ZOMDAG5BLAD
IÊID5CH DAGE)IAD
VAN HET v
No. 14943.
1 November.
Anno 1908.
AAA c«aoaoae®6«0©66O AAA
KRUIDENIER-RENTENIER.
Sd
ti
0
r t)
M
3
s
e
-
dfl
- L
k
De heer en mejuffrouw Nagel hadclou se
dert dertig jaar een kruidenierswinkel te
Amsterdam. Elk jaar verklaarden zij, dat
zij er genoeg van hadden, clat zij do zaak
zouden overdoen en „buiten" gaan wonen.
Elk handelaar in een groote stad heeft
slechts één droom: zijn dagen te eindigen
te midden der rustige velden; maar de Na
gels, zoo gewoon aan hun dagelijksch zwoe
gen, deden hun taak niet van de hand en
stelden hun vertrek van jaar tot jaar uit.
Zij hadden geen kiaderen, maar wel had
den zij in al die jaren een goed fortuintje
bijeen vergaard.
Op tekeren dag echter was het er door;
tij zouden er uitscheiden, naar buiten trek
ken. Zij deelden hun klanten het nieuws
mee
„Ja, mevrouw," zei juffrouw Nagel, „wij
scheiden ©r uit, wij hebben genoeg getobd
©n gewerkthet wordt tijd, dat wc rust
gaan nemen. Wij zijn geen millionnairs,
maar wij hebben toch genoeg, ziet u, om..."
„Wat zijt gij gelukkig 1" zeiden de klan-
tea met oogen, waaruit afgunst straalde.
„Wij gaan buiten wonen; wij hebben een
buitentje met een tuin gekocht. Mijn man
zal dien onderhouden; men moet toch iets
aan de hand hebben. Dertig jaar hobben
wij gezwoegdhet wordt tijd, dat daar een
eind aan komt
Nagel verheugde zich met zijn vrouw;
den ganschen dag wreef hij van pleizier in
zijn handen. Toen de nieuwe eigenaar ech
ter bezit van den winkel kwam nemen,
voelden de Nagels hun hart beklemd; het
was hun pijnlijk, vreemden zich in hun
winkel te zien installeeren.
Het waren jongelieden, pas getrouwd.
Volgens gebruik bleven dc Nagels nog eeni-
ge dagen, om ben op dc hoogte to brengen,
daarna vertrokken zij naar 'hun buiten
goedje, dicht bij Amsterdam gelegen.
„Eindelijk 1" liep de oude heer, „eindelijk
zullen we eens een beetje rust gaan genie
ten 1"
„Het is niet te vroeg", voedde de juf
frouw er bij„wij zullen nu niet meer van
de klanten afhangen; sommigen zijn onbe
leefd, anderen betalen niet en dezen zijn do
slechtste. Men moet alles verduren, alles
verkroppen."
„Wij kunnen nu kalm leven", zei Nagel
met trots, „wij hebben ons gedurende der
tig jaar van alios beroofd, nu mogen wij
wel een beetje van het leven genieten."
„De klanten zullen ctïb benijden", zei zijn
vrouw.
„Ik benijd hen niets", antwoordde haar
man met grootspraak.
Eenig© dagen ging alles goed; druk als
*ij het inden beginne hadden, verveelden /.ij
zich niet.
Juffrouw Nagel zorgde zelf voor het huis
houden, zij ging naar de markt cn deed al
haar inkoopenij hield wel een meid, maar
zij vertrouwde die geon zier; zij had al zoo
lange jaren met. dienstboden omgegaan, dat
zo er alles van wist
Telkens als zij van den kruidenier terug
kwam, riep zij: „Welk ©en afzetter! Deze
rozijnen durft hij voor vijftig oents verkoo-
pen Hijzelf betaalt er niet moer dan twin
tig voor."
„Wij verkochten ze voor zestig cents",
zei Nagel.
Zij klaagde er voortdurend over, dat de
levensmiddelen vervalscht waren.
„Zie", zei ze tot haar man, „die suiker
is voor de helft meel en krijt."
Een andcro maal riep zij uit: „Er is veel
U veel houtzaagsel in de chocolade. De on
ze was veel beter. Er zijn geen eerlijke men-
schon meer op de wereld."
Toen zij goed en wel geïnstalleerd waren,
begon Nagel zioh te vervelen.
„Ga loopen", zei zijn vrouw.
Hij ging, den wandelstok in de hand,
als een rentenier, maar hij gaf daar met
vool om, hij dacht aan zijn winkel.
Hij trachtte zijn tijd in den tuin te doo-
den, maar hij had geen pleizier in het tui
nieren.
Hij schafte zich boeken cn kranten aan,
maar niets boezemde hem belang in behal
ve dc handelsberichten.
„De stroop is gestegen", zei hij tot zijn
vrouw.
„Men zal ze wat dunner maken", ant
woordde zij.
„De Buiker daarentegen is gedaald."
„Onze kruidenier verlaagt de zijne niet.''
„In een degelijken winkel verhoogt men
steeds de prijzen en verlaagt men ze Dooit",
zei Nagel nadenkend.
Hij verveelde zich meer eu meer en ver
langde innig naar zijn winkel.
Op zekeren dag stapte hij in den trein
en begaf zich naar Amsterdam. Daar liep
hij in de buurt van zijn winkel op en neer,
de klanten gingen en kwamen; zijn opvolger
had de zaak niet laten verloopen.
Nagel voelde iets van afgunst in zijn hart;
hij zou liever het tegendeel gewild hebben.
Een vroegere klant van hem hield hem
op straat aan.
„Wel, mijnheer", zei hij, „gij hebt thans
ecu goed le\entje, hè Heelemaal geen zor
gen meer."
,.Ja. ja, zeer rustig."
„Velen zouden graag in uw plaats willen
zijn."
..De dwa/en 1" dacht Nagel.
Ecnige dagen later ging hij weer naar
\msterdam. Ditmaal kon hij zich niet weer
houden cn trad den winkel binnen.
Hij werd goed ontvangen. De jonge man
was tevreden.
„Do zakon mareheeren best", zei hij; „ik
mjc niot klagen."
„Zooveel te beter", antwoordde Nag'*!.
D© jonge man tooudo hem de veranderin
gen. die hij in hot huis had aangebracht,
en deelde hem de verbeteringen mede, die
hij nog wilde aanbrengen.
Nag'l keek b^rukt. Hij herkende den
winkel niet meer De gedroogde pruimen
slonden niot meer op dezelfde plaats; de
confituren voor hot raam waren weggono-
men. het vat met stroop was verdwenen.
„Ik ruik de haringen niet meer; waar
zijn zij V' vroeg hij.
„Ik heb ze in den achterwinkel gezot. Dia.
lucht, is niet good roor de andere artike
len...'"
„De klanten hebben ntij daarvan oooit
iets gezegd", merkte Nagel op.
Toen hij des avonds thuis kwam, zei hij
tot zijn vrouw: „Ik bon bij onzen opvolger
geweest."
„En hoe gaat het daart" vroog zjj met
groot© belangstelling.
„Hij heeft veel laten veranderen, alles
heeft hij onderste boven gegooid 1"
„Onmogelijk! Die jongelieden eerbiedigen
niets
„Do pruimen staan ook niet meer achter
d© deur."
„Wat een idee!"
„De stroop staat ook niet meer op haar
plaats. D© zaken gaan echter goed, zij sijn
tevreden."
„Dat is niets, maar gij zult mij niet wijs
maken, dat de klanten on6 niet betreuren,"
zei juffrouw Nagel verdrietig.
De eerzame juffrouw begon zich ook te
vervelen; de dagen schenen haar lang toe;
gewoon aan het komen en gaan der klanten,
druk werk hebbend van des morgens zes tot
des avonds tien uren, viel het niets-doen
haar thans zwaar; zij twistte voortdurend
met de meid en had alle weken een andere.
Eiken morgen ontbeet Nagel haastig en
snorde dan naar Amsterdam.
Hij ging in een café zitten, van waar hij
het gezicht had op zijn winkel; hij bracht
uren en uren door met kijken naar het in-
en uitgaan der huisvrouwep en dienstbo
den.
„Wat doe je in Amsterdam toch?" vroeg
zijn vrouw.
„Wandelen", antwoordde hij.
„Je zult toch niet den ganschen dag wan
delen," zei zij.
Op zekeren dag zag hij een vrouw, het
gelaat achter een sluier bedekt, om den
winkel drentelen.
„Men zou zeggen, dat liet mijn vrouw is,H
mompelde Nagel op zijn observatiepost.
„Wat hebt gij vandaag gedaanV' vroeg
hij, toen zij des avonds thuis kwam.
„Niets", zei tij, „ik. heb gewandeld."
„Maar niet hier, in Amsterdaml"
Zij werd vorlcgon.
..Beken hot, dat gij zijt zooals ik; gij
verlangt naar den winkel, gij kunt niet» bul-;
ton horrt leven."
Zij begon to weenen.
„Wij hebben verkeerd gedaan door uit de
zaak Ic gaan", zei Nagel, „wij zijn veel to
jong om te gaan rusten."
„Maar wat ©r aan to doonf" zei zij; „het
is nu te laat."
De verveling drukte beiden neerze droog
den uit.
Eindelijk riep Nagci uit: „Luister, ik heb
een ideeLaten we naar onzen opvolger
gaan «n hem vragen, ons in zijn dienst te