-ZONDAGSBLAD
IT-ID5CM DAGBIAD
Honger en dorst.
^óssüancSeEi in Safzsen bi] het
muzikanten-beroep.
No. 14949.
Aim o 1903.
VAN HEI
■'•si II i;* tl-* JlAI/Jo®oL^JLf "®s| 1
AM e ««oóaó o öGöödöüöö AAA
OE WHJ48JES*
Er zijn slechts weinig menschen, die zich
een goed begrip weten te vormen over twee
der meest ailedaagscho verschijnselen: hon
ger en dorst, zoo lazen wij in „Moleschott".
Vraagt men dezen of genen naar do eigen
lijke beteekenis dier woorden, dan zal men
meestal óf een onvoldoend of geen antwoord
krijgen.
Honger ontstaat in do eerste plaats door
dien de in de maag en ingewanden ge
brachte en verteerde spijzon niet tijdig ge
noeg door andere worden vervangen Er
ontstaat eerst een verlangen naar voedsel,
eetlust, dat langzamerhand sterk toeneemt
en bij nict-bevrediging overgaat in een
drukking in do maagstreek cn vervolgens in
een knagende pijn aldaar. In dezen toe
stand laat de honger zioh tot bedaren bren
gen door het opnemen van sommige stof
fen, zelfs van onverteerbare zaken in de
maag, zooals opium, tabak, zand, enz. Toch
zal deze schijnbare bevrediging slechts tij
delijk zijn, de behoefte aan voedsel komt
spoedig terug, zelfs in toenemende mate, en
wol dra voegt zich bij dit buitengewoon pijn
lijk algemeen hongergevoel een afnemen van
de holderheid van geest tot waazinnig wor-
dens toe. Honger is op geen andere wijze
werkelijk tot bedaren to brengen dan door
bet gebruiken van voedingsmiddelen.
Do zucht, de neiging tot voedsel behoedt
het lichaam dus voor ondergang, doch ook
nog een andere invloed1, zeer samengesteld
ia zijn werking, moet hier in rekening ge
bracht worden, nl. een juiste keuzo van do
voedingsmiddelen.
De keuze van onze spijzen wordt hoofdza
kelijk behcersoht door dc smaak- en reuk-
Eintuigcn. Daaruit vloeit een zekere regel
matigheid in de samenstelling, in de 'wei
ding dier spijzen voort, die men overal bij
de onderscheidene volksklassen en op de
verschillende leeftijden kan waarn uien.
Door dien invloed worden wij bewaard te
gen eentonigheid: en eenvormigheid m nze
voedingswijze en do daaraan voor het li
chaam verbonden gevaren, die in hoofdzaak
met de hongergevaren overeenkom.in. Mis
schien bestaan er in ons lichaam nog meer
inrichtingen, die ons tegen het hongerlijden
behoeden; deze verder na te gaan h^eft ech
ter een meer zuiver wetenschappelijke
waarde en beteekenis; wij kunnen er daar
om hier verder over zwijgen.
Wat het govoel vah dorst aangaat, dit
staat in nauw verband met het waterge-
halte des licb&ims, zoodat dit laatste door
dat gevoel zelfs wordt geregeld'. Geringe
graden van dorst zetelen in het gehemelte en
op de tong, waarschijnlijk, onulat ook hier
de plaats is, waar de bevrediging van den
dorst het eerst wordt gevoeld. Uit dit oog
punt beschouwd, kan het geen verwonde
ring wekken, dat men alléén reeds door
het bevochtigen van deze plaatsen het ge
voel van dorst kan stillen. toch kan der
gelijke wijze van den dorst te stillen slecht^
van voorbijgaanden aard zijn, omdat,
waar onttrekking van water aan het gehee-
le lichaam de oorzaak is, dit slechts weder
kan worden opgeheven door ruime toevoe
ging van water. Hoe langer de onthouding
van drinken aanhoudt, dee te grooter wordt
het gevoel van dorst, en, ©venals bij den
honger, kan die dorst slechts blijvend wor
den weggenomen door het opnemen van
nieuwe hoeveelheden in de maag.
Het hongerlijdende lichaam leeft van rijn
eigen bestanddeelen. Belangrijk is derhalve
het afnemen van het lichaamsgewicht, dat
tot het intreden van den hongerdood voort
duurt ©n zelfs in de laatste levensdagen
nog grooter wordt. In deze afneming van
gewicht doelen alle organen, daar ©en deel
van de cellen, waaruit zij zijn opgebouwd,
afsterft, als ware het. versmelt, en, door den
bloedstroom medegevoerd, voor het overge
blevene tot voedsel dient. Voorts wordt het
vet, dat op de een© plaat» van het lichaam
m meerder©, op de ander© in minder© hoe
veelheid voorkomt, ala reeerreatof ver
bruiktIntusaohon lijden niet alle organen
©venveeJ van en door den honger., Hot vet-
weefsel wordt het sterkst aangegrepen;
volgens sommigen gaat 9397 p(Jt. verlo
ren, volgens anderen verdwijnt het in enke-
lo gevallen geheel en al. Verder lijdoa spio-
ren cn klieren veel (nl. 40—50 procent ver
lies), minder do beenderen (1014 procent),
terwijl het zenuwstelsel bijna onverteerd
blijft (2—3 prooent). Het verlies blijft ge
durende den gcheelen hongertijd standvas
tig, gaat dag en nacht voort, terwijl sla
pen of waken (in rustenden toestand) gee-
norlci invloed er op uitoefent. In do laatst©
dagen des levens veTmindcrt do vetontlo-
ding nagenoeg geheel en al en wordt alleen
het eiwit uit het lichaam verteerd. Nu
leeft do lijder geheel ten koste van het ver
terende weefsel, dat zijn lichaam samenstelt,
het geheel gaat allengs ten gronde. Daar
echter, zooals wij reeds zeidon, dat verteren
van zijn eigen weefsel eerst geschiedt, als
a] het vet is verdwenen, en gewoonlijk
is dit eerst enkel© dagen voor het intreden
van don dood het geval, is het duidelijk,
dat, hoe meer vet zich in het lichaam be
vond, des te langer het hongeren kan du
ren en des t© later do dood zich zal aanmel
den.
Dit heeft te spoediger plaats, naarmate
het lichaam kleiner is; derhalve sterven
kindoren spoediger den hongerdood dan
volwassenen. En wat nu den dorst aangaat,
hier treedt do dood veel snoller in dan bij
den honger. De dorstdood wordt werkelijk
drldrdoor vertraagd', dat bij ontoereikenden
toevoer van water tevens het toegediende
voedsel niet meer wordt verteerd, dab er
dus honger wordt geleden, waarbij, zooals
boven werd aangetoond, ontleding van
lichaamsbestanddeelen plaats heeft, t©n ge
volge waarvan uit de onderscheiden orga
nen water vrij komt en beschikbaar wordt.
Na cenigc dagen wateronthouding vertoonen
zich stoornissen in do spicrwcrkzaamhcid.
Bij dieren heeft men aangetoond, dat zij
zickelijko verschijnselen gaan vertoonen,
als hun watervoorraad, d.w.z. hot water,
dat in alle lichaamsdeelon als normaal
Bestanddeel voorkomt, tot 11 procent is af
genomen. Do dood treedt in na verlies van
22 procent van dit water. Dezo en derge
lijke uitkomsten is men natuurlijk hoofdzake
lijk te weten gekomen door proefnemingen
op dieren, welke op dit gebied door velo
cn bekende natuuronderzoekers hsbbcn
plaats gehad. Intussehen is het toch ook
mogelijk geweest, enkele waarnemingen op
den levenden raensch t© doen, zooals bij
schipbreukelingen, gevangenen, mijnwer
kers, enz.
Men moot hier ochter rekening houden
met den abnormalen toestand, waarin bet
lichaam was geplaatst, cn dat derhalve de re
sultaten niet als geheel juist kunnen worden
beschouwd. Geheel <onders i8 dit hot geval
met do nauwkeurige waarnemingen, in de
laatste jaren verricht bij dc z.g. beroeps-
hongerlijders. De namen van Tanner, Suc-ci,
Cetti en Papus liggen waarschijnlijk onzen
lezers nog wel in het geheugen. Het weken
lang© vasten van deze lieden, voor zoover
dit niet op bedrog berustte, is het reeds
vroeger omtrent het honger- en dorst.lijden
bekende in verrassende mat© komen bevesti
gen en aanvullen.
Op aandrang van don Muziekbond van
bet Koninkrijk Saksen heeft de Saksische
regeering een onderzoek doen instellen
naar do heerschende toestanden onder de
muzikanten. Hierdoor zijn tal van misstan
den ontdekt- Zoo is hot bestaan aan het
licht gekomen van muzickaoholen of -ka
pellen van 48, 36, 30, 28 ©n 16 leerlingen,
bij welke geen enkele hulponderwijzer woa
aangesteld. Niot enkel kon er onder ruik©
omstandigheden van een behoorlijke oplei
ding tot het beroep niets komen, maar do
lichamelijke ©n redelijk© gezondheid dor
jongeliftden werd op bedenkelijk© wijze in
gevaar gebracht door het menigvuldig op
treden in danshuizen. Het ministerie heeft
nu onmiddellijk maatregelen genomen en
bet Oberlandesgerioht bcaliat© alreeds, dat
de verordeningen, waarbij aan leerlingen
en scholieren den toegang tot danshuizen -
werd ontzegd, toepasselijk zouden zijn op
leerlingen van muziekscholen, dio daar
zouden komen om t© spelen.
Een andere misstand betreft d© zware
concurrentie, welke de militair© kapellen en
de kapellen, die uitsluitend uit rijks- of
Landsbeambten bestaan, den professioneo-
len civiclen muzikanten aandoen. De Ber-
lijnsche Muzikantcnvereeniging heeft in
April j.l. ter zak© een rekest bij den Rijks
kanselier ingediend, waarbij hot verzoek
werd gedaan aan allo rijksbeambten het be-
oofenen van de muziek als een bedrijf, het
zij al of niet tegen heffing van gelden, te
ontzeggen. O. a. werd er op gewezen, da^
ambtonaren, die op concerten, toonceluit-
voeringen, of bij danspartijen muziek ko-
men maken, onmogelijk overdag op behoor
lijke wijze hun plichten kunnen waarne
men. Terwijl de Beiersche regeering reeds
aan de wenschen van do plaatselijke civiele
muzikanten voldeed en het verbod, hetwelk
van haar verlangd werd, heeft uitgevaar
digd, is van de Rijksregeering een weige
rend antwoord ingekomen. De Bond neemt
hiermede geen genoegen en heeft zich op
nieuw met een rekest tot den Rijkskanse
lier gewend.
In het dorpehotel. i,Die cou
rant is van eergisteren; kan ik het num
mer van heden niet krijgen!"
,,Dat komt ovormorgen pas; maar u kunt
morgen wel het nummer van gisteren krij
gen."
Wijsbegeerte-college. „De
mensch onderscheidt zich van de dieren door
zijn bewustzijn. Hij weet, dat hij een mensch
is, terwijl bet «dier niet weet, dat het een
dier is. Als het zwijn wist, dat het ceo
zwijn was, dan was het een mensch."
Lize: Waarom geef je je
wat meer te eten!"
J aap: „We maken er een
van 1"
Do di a me: „Maar ben je niet wat te
klein voor kindermeid?"
Het meisje: „Ais ik het kindje laat
vallen, doet het zich toch minder pijn, me
vrouw I"
Mislukte uitvluoht. Be z oe-,
kor: „Wie zingt daar zoo valsch?"
Heer des huizes: „Dat is mijn
vrouw."
Bezoeker (die zijn best doet, zich er
uit to redden): „Of is do begeleiding
valsch?"
Hoer dos huizes: „Zij accom
pagneert zichzelf."
Professorale verstrooi d-
h e i dl „Je hebt me in geen week een
kus gegeven", zeide do vrouw van den pro
fessor verwijtend tob haar echtgenoot.
„Als je 't zegt, zal het wol zoo zijn", ant
woordde db hooggeleerd© verstrooid, „maar,
wie heb ik dan voor den drommel gekast
„£k -wou wel graag, Willem1", rei do
vrouw van een redacteur, „dat jo wat min
der verstrooid waart, als we uit dineeren
gaan."
„Hè? Wat bedoel je?"
„Toen do gastvrouw vroeg, of je nog een
stukje pudding wou hebben, heb je geant
woord, dat hot j© onmogelijk was, met het
oog op den grootcn toevloed en do beschik
bar© ruimte, nog iets op te nemen."
Gelooven, weten on donken.
A.„Ik geloof, dat ge gelooft, dat ik dat
geloof."
B.„Ik weet, dat ge weet, dat ik weob,
dat g© niet gelooft, dat ik geloof, dat ge
dat go!ooft pk heb al gedacht, dat g-e hadt
gedacht, dot ge er niet aan dacht, dat R©
denkt, dat cao iet» denkbaar ia."
hond niet
hazenwind
14 November.
6 6 i g 8 8 5 9 5 5 S t 2 y 6M I y J i 0 5 g 3 S 6 6 li g i 1 8 3 3 5 S fi 3 15 6 )j
„Zeg man, heib jo aan de Van Holtens
gedacht?" vroeg mevrouw Fontijn in het
kille schemeruur van een Ocboberraiddag,
terwijl ze samen in de huiskamer zaten,
waar liet nog zonder kachel en bij de
niet opgeruimde eettafel erg ongezellig
was.
„Wat is er met dc Van Holtens?" zei de
heer Fontijn, die juist op weg was, even '"n
te dutten. „Een uitnoodiging? Deze maand
geen denken meer aan, hoor! Ik hob nog
twee flesschen wijn in huis in geval van nood
maar wc kunnen vóór 1 November niets
doen. Geen kwestie vanl"
„Wie praat er van een uitnoodiging 1 Wo
hebben er eer een van hen t© wachten. Zij
zijn den 21sten twaalf en een half jaar ge
trouwd, en we dienen wel ecu cadeautje te
geven.
„Een cadeau? Waar moet het vandaan
komen? 't Is volslagen eb; dat hob ik je
toch duidelijk genoeg gemaakt."
„AJ t© duidelijk, helaas!" zuehtt© me
vrouw. „Die toestand wordt hier chro
nisch."
„Wat hob jo ook al di© kennis aan to
halen I Z© kost bar veel geld I"
„O, heb ik hot weer gedaan? Die hoeren
hebben goed praten. Sociëteit, schaakclub,
leesgezelschap, dat is allemaal onvermijde-
Mjko noodzakelijkheid, nietwaar? Dat be
hoort bij do „positie"maar wij, vrouwen?
Dacht je, dat ik lust had, hier altijd alleen
te zitten 6uffen, in dezo afschuwelijk© nieuwo
wijk? 's Avonds, als jij uit bent en do kin
deren naar bed rijn, gevoel ik mij van allo
monschon verlaten. Naar dc komedie gaan
is te duur on reizen 's zomers loopt met
een vervelend familiebezoek af. Lievo he
mel, als ik dat beetje kennis niet mag heb
ben, waaVom heb jij mij dan getrouwd P'
„Nu, laten we daar maar niet ovor kib
belen. Ik gun hot jo ook wel, zie jo; maar,
ik kan hot niet uitzingen."
,,'t Loopt met jo promotie ook zoo ellen
dig tegen!"
„(En dat legaat van je tant© was ook
zoo'n teleurstel ling."
„O ja, daar komt het legaat. Dat hadden
wo nog niet gehadi Enfin, een cadeau moot
er rijn. Wij kunnen ons tegenover do Van
Holtens niet blamcercn. En bun vriendschap
kunnen wij niot missen."
,,'t Is belachelijkWij, arme drommels,
een cadeau geven aan schatrijke lui, als do
Van Holtens!"
„Als w© dat hict <toen, zullen zij ons
houden voor klaploopers. Wij hebben er al
vior maal gedineerd en zij zijn ééns hier ge
weest op een soupeetje. Buitendien, pnïlo-
sofeeron geeft hior niets. Een cadeau moet
•r rijn!"
„Maar ik heb geon g-eldl"
„Leen dan wat."
„Als jij maar zegt bij wien. Do ©enige,
waar ik mogelijk nog Vatmi zou hebben een
lapjo van vijf en twintig los tc krijgen, is
juist... Van Holten. Kunnen wc mot iets
anders bedenken? Ken fijne attentie?
Een..."
„Een vers van jou zeker? Kom, man!"
„Een bouquet. Bij een bloemist hebben
wij nog nicte staan."
„Och kom, bloemen geeft tegenwoordig
ieder, tot d© booien toe."
Mijnheer peinst een oogcnblik.
„Een prachtwerk? Bij den bockvcrkooper
behoof ik vóór Maart niet te betalen."
„Wat moest je dan wel geven aan zulke
lui. Minstens een ding van tachtig of hon
derd gulden, als het een beetje zou inslaan.
Buitendien, dat is ook geen cadeau voor
een koperen bruiloft."
„Wat wil je dan?"
„Ik had zoo gedacht aan een paar vaasjes
van die nieuwe soort faïonoe, welke w© bij
Falks gezien he'oben. Mevrouw Van Holten
vond het zoo aardig. Z© zei nog: dat moch
ten zo mij wel eens oadeau geven. Ik heb
er al eens naar geïnformeerdjo hebt een
paar heel aardigo vaasjes voor achttien
gulden en een heel toonbare bloemenmand
voor zes cn dertig."
,,'t Is een kleinigheid 1"
„We kunnen toch niot aankomen met een
ding uit den Bazar?"
Het opwekkend© discours werd afgebro
ken door de komst van de meid,
„Pa", zei den volgenden middag klein©
Frits, „boo laat is het? Moot ik al naar
school?"
„Kijk maar op d© gangklok."
„Die is altijd in de war."
„En de pendule?"
,„üi© staat stil. Toe, kijk even op uw
horlogo
Frits merkt© niet, dat pa een lcleuv kreeg.
„Mijn horlogo is bij den horlogemaker."
„Hè, en gisteren hadt u het nogl"
„Ja, maar gisteravond bij liet opwinden
is d© veer gesprongen."
„Vervelend, hè, pa? Als bij het nu maar
niet zoo lang houdt als dat van mama; dat
heeft hij ook al zoo'n tijd."
Een uurtjo later schreden de heer pn me
vrouw Fontijn in doftigen wandeltred dooi
de straten, linies en rechts bekenden toe
knikkend, neerbuigend groetend, als een
wezen van lager maatschappelijke orde eer
biedig den hoed afnam; soms, na een tele
grafisch ollcboogstootjc, verstrooid den blik
afwendende, als or iemand voorbij kwam,
enfin, dien ze liever niot zien wilden; een
bakker, kruidenier, schoenmaker of zoo
iemand bijvoorbeeld.
Na geruimen tijd d© uitstallingen t© heb
ben bewonderd, stapten ze oen der groot©
luxe-magazijnen binnen cn lieten zich, met
het air van kenners, van alles on nog wat
toonen.
De handige winkelbediende, gewond aaü
een voeloischend en bco'uiteloos publiek,
vond dozen heer en dam© toch bijzonder las
tig; ©n hot viel erg tegen, toen het geval
afliep met don aankoop van een paar kleine
vaasjes van het nieuwst© faience.
„Waar mag ik ze laten bezorgen?"
Hot adres werd opgegeven, met do aan
beveling, het wat solido in t© pakken ©n
vooral de prijskaartjes er af tc nemen.
„Wilt u zoo goed zijn, t© betalen aan de
kas?"
En er werd betaald aan dc kas. Geen
groot papier behoefd© er gewisseld te wor
den; mijnheer haalde afgepast geld uit rijn
portomonnaie.
„Wordt er ook... gekort, juffrouw?" vroeg
mevrouw aan de caissière.
„O neen, mevrouw; hot is hier alles vast©
prijs, k contant."
Op straat gekomen, vroeg mevrouw:
„Heb je nog wat over?"
„Een gulden ol drie. 't Viel nog vier gul
don tegen."
„O, ik dacht soms... ik had zoo graag
een nieuwen kolenbak en Frits zeurde zoo
om een bonten muts."
„Geen ideo I Ik heb toch geen flauw be
grip or van, hoe we dc maand doorkomen."
Mevrouw had een bitter woord op <1© lip
pen, maar ze slikte het in, on was aanstonds
dc beminnelijkheid zelve; er kwam een lieve
vriendin voorbij.
Een paar uur later was do meid der Fon-
tijns bozig een kruideniersknecht, di© oen
kwitantie kwam proscntccren, van dc deur
te praten. Het meisje had ©r al tamelijk
slag van, maar do jongen was brutaler dan
gewoonlijk en dreigde met schandaal.
Mevrouw hoorde het, cn kwam uit do
voorkamer.
„Hoor eens, jongen, zeg aan je patroon,
dat ik in geen geval betaal aan iemand, die
zoo brutaal isKom in do eerste dagen van
do volgende maand terug."
„Woont bier meneer Fontijn?" vroeg een
stom door de geopend© voordeur, 't Was
do knecht van het magazijn, die do vaasjes
kwam bozorgem
„Mot je ook cent© hebbc?" zei dc kruido-
niersknecht op gomeenzamen toon.
„Nee, zo benno betaald."
„Ja, voor zulke dingo hebbe ze wel geld.
Nou, j© mag van geluk sproke."
Mevrouw was al in de kamer en do meid
sloeg do deur dicht.
Op de reeeptio bij do Van Holtens.
„O, mevrouw Fontijn, wat heeft u ons
verrast door uw smaakvol cadeau. Ze zijn
charmant. Ik had juist zoo naar die dinger^
verlangd
't Was mevrouw Fontijn niet ontgaan, dafc
©r onder de cadeaux twoo stellen van d©
bewust© vaasjes waren; do kleinste warcnl
de har©.
„O, lievo mevrouw", antwoordde zij mei
haar minzaamst lachje,,'t ie weinig, maas
uit een goed hart."
Na d© reoepti©.
„Van wie zijn ook die bagatelletjes,
vrouw?" vraagt de heer Van Holton. Als hij
do oadeaux nog ear.s beziet.