze wel binnenkort ge
plaatst worden. Voor verdere toezending
van raadsels ©n anekdoten boud ik mij als
nog aanbevolen.
„Kruidje-roe f-meii i ét." Arm
kindje, maakt het schrijven je zoo moe?
Dan moet je het maar liever niet moor
doen, want ik vind het zoo naar als ik de
gedachte heb, dat je je voor mij die opof
fering getroost hebt. Ik zend je mijn har
telijke groeten en beste wenacben.
Aan mijn nieuwe vriendjes,
en vriendinnetjes, bericht ik dat
hun medewerfring mij recht aangenaam zal
zijn. De plaatsruimte liet ditmaal niet boo
hen allen afzonderlijk te yerwrelkotrea.
MARIE HXa AM STEL.
mAm
Er was eens een woud, zoo mooi, als een
woud maar zijn kan. De prachtige oude
boomen, in welker kruinen de vogels zon
gen en aan welker voet bloemen bloeiden,
die een heerlijken geur verspreidden, dat
ds menaohen, mn den zoom van liet
bosch woonden, &r trotsch op waren.
Op een dag bemerkte het woud, schooner
dan ooit, aan rijn oostzijde een bruinachtig
wezentje, dat het voor dien nooit gezien
had.
„Wie*beu je?" vroeg het woud.
„Ik kfu het heidekruid," zei het bruin
achtige wezen.
„Ik keu jo niet. Kan je bloeien? Kan je
zangen?"
„Dat kan ik", antwoordde het heide
kruid. „In de maand Augustus ben ik ge
heel paars, mooier dan iets, dat je nog ge
zien hebt."
,^Bluffer", zei het woud en het onderhoud
was geeindflgd.
'Het volgende jaar was het heidekruid
?©n heel eind naar het bosch toegekomen.
Dit vond het beueden zijn waardigheid hier
iets van te zeggen, maar het was toch wel
ongerust.
Elk jaar won het heidekruid terrein.
„Pas op, indringer", zei het woud eiifde-
lijk, „overschrijd mijn grenzen niet!"
„Dat zal ik zeker doen", was het ant
woord. „Ik zal je verwoesten en je opeten
Het woud barette in lachen uit.
„Je .weet niet, wie ik ben, ik besla eeu
heele oppervlakte, dat kan ik je zeggen. Mij
dooden gaat zoo gemakkelijk niet."
Het heidekruid antwoordde niet, doch het
volgend jaar had het de woudgren9 over
schreden.
„Ben je gek?" riep het bosch uit. „Ik
had je gezegd mijn grenzen te eerbiedi
gen."
„Dat hadt je, maar je hebt niets over mq
te zeggen. Ik doe, zooals ik gezegd heb."
Toen schudde hot woud een massa beuken,
nootjes uit en gelastte den vos, het hort
en de rat, die onder het heidekruid to ver
spreiden.
„Ziezoo," zei het woud, „we zullen zien
vat er gebeurt."
Het volgend jaar zag men tusscben het
heidekruid een menigte jonge beuken-stam-
motjee.
„Zieaoo", 2»i het woud, „mijn kinderen
zullen steeds groote r worden. Op jou; zal
geen zonnestraaltje, geen druppeltje meer
vallen en je moet sterven, tot straf voor je
gabeschMundheid.
Maar het heidekruid schudde zijn bruine
stengels.
,,.k ben sterker dan jc denkt. Ik heb den
bodem, waarin ik wortel schoot, hard ge
maakt als ijzer; wacht maar af ©n je zult
je spruitjes, waarop je zoo trotsch bent zien
sterven."
Eon jaar verstreek en de jonge beuken
stammetjes waren alien gestorven.
Het heidekruid drong steeds verder op en
alle andicre bloeiende heesters verdroogden.
De nachtegaal ging cldóra zijn nest bou
wen, de eekhoorn verliet het bosch en ook
de vos vond de aarde te hard om zijn bol
te graven.
Het woud was geheel verlaten en het hei
dekruid lachte het nog Uit ook. Het schreed
met snelle schreden voorwaarts en bad bij
na het andere eiude van hot bosch bereikt.
De groote boomen vielen om, zoodra de
storm hen aanvielhun wortels hechtten
zich niet meer aan den steeuharden grond.
„Mijn tijd is daar. Ik ga sterven",
mompelde het woud.
„Zooals ik jo voorspeld heb", antwoordde
hëf heidekruid.
Maar nu begonnen de menschen er zich
mede te bemoeien.
De schrijnwerker moest hout hebben om
te kunnen werken, de vrouw takken om
haar eten gaar te krijgen, de grijsaard
blokken om zich tc warmen, de dichter kon
geen verzen maken ais er ©een woud was,
waar hij wandelen kou.
Zij hakten dè oude boomen om en begon
nen te bouwen en te graven in den grond,
waar het heidekruid zich in gewerkt had.
Zij maakten gaten, brachten daar mest in,
en planten boomjes waaraan zij alle moge
lijke zorg besteedden. Die werden steeds
grooter, vormdton fris9ch© groene plekken
en na eenige jaren kwam een vogel er zijn
nestje in bouwen.
„Hoezee", riepen de menschen, nu heb
ben wij weer een bosch."
„Tegen den monsch is niets bestand", zei-
de het heidekruid.
In het oude bosch was nog een boom blij
ven staan, die zijn eenigen kalen tak ten
heme) lief.
Een vogeltje kwam er in zitten en ver-
lelde vao het nieuwe woud, dat gegroeid
was.
„Den hemel zij dank", riep de oude boom
uit, „mogo miju nakomelingen volbrengen
wat ik niet heb kunnen doen. Als zij er
maar kracht toe heeft, rij ziet. or becl teer
uit.
„O, je bent vroeger oven mager geweest",
zei de vogel.
De oude boom antwoordde niet, Waut hij
stierf nog denzelfden dag.
Aan de oevers van de Tarn verhief eeuwe»
geleden het kasteel Castlehouc zijn geduch
te torens Het scheen een groote eteenea
sperwer, die de schepen op de rivier en de
kooplieden op den weg beloerden. Het ge-
beele land vreesde Hugo de Castlehouc. Hij
schudde do boeren uit, plunderde de dor
pen en wanneer hij vervolgd werd ladlte hij
achter do muren van zijn onneembars
burcht met alle aanvallen.
Eens nam hij den zoon van Baron Qucr-
Iop, drie op de jacht was, gevangen, doodde
het gevolg, sloot den jongcliug op en eisch-
te e^n fabelachtige som als losprijs
Zijfu vader liet Castlehouc belegeren,
maar de dapperheid der krijgers vermocht
hier niets. Na drie dagen was het schoons
leger tot op een zesde gedund en de baroa
gaf rijn vasallen verlof heen te gaan. De ba
ron, dol van verdriet en woede kon niet be-
sluiten den roofridder de som te betalen,
die hij cisehtc.
„Heör", Jzfci eens op een dag Jean do
Saintre, page en makker van den gevange
ne, „staat gij mij toe uw zoon tc bevrijden,
uw eer te bewaren en Castlehouc in te ne
men?"
„Castlehouc innemen?" antwoordde do
baron droevig, rwijl hij den tongeren*
knaap van het hoofd tot dc voeten opnam,
ik heb er mijn sterkste mannen bij verlo
ren.
„Heer, geef mij twintig man en morgen
hebt gij uwen zoon terug en hebben de roo-
vers hun wandaden met den dood geboet.'"
Hij sprak met zooveel zekerheid, dat do
baron zich liet overtuigen. Hij riep rijn
stoutmoedigste en trouwste dienaren bijce2
en bcvaJ hun, blindelings tc gehoorzamen
aan hun jongen bevelhebber. Hij verzweeg
bun niet, dat zij hun leven gingen wagen
om dat van den zoon huns meesters te red
den...
Den volgenden morgen bemerkte de roof
ridder in de verte een kleine stoet, bestaan
de nit een zwaren draagstoel, getrokken
door twee muilezels en begeleid door vie®
ruitcM.
Vol vreugde trok Castlehouc zijn degen,
en reed er in draf heen. De draagstoel be-*
proefde te vluchten, doch werd oogenblikkoi
lijk ingehaald. De vier mannen wierpen
zich op dc knieën.
„Wij geven om over, heer! Spaar ons le
ven
„Goed, goed", mompelde Castlehouc, „als
ik een goed losgeld kan krijgen, begeer fk
uw leven niet. Laat eens kijken, wat voort
vogel ec in de knip ril" Hij sloeg de gor-