FEUILLETON.
D@ schatzoekers.
op den rug. Zijn eerste werk was, de hon
den weg te jagen, die uitgehongerd, in
groote troepen om de lijken heenzwierven.
£>oeh daar kregen - o Franschcn hem in het
oog; zij mikten op hem, en zouden vuur ge
geven hebben als niet een officier do bedoe
ling van den ouden zeeman begrepen, en
dit verhinderd had. Het wapengekletter en
knallén der schoten maakte plaats voor een
eerbiedige stilte en de dappere grijsaard kon
zijn werk verrichten. Hij groef een kuil,
legde er het lijk in, bedekte het met aarde
eu rolde er een grooten steen op, waarop hij
net krijt geschreven had: „Hier rust een
dappere".
Zoodra hij weer was opgeheschen, werd
het vuren hervat.
Toen lord1 Sydney van het voorval hoorde,
liet hij den veteraan bij zich komen en prees
hem om zijn dapperheid.
Waart gij niet bang1?" vroeg hij, ,,voor
het geweervuur en de kanonschoten?"
,,Ik ben doof, generaal", was het eenvou
dige antwoord. „Ik heb daarvan niets ge
hoord/'
Op de jacht.
Jan en Robert hadden van hun Grootmoe
der ieder een mooie buks cadeau gekregen.
Je weet wel, zoo een met 'n kurk in den loop.
Je drukt op den knop en paf, de kurk
vliegt er uit en op zijn doel af, ala je ten
minste goed gemikt hebt.
Prettiger speelgoed bestaat er niet voor
jongens van acht en tien jaar, die gaarne
Robinson Crusoë spelen.
Het geweer op schouder gingen Jan en
Robert dien dag op de jacht.
„Weet je wat ik doe," zei Jau, zoodra
zij het tuinhek achter zich gesloten hadden,
„als ik een haas zie, dan schiet ik hem
dood en geef hem aan Mama om er van die
lekkere vleeschpasteitjes van te maken."
„En ik", zei Robert, „ik ga voor geen
wild zwijn op do vlucht; en dat zijn toch
verscheurende dieren. Als er mij een voor
bij kwam, dan zou ik goed mikken en hem
een kogel zoo noemde hij zijn kurk
vlak in het hart schieten. Dan zou ik zijn
kop laten opzetten en aan den muur han
gen. In de werkkamer van oom Georg hangt
er ook zoo een."
Al babbelend waren onze jagers op de
weilanden van boer Tiemans gelomen.
„Het is waar ook", zei Robert, „Papa
Slot.)
Ik antwoordde dat wij dolgraag zouden
komen, als Papa het goed vond. Oom riep
uit:
Natuurlijk vindt Papa bet goed; hij
komt ook."
Ik geloof, dat Papa's zaken toen wat
boter gingen. Wij kregen ten minste nieu
we pakken en van dö Indische zijde wer
den jurken voor de zusje® gemaakt. Op
Kerstdag gingen wij in twee rijtuigen naar
Oom'e huis. In de mooie laan die langs het
park loopt, draaide het rijtuig plotseling
een groot hek binnen en een mooien tuin
in, die wit was van den ijzel; precies een
betooverd' bosch.
Eindelijk stond het stil voor een van die
groote huizen van rooden baksteen, die 200-
vecl vensters hebben, en die van buiten lec-
lijk en van binnen zoo gezellig zijn.
Op bet bordes zagen wij oom staan in een
mooi, blauw lakensoh pak, met een rood'
vest, waarop een zware gouden horlogeket
ting afhing.
Hij geleidde ons in een prachtige versti-
bule, met beeren- en tijgervellen op den
gewreven vloer.
Wij zullen maar eerst in mijn stu
deerkamer gaan," zei Oom, „om elkaar
een prettig Kerstfeest te wenschen."
Dit vertrek geJcek niets op Papa's kan
toor. Er waren bijna geen boeken, maar
wil niet hebben, dat wij door dit land loo-
pen."
„Och wat", antwoorde Jan, „niemand
ziet ons, cn wie weet, of hier geen wild zit.
Kijk, daar in dat hooge gras heeft de
boer zijn hoed neergelegd. Daar kunnen we
pret mee hebben."
We spelen, dat het een leeuw is. Wij zijn
in de woestijn en hebben onze kameelen en
de bedienden achtergelaten. Wij hooren den
leeuw brullen en zien al spoedig de manen
tusschen de palmboomen doorschemeren.
Ik kom op de teenen nader en schiet hem
een kogel in het oog. Opgepast. Vuur 1"
„Deugnieten
Het is de leeuw, die dab geroepen heeft,
pf liever gezegd, de strooien hoed en plotse
ling zien de jagers, hoe deze zich beweegt,
zich opheft en... doodelijk verschrikt buffe
len zij over elkaar heen in het gras."
Robert, die ook op den leeuw gemikt had,
laat zijn geweer afgaan tegen het hoofd van
Jan, wiens baret door de lucht vliegt en
nu bemerken zij en met welk een ontzet
ting dat onder den strohoed het hoofd
van boer Tiemans zit, die, in zijn middag
slaapje gestoord hun toeschreeuwt, luid ge
noeg, om door de geheele buurt verstaan ie
worden
„Wat deen jullie hier? Hoe dikwijls heb
ik jullie vader gezegd, dat ik niet hebben
wil, dat jullie mijn hooi bederft? Wil jul
lie wel eens ophoepelen... en gauw als *t Je
blieft."
Robert en Jan laten het zich geen twee
maal zeggen en loopen naar huis, zoo hard
zij kunnen. Buiten adem komen zij daar
aan, en aan Mama, die hun vraagt, wat er
toch gebeurd is, antwoorden zij hijgend:
„Wij hebben een leeuw aangeschoten, die
zit ons na
Zelfs als zij pas zeven jaar zijn, houden
jagers van overdrijven.
DE TALISMAN.
„0, moeder, kom eens kijken." Anton
srtond op een stoel bij den schoorsteenman
tel van de eetkamer in hun oude woning,
om er de laatste voorwerpen af te nemen
en aan zijn moeder te brengen, die bezig was
het laatste huisraad in kisten en manden te
pakken.
Zijn moeder zag lachend op, „o," zeide
zij, ,,ligt het daar nog? laat mij eens kij
ken." Zij kwam bij hem. Hij zag naar een
kleine opening in den muur boven den
allerlei vreemde wapens, kranten, ontelbare
paren groote en kleine schoenen en half ge
opende kisten met allerlei Indische dingen.
Wij gaven hem onze geschenken, waarmee
hij heel blij was. Hij gaf ons ook een Keret-
geschenk: voor ieder van ons had hij een
zilveren horloge in een mooi étui van roze,
blauwe of witte zijde. Toen keek hij Papa
aan, die zeide:
„Zeg het hun zelf maar
Oom stond op, kuchte en hield een laDge
redevoering.
Dames en heeren, wij zijn hier om
een zeer belangrijk onderwerp te behan
delen, dat sedert eenigen tijd mijn zwager
en mij bezig houdt. Ik kan dit huis bewo
nen, maar daar hot wat groot voor mij is,
komt gij allen bij mij in." Hij kuste ons
allen en vervolgde toen:
Ik dank U zeer voor al uw geschenken,
maar hier heb ik er een, waarop ik meer
prijs stel, dan op al mijn andere bezittin-
gen.
Dat vond ik eerst niets aardig van hora,
maar hij liet ons zien, dat dit geschenk
een tien-stuiverstuk was, dat hij aan zijn
horlogeketting had' hangen.
Ik begreep dat het hetzelfde was, wat h j
van ons gekregen had.
Maar bent U dan in het geheel niet
arm?" vroeg Horace op een toon, of hij
diep bedroefd was dit to vernemen.
Tk heb genoeg, om in mijn bescheiden
behoeften te voorzien, Horace, én de zaken
van je vader zullen voortaan genoeg op
leveren om te voorzien in die van jullie.
Ht», Dick?"
Toen bekeken wij het huis, dat prachtig
schoorsteen. Daarin lag een boekje met eeu
geldstuk, dat geheel door den omslag was
heengedrongen.
„Het is een erfenis van je grootvader,"
legde moeder uit, „dat boekje heeft een ge
schiedenis."
„O, toe, vertel mij die," vroeg Anton, en
hij kreeg het volgende verhaal te hooren.
„Je grootvader was kapitein bij de fuse
liers in den Krim-oorlog, en nam deel aau
den laatsten aanval op en de inneming van
de Russische vesting, Sebastopol. Den laat-
sten dag stond hij met zijn regimeDt in de
loopgraven en wachtte het sein tot den aan
val af. Dit zou gegeven worden, ais de
Franschen Malakoff gebombardeerd' hadden.
Een gedeelte, dat het dichtst bij de stads
poort stond, hield een Fransch salvo voor
het teeken tot den aanval en schoot voor den;
tijd". Dit was oorzaak, dat het Russische
geweervuur op onze mannen gericht werd.
die in de loopgraven stonden en de kogels
richtten onder hen vreeselijke verwoestin
gen aan. De kommandeerende brigadier zag
in, dat de soldaten onmiddellijk een bevel
moesten ontvangen het vuuren te staken.
Het was onmogelijk, zich een weg te banen
door de overvolle loopgraven: degene, die
ging. moest de open vlakte oversteken, waar
op dit oogenblik een dichte regen van kogels
viel.
Hij vroeg voor deze taak een vrijwilliger,
doch ontving geen antwoord'. Het scheen
gelijk te staan met een zekeren dood, de
loopgraven te verlaten.
Hij herhaalde zijn roepen, toen stond je
grootvader op. „Ik zal gaan," zeide hij. Hij
verliet de loopgraaf en wandelde kalm tus-
schen de voorposten door. Aller oogen wa
ren op hem gericht, elk Russisch geweer
scheen dood en verderf in zijn richting te
zenden. Hij versnelde zijn pas en hield het
oog gevestigd op zijn doel. In doodsangst
zagen zij hem na, hij was een goed mensck
en ieder hield veel van hem.
„Bracht hij het er af?"
„Ja, hij vervulde zijn zending. Doch
hij werd door een kogel in de borst ge»
troffen."
„En niet gedood?"
„Neen, dit boekje redde hem. De kogel
drong het geldstuk in den omslag van het
boek en kaatste terug. Het was zijn talis
man."
„En waarom heeft hij het boekje hier
neergelegd?"
„Om zich steeds te herinneren, dat het
ingericht was. In het vertrek, dat Papa's
werkkamer zou worden, hing een groot
portret van Mama. Oom moet verbazend
rijk zijn. Het leven is soma net een geschie
denis uit een boek.
Toen het etensuur kwam, herinnerden wij
ons, wat. Oom gezegd had' van het koude
schapenvleesch en de rijstpudding. Het was
een heerlijk diner. Wij mochten ons dessert
in een andere kamer opeten, wat veel pret
tiger was dan met de groote menschen aan
tafel te moeten blijven zitten. Wij speelden
den geheelen mid-dag Robinson Crusoë en
dronken met frambozenlimonade op Oom's
gezondheid.
Nu blijven wij altijd in dat mooie huis
aan het park wonen. Mevrouw Leslie komt.
om dikwijls opzoeken evenals onze dief en
Albert's Oom. Van den laatsten houdt Oom
veel, omdat hij ook in Ir.dië geweest is en
even bruin als hijzelf, maar den kleinen
Albert, vindt hij een flauwen jongen.
Ik ga later naar de Hoogero Burgerschool
evenals de meisjes en Dick; de anderen
naar een lagere school. Later ga ik naar
-de Academie, Dick wil bij Papa in de zaak
komen, Dora wordt onderwijzeres en Noel
dichter.
Oom is nog altijd even aardig voor ons.
Het merkwaardige van de zaak is, dat wij
hem nooit zouden gevonden hebben, als wij
niet beproefd hadden fortuin te maken.
Zooals Noèl heel mooi zegt in een gedicht
dat hij pas gemaakt heeft:
Van alle schatten, die we vonden, is het
zeker dat,
Onze Indische Oom is wel de mooiste
schat,