l^e Sproeiwagen.
Anekdoten.
Een vijftal berijmde bijschriften bij bovenstaand plaatje volgen hieronder,
terwijl in het eerstkomend nummer van ons Weekblaadje nog enkele
versjes worden opgenomen, met vermelding van den naam van den prjjs-
winner of de prijswinster. M. v. A.
leven hem tweemaal geschonken was en
hij dit door zijn levenswandel moest too-
nen te waardeeren. Hij was een braaf man.
„Ik hoop, dat ik eens op hem gelijken
lal."
„Waarom niet?" meende zijn moeder.
Ingez. door „Iwan."
Jagerslatijn.
Wij hebben in Egypte naar krokodillen
gehengeld.
Zoo, en welk soort aas gebruikte je daar
bij Wormen
Neen, ratelslangen!
Jager, die toevallig een haas geschoten
heeft: Het beest blijft zoowaar liggen, of
zou de rakker het misschien doen om mij
te plAgen?
Ingezonden door „Gebroeders."
Kleine Piet was moe van het wandelen.
Toen ging hij op zijn hoofd staan en zei:
„Nu rusten mijn beenen eens lekker uit!"
Mina had twaalf broertjes, zoodat moe
der vaak uitriep: „Wat moet ik met al
die jongens beginnen?"
„Ik weet raad," zei Mien. „Begin u
maar een margarinezaak, en dan geeft u op
ieder pond boter een jongen toe."
Ingezonden door „Anjelier."
Een boer verkoopt op de markt een paard
voor 260 golden aan een paardenkooper,
maar hoe verbaasd is deze als hij het den
volgenden dag reeds dood vindt liggen.
De andere week ziet hij den boer weer
op de markt, en vertelt hem, dat het
paard den volgenden dag al dood lag.
„Zoo," zegt het boertje, „daJt heeft ie
bij mij nog nooit gedaan."-
Ingez. door Truus v. d. Brande.
Karei„Och, lieve, beste mama, trakteer
me nu eens op een appeltaartje"
Mama: „Neen, Karei, dat kan niet. Ik
zal mijn geld voor betere dingen gebrui
ken."
Karei: „Nu, mama, koop ons hier dan
maar wat beters."
Kleine Frits: „Lieve papa, hier hebt u
mijn eerst© schrijfboek; als ik een beroemd
man geworden ben, kunt u het voor veel
geld verkoopen."
Ingezonden door Jo Bergman,
te Warmond.
Ma: „Wat twisten jullie toch voortdu
rend, kinderen?"
Jan: „Ach, ma, wij spelen automobiel, en
Max wil zich niet laten overrijden."
Voorzorgsmaatregel.
Betje komt bij den schoenmaker en be
stelt een paar pantoffels voor haar me
vrouw, maar ze moeten kraken.
„Wat?" vroeg de verwonderde schoen
maker, „kraken?"
„Ja, zeker, ik moet haar toch booren
aankomen, als ze in de keuken komt 1"
Goed bedacht.
Vader: „Wat vilt ge worden Karei, als
ge groot, zijt?"
Karei: „Soldaat, Papa."
Vader. „Maar jongenlief, dan wo.ct ge
doodgeschoten."
Karei. „Door wien, Papa?"
Vader. „Wel, door den vijand."
Karei. „Nu, dan word ik liever vijand."
(Ingez. door M. en R. de Ruyter te Voor
schoten).
Kijk zoo'n jongen nu eens aan!
Hij kan geen sproeiwagen zien staan,
Of wip hij springt er boven op,
En voorwaarts gaat het in galop.
Zijn zusje doet al wat zij kan,
Om, evenals de kleine man
Gezellig rond te rijden.
Tot vreugde van hun beiden,
Maar wee, zij heeft die vlugheid niet,
En moet nu loopen zoo ge ziet.
Dat komt haar echter duur te staan.
Haar jurkje was gansch naar de maan.
Doornat komt zij bij moeder thuis.
Voor beiden is het daar niet pluis.
Als broer en zus weer wandelen gaan,
Zien zij geen sproeiwagen meer aan.
(Ingez. door Cor Dirkse.)
De kleine Jan, een echte bengel,
Liep onlangs met zjjn zusje Lien
Op straat, toen juist de waterwagen,
Zoo'n oudcrwetsche sproeimachien.
Voorbijging om de straat te sproeien,
Fluks kreeg nu Jantje een idee:
Hij sprong heel handig op den sproeier
En roept tot zusje: „Kom ga me©!"
Maar Lientje kon zoo vlug niet springen.
Dat had de rekel wel gedacht.
Zij liep dus vlak onder den sproeier,
En juist als Janbaas had venvacht,
Begon het water plots te spuiten.
Zus kreeg daardoor de volle laag,
En Jantje schudde van het lachen.
Wat had hij pret, de stoute plaag.
Maar zie eens wat er toen gebeurde;
De wagen stootte op een steen.
En uit- den bak, nog vol met water.
Spat 'n stortvloed over Jantje heen.
Toen was het uit met Jantje's lachen.
Hij was nog natter dan zus Lien;
d'Ontvangst door vader, kunt gij zeker
Wel raden, al hebt ge 't niet gezien.
(Ingez. door Israël Slager).
Jan zat te gieren van de pret
En riep toen tot zijn zusje Net:
„Kom bij mij zitten lieve kind,
Ik wed dat gij het heerlijk vindt".
Maar toen hij 't meisje helpen zou.
Gebeurde er iets, dat bij niet wou.
Want hij gleed van den wagen af.
Werd overdekt met stroom en plas,
Toen hij van pijn niet op kon staan.
Kou hij niet naar zijn ouders gaan.
Twee mannen brachten hem toen thuis,
Daar was het voor hem lang niet pluis.
Die mannen keken om den hoek
En Jan Yreeg duchtig voor zijn broek
Nu was hij vol van pijn en schrik.
Had in zoo'n wagen nooit meer schik.
Ingez. door Jansje v. d. Born.
„Ha! daar komt de sproeiwagen",
Zegt Hans tegen zijn zusje Jaan.
„Kom je moet het ook eens wagen,
Om door dat spuitend water heen te
gaan,"
Weldra zat de kleine guit
Er bovenop en schaterde het uit.
Hij liet Jaantje onderweg staan,
Zij is toen aan het loopen gegaan.
Daar kwam zij eindelijk aan den wagen
Na langen tijd zeer hard te draven.
Zij pakte Haüs aan 't been vast
En sprak „Had gij maar beter opgepast",
Doch ongehoorzaam Hansje luisterde niet
En daarom had Jaantje een groot ver*
driot.
Eindelijk waren zij thuisgekomen,
Het water liep van de kleertjes af met
stroomen;
Hansje kreeg in zijn vaders hoekje
Een stevig pak slaag op zijn broekje.
Ingez. door Karei Veenetra te
Oudewetering.
Hans zou eens uit wand'len gaan
Met kleine zusje Jet.
Zij liepen samen langs den weg,
Wat hadden zij een pret.
Daar zagen ze ginds op de straat
Den stadssp roei wagen 6taan.
„Ha", zei nu Hansje tegen Jet,
„Daar wil 'k eens kijken gaan."
Hij liep vlug naar den wagen toe.
Maar nauwlijks was hij daar,
Of de voerman gaf het paard een klap,
En riep: „Vooruit nu maar V
Voort giug het in gestrekten draf.
Maar spoedig in galop.
Hans liep den wagen achterna
En klom er bovenop.
Zusje holde er achteraan,
En haalde den wagen in.
Zij greep Hansje vast aan zijn broek.
Dat ging naar Jetjes zin.
Maar spoedig liet zij Hansje los.
Want zij werd vrees'lijk nat.
Ook Hans zat daar niet naar zijn ziü,
Hij dacht: „Wat is me dat?"
Vlug sprong Hansje van don wagen.
En ging naar huis toe op een draf
Hij dacht straks dan krijg ik 9hgcn,
Maar het liep met knorren af.