-ZONDAGSBLAD
if-iD5GH DAGBIAD
s-e koopen. e-e
RECEPT.
STOFGOUD.
No. 14919.
Aimo 1908.
•V 4 VAN HET
AM o ooee6o<s66öO00ööiAAA
Begrafenis in ons noorden.
Een correspondent geeft deze beschrij
ving van een eigenaardige begrafenisge
woonte in een van de grensdorpen, waar de
provincies Groningen, 'Friesland en Drente
samenkomen: bet plaatsje De Wilp is be
doeld.
'fc Is twaalf uur 's middags. De buren van
weerszijden zijn den geheelen morgen al in
de weer geweest om alles in orde te maken
voor het ontvangen der begrafenisgasten en
doen geheel, of ze thuis waren; do huisge-
nootcm bobben zich zoo'n dag nergens mee
in te laten. Familieleden en bekenden, die
den doode dc laatste eer willen bewijzen,
zijn thans allen aanwezig, en ook de domi
nee verschijnt. Eerst wordt er koffie ge
dronken en een enkel woord gesproken. Als
alles gereed is, gaat dominee met de fa
milie naar buiten en komen andere buren,
van weerszijden gewoonlijk acht, naar bin
nen, ora de kist op den wagen te plaatsen
en deze verder te volgen. Dit heeft reeds
iets plechtigs; immers, ze hebben den doo
de goed gekend en zijn dus voor het meeren-
de il onder den indrukalles gebeurt dan
ook met den meest mogelijken ernst óf uit
eerbied voor den doode óf uit piëteit voor
de familie.
Nu de gang grafwaarts. Voorop gaat do
minee, dan volgen de mannen in een lange
rij achter elkaar; na de mannen komen de
vrouwen, eveneens in ccn rij. Die rij van
in-.Dnen en vrouwen telt gewoonlijk tus-
eehen de vijftig en honderd personen.
De volgorde wordt daarbij nauwkeurig
aangegeven door den graad van familie en
vriendschap Bij de vrouwen heeft, als bij
dc mannen dc dominee, er één den .voor
gang", die daarvoor in het dorp geregeld
di nat doet, terwijl allo vrouwen gehuld
zij i in een grooten zwarten doe lef het „re
genkleed" die om het hoofd is geslagen
en b inn tot op den grond bangt.
Langzaam en statig gaat het nu voor
waarts, en op iedereen, deelnemer zoowel
als toeschouwer, maakt, zoo'n plechtige op
tocht een diepen indruk. Bij het kerkhof
wordt de kist op de baar geplaatst en nog
eenmaal door de zestien buren het gebeele
kerkhof jrondgedragen, gevolgd door den
st >et mannen en vrouwen. Gedurende de/en
ommegang luidt do klok, die in het klok
ken hu is op het kerkhof hargt.
Na het neerlaten van do kist in het graf
gaat men op dezelfde wijze buiswa-arts,
waar nu de begrafenisplechtigheid wordt
besloten met een onthaal op koffie ch koek
of krenten- cn wittebrood, al naar de meer
de re of mindere gegoedheid van de familie,
wie het sterfgeval trof. De zestien dragers
worden op gelijke wijze onthaald, doch bij
den eersten buurman, aan dien kant van
het sterfhuis, van waar men kwam; ztj
mogen het sterfhuis niet voorbij, heet het.
Tafelgebeden.
Deze kunnen zeer ver6chillcDd worden ge-
heeten. Volgens do meest eensluidende be
richten van reizigers genieten de negers
geen spijzen zonder een deel er van aan hun
goden te offeren.
De Indianen en de Siberische volksstam
men zijn gewoon hot eerste stuk hunner spijs
in het vuur te wcypen, daardoor afsmce-
kende den zegen hunner goden over het ge
bruik van hetgeen zij verdor zullen nutti
gen.
De Chinees, zal niets eten zonder eerst het
voedsel op hot huisaltaar te hebben neder
gezet, on op die wijze zijn god te hebben
aangebeden. Eer hij den schotel wegneemt,
verricht hij op z)jn wijz/© het gebed voor het
afgodsbeeld.
Do Brahmanen strijken zich alvorens te
gaan eten met een stuk „heilige kool" over
het voorhoofd en spreken daarbij luid den
naam ran hun god.
De oude Grieken en Romeinen verzuim
den niet, aan hun goden voor de maaltij
den bot dankoffer fee plagen
hoideuooho bewonen» van de Sandwich-
dhndn hafihö vóór den maaltijd een kof-
gezang aande Nubiërs spreken vóór en
na den maaltijd een gebed uit.
De bewoners van Madagaskar buigen zich
diep, als zij van tafel opstaan, en groeten
hun geesten.
De Laplanders klappen in de handen en
roepen: „Groote god, wees geprezen voor
deze spijze I"
De Muzelmannen zetten zich niet aan ta
fel zonder te zeggen: ,,In den naam van
den genadigsten en barmhartïgsten god."
Regoutvan konijnen.
Nadat dc konijnen zijn afgehaald, in stuk
ken gesneden en gewasschen, worden zij ge
durende eenige dagen gemarineerd. Daar
voor gebruikt men bierazijn, met een wei
nig water verdund, en kookt dien op met
drie groote uien (gesnipperd), een paar
laurierbladen en eenige kruidnagelen. Dit
mengsel giet men kokend op de gewasschen
konijnenbouten, zoodat zij half onder liggen.
Na eenige dagen worden zij er uit genomen
en in water met zout afgekookt, afge
schuimd en daarna te 6toven gezet, met
een gedeelte van de marinade en een paar
lepels gefruite uien. Men bindt de saus een
halfuur vóór het opdoen met gebrand meel
en voegt er een lepeltje suiker bij.
Edel is de liefde, die niet vreest in het
geliefde hart de dwaling te bestrijden op
gevaar af van er weerzin te verwekken.
Léon Boucher.
De vrouw maakt zelf den aard der liefde,
die zij inboezemt, cn dc man kaatst als een
spiegel op haar dc stralen terug, die zij
op hem geworpen heeft.
Henri Lavedan.
Het s&ijvetn van de viascfo.
De mode, om de wasch te stijven, is nog
geen vier eeuwen oud Zij moet in het mid
den dor lCde eeuw aan het hpf van de .jonk
vrouwelijke koningin" Elizabet van Enge
land begonnen zijn.
Deze mpdo word uitgevonden door een
Hollandschc, de vrouw van een koninklijken
hofkoetsier, Guilheem genaamd. Zij ver
stond de kunst, ora door kunstig gesteven
kragen en handig gelegd© plooien een klein,
maar fataal g !>rek aan de buste van haar
koninklijke gebiedster fee verbergen, ^zóó
goed, dat zij door de Koningin met gunst
bewijzen werd overladen en spoedig be
noemd werd feot opper-hofwaseii-inspectrice.
Wat een koningin voortrekt en begunstigt,
wordfc gemakkelijk en snel mode eerst voor
de grooten der aarde en later voor de ge-
heele wereld. De voorname dames van Lon
den waren één cn al bewondering voor de
door Elizabet bevoorrechte dracht. De
smaak voor de „stijfkunst" groeide met den
dag en ging over in een manie, welke de
dolste modegrillen met zich voerde. Tijdge-
nooten vertelden, dat toon do salons der da
mes het volledige aanzien kregen van
wasch- en strijkinnchtingen, en dat het
voor hoogst „fashionable" gold, in tegen
woordigheid van heoren-bezoekers te stij
ven, te blauwen, te pletten, te kartelen en
te piïeseeren. Een oavaljer, die in de man
gelkamer werd binnengelaten, mocht het
zich als een hooge gunst aanrekenen en
werd door de minder bevoorrechten met
nijd aangezien.
Later vestigden zich in Londen bepaalde
lijk „profossorcosen" in de „stijfkunst".
Onder haar nam een Vlaamsche, Dingben
genaamd, de eerste plaats in. Wie van deze
speciaal aangelegde meesteres een lesuurtje
wilde hebben, moest dit genot mot niet min
der dan 6 pd. st. 30) betaler.. Eerst veel
later gaf men aan het stijfsel een bijvoe
ging van blauw. Koningin Elizabet, die
om haar in nwnig opzicht bewondra»-
waardige schoonheid steeds uiterst voor
zichtig wae, vond echter, dat do blanwnei-
feoevoeging aan haar gezichtskleur iets
groens gaf. Daarom verbood zij, als uit be
zorgdheid, dat in hygiënisch opzicht het
blauwen zoowel aJa het dragen van ge
blauwd linnen schadelijk was, haar onder
danen bij strenge straf, iets anders dan hel
der wit gesteven linnen te dragen.
Intusschon trachtte de mode zelfs der
Koningin de wetten te stellen; er werd lus
tig voortgeblauwd, al moesten er telkens
zoo en zooveel dames wegens overtreding
der „Blauwwet" de gevangenis in.
Het varken.
Het blad „De v olkBschool" haalt deze
zinnetjes aan uit eenige vrije opstellen over
het varken:
Het varken doet eerst mëel en dan water.
Als „de varken dood is, krijgt hij dik vel
Hij heb een krulletje.
Het varken is een vettig doer.
Als het varken kinderen krjjgt, dan is hij
nuttig.
Het varken heeft een krollestaart.
En de kuit van 't varken kan mc eten.
Het varken is een heel warm dier.
Het varken ie een nuttig dier, als hij dood
ie. Het varken, als hij leeft, iB hij niet
nuttig.
Het zijn happige dieren (bedoeld wordt
bijterig).
Het heeft een krelletje in de staart.
Het varken eet uit een dog.
Het varken neemt zich wel eens een bat,
als hij warm is.
Er was een lek in de waterleiding, die
door dc eetzaal liep, cn onder toezicht van
don livreiknecht was do Lodgieter met zijn
maatje bozig om de buis te «oldeeren.
Dievrouw kwam binnen en zei:
„Jan, ga cens gauw voor die planten zor
gen, zooals ik jc gelast heb (on na een
blik op de werklieden) en sluit het zilver
eerst in dc groote kast."
De loodgieter bleef kalm en sprak tot zijn
knechtje:
„Gerritjc, hier, neem gauw mijn horloge
cn ketting en mijn portemonnaie en breng,
ze naar huis naar mijn vrouw. Er schijn!
hier diefachtig volk in huis te zijn I"
Bloementaal. Leeraar aan
het gymnasium (tot den vader van een zij
ner leerlingen.)„Uw zoon heeft me van
daag beleedigd, doordien hij me „smakelijk
eten, professor" toewensckte, toon hij mij
op mijn wandeling ontmoette..."
Vader: „Onbehoorlijk, dat geef Ik al
leszins toe, maar beleedigd1"
„Ja, beleedigd, zeker 1 want ik was juist
bezig met een distel te bekijken."
„Complement van* vader en hier is de-
worst terug."
„Mankeert er dan iets aan?" vroeg do
slager.
„De eindjes van de worst deugen niet",
zegt vader.
„Wat is er dan aan die eindjes?"
„Ze zijn te dicht bij elkaar, zegtiie."
Op het examen. Professor
(in de chemie): „In welke verbinding lost
rich goud het snelst op?"
,,In de echtelijke."
„Wie was de moeder van Frederik de
Groote?"
Diep stilzwijgen in de klas.
„Nu, weet dat niemand? Zoo, weet jij het
ventje? Hier, de kleine Tundels zal jullie al
lemaal beschaamd maken."
„Mevrouw de Groote, mijnheer."
Uithet tbeaterprogramm ft. N—
„Tusschen de tweede en de derde acte ligt
een tijdruimte van tic jaren en bcvwadien
vf£f mSnrafcea vpofrf*
10 October.
4
HET NIEUWSTE POETBET VAN H. M. KONINGIN WIEHELMINA.
/WW\AA/VWSA
Owwwvww
Ik heb mij steede verbaaed, ja nu en clan
/.olfe er mode gespot, dat een vrouw zooveel
tijd verloren kan loten gaan met het doen
van do oonvoudigate inkoopen.
Ik beschouwde dat als een bewijs van vrou
welijke besluiteloosheid en babbelzucht.
Maar de kleine geeabioienis, dio ik u
>ven ga mededeel on en waarin ikzelf de
Hoofdrol speel, heeft mij do onbillijkheid en
ngegronoheid van mijn lichtvaardig oordeel
Toen ik op zekoren ochtend mijn beschei
den villa in do voorstad verliet, om naar
mijn bureau to gaan, word ik door mijn
vrouw, dio wegens ernstige verkoudheid
thuis moest blijven, in dc woonkamer terug-
geroopon. Zij had een eenvoudige boodschap
voor mij en overhandigde mij ccn staaltje
rood katoen mot het schuchtere verzoek,
even in een manufactuurwinkel aan te
loopon cn twee on een half cl van deze stof
te vragen.
Ik beloofde haar bet te doen en ging,
na het staaltje in mijn portefeuille te heb
ben geborgen, welgemoed naar mijn bureau.
In bot middaguur dacht ik aan het ver
zoek van mijn vrouw en stapte een aanzien
lijk magaagn binnen.
Een elegant heer naderde mij, met een
innemend lachje om de lippen.
Ik liet hem, niet zonder eenige verlegen
heid, het ötaaltje zien.
Hij bekeek het aandachtig en wenkte een
vriendelijke jongedame.
„Juffrouw Meier, deze heer wonscht
rood katoen. Wil u hem even helpen?"
Zij ontving het staaltje en verzocht mij
baar te willen volgen.
Een oogenblikje later lag er een groote
rol rood katoen vóór mij op «j6 toonbank.
„De kleur verschilt nog een weinigje,"
waagde ik op te merken.
„U hebt gelijk, mijnheer," beaamde zij
hoffelijk, „maar rij is veel mooier, vindt
u niet?"
„Zeker, zeker," stemde ik toe, ,,doch mijn
vrouw heeft de stof noocfig, om rets to ver
stellen. Er mag dos niet de geringste afwij
king zijn."
Geduldig haalde de winkeljuffrouw oom
nieuwe rol te voorschijn. J>it is do kleur,
die u verlangt, mijnheer."
„Ja, maar de stof is gestreept.
„Hot is mode-stof, mijnheer; geen andere
dan deze wordt in het gewenschto genre
tegenwoordig gedragen."
„Pardon, juffrouw, maar ik moet meubel
en geen japonstof hebben."
„Dan dient u keizer-1 innen he nemen I"
„Wat is dat?"
„Dat is katoen van érSn kleur."
„Laat mij even zien, nis het u belieft."
„In de gowenschte kleur is het tot mijn
spijt op het oogenblik niet voorhanden."
Ik vorliot do vriendelijke jongedame
stond eenige oogenblikken later, met een
verlegen blos op do wangen, in een ande
ren winkel.
Een elegant en voorkomend heer nam
mijn staaltje in ontvangst en hield het on
derzoekend in het licht.
„Wil u mij oven volgen, mijnheer?"
Ik voldeed aan het verzoek, cn trap op,
trap af, doorkruisten wij een reeks van gan
gen en vertrokken. Eindelijk bleef mijn
gids vóór ccn toonbank staan, en overhandig
de het staaltje nan con anderen heer.
Ook deze betastte rn bekeek het van alle
zijden.
„Het spijt me, mijnheer, maar ik kan u
aan deze stof niet helpen."
„En die mijnheer van zooeven heeft, ge
zegd van wél."
„Zeker, mijnheer, wij hebben deze stof
gehad, maar zij is nu uitverkocht. Pro
beer het eens bij do firma Knipbof san de
overzij. Mogelijk, dat deze u helpen kan."
Ik liohtte beleefd mijn hoed, v*%xt wae
heimelijk niet weinig uit mijn hn<*etrr.
Bij Kniphof het oude liedje. G©p>n s»*brek
aan plichtplegingen en formrJitciten.
,,Het spijt me. mijnheer, doch ir dfeoo
kwaliteit hdbber. w* zhlVc irt.vf 7*?©t voor
handenMoe* het meuSslèrcf rijn f*
Tk antwoorddr herrangeo»!.
„Dan moot n keizer4bnaoec nomen."
„Poet hal hfaifc^f