ZONDAG5B1AD
LEIDSCH DAGBIAD
Huidverpleging.
ïHGSflü&y Hafid.
Ben Asur, eeii der afgezanten van Mou
lay Hafid torens een goed vriend van
hem deeit cie volgende bijzonderheden
mede omtrent Moulay Hafid:
De rijk begaafde Moulay Hafid bezocht
dc school reeds van zijn vijfde jaar af. Na
dat hij in de elementaire vakken zijn ont
wikkeling had gekregen, wijdde hij zien
met succes aan de bestudeering van do
Arabische taal. Europeesche taleu worden
op de hoogeschool niet onderwezen. Zooals
bet ieder geleerden Arabier betaamt, kent
Moulay Hafid den Koran uit zijn hoofd
en wijdde hij zich niet uitsluitend aan de
rechtswetenschap, maar ook aan do alge
bra, astronomie, geographie, geschiedenis,
natuurwetenschappen en philosophic. Van
de Arabische literatuur trok Moulay Ha
fid bijzonder de klassieke letterkunde aan
eoodat hij voor een autoriteit op het gebied
der Arabische poëzie en, letterkunde geldt.
Hij is de Arabische taal in woord en
schrift volkomen meester.
Bijzondere waardeering ondervindt hij
als een dor nitmuntendste uitleggers van de
Hadith, d. z. die spreuken van Moham
med, die niet door God zijn ingegeven,
maar uitvloeisels van des profeten eigen
geest zijn.
Zijn poëtische hij is ook dichter en
philosophische werken gingen indertijd te
Kaïro tor perse en zullen binnenkort in
den boekhandel verschijnen.
Verbazend groot is ook zijn kennis op
historisch gebied. Men kan van hem zeg
gen, dat hij de geheele Arabische wijsheid
in zioh verccnigd heeft.
Moulay Hafid bezocht de universiteit t?
Blacd Hamar tot zijn twintigste jaar. Hij
volbracht zijn examens mot lof en kreeg
voor zijn wetenschappelijke studiën meer
dere diploma's. In Marakesh, alwaar de
Sultanszoon zich toen ging vestigen, stu
deerde hij verder. Hij verzamelt nu nog
gaarne een kring van geleerdo vrienden
om zich heon, met wie hij wetenschappe
lijke kwestie© ploegt te behandelen.
Niettegenstaande zijn voorname gehoort©
en in weerwil van zijn groot© geestelijke
begaafdheid, door welke de nu 31-jarige
sultan Moulay Hafid zich ver verheft bo
ven zijn omgeving, is hij vrij van hoogmooil
en verwaandheid. Hij is minzaam, zoowel
tegen hooggeplaatste personen als tegen
over geringe lieden, en neemt door zijn
hartelijke on vriendelijke persoonlijkheid
iedereen, die mot hem in aanraking komt,
landgenoot zoowel als vreemdeling, voor
zich in. Den doordringenden blik van zijn
grootc, koolzwarte oogen doorstaan wei
nigen. Hafid is een man, vau wien een
groot© suggestieve kracht uitgaat; hij weet
to overtuigen cn den persoon, met wicn hij
izich onderhoudt, voor zijn bedoelingen te
beïnvloeden. Wat zijn lichamelijke gestalte
aangaat-, heeft Hafid een reuzengestalte.
Moulay Hafid is van welgevormdcn li
chaamsbouw. Hoofd- en baardharen zijn
glanzend gitzwart, aan de slapen draagt hij
'kh'ino vlokjes haar (noadr).
Matig in zijn eten en veel lichaamsbe
weging nemende, beschikt hij ovct een
groote spierkracht. Zijn matigheid is naar
Europoesch begrip verbazingwekkend. Hij
neemt dagelijks slechts een hoofdmaaltijd,
een krachtig middagmaal. Des morgens
twee glazen melk en 's avonds een glas
thee; dit is het «enige, wat doze Sultan
tot voeding noodig heeft. Volbloedig en
van frissoho, gezondo gelaatskleur geldt
MouTay ïlafid voor een knap persoon. Be
halve den alcohol mijdt hij evoneens de
tehak. Zijn kinderen bezitten in hem een
rtremgen, maar liefhebbonden vader.
Moulay Hafid houdt van sport en
licha*ro»n©feming. Behalve voor soldaten
<r»« militair* oefeningen, heeft hij veel bc-
f^owtellinfi: *oor paarden cn rijkunst. Hij
Stijgt, trots de waarschuwingen cn
ftmocVV'de.n van zijn gevolg, do wildsto
flnrbarijsehrt paarden en weet r» to tem-
ttwtl Tedere week gaat hij roet zijn vrien
den op jacht. Hij is een hartstochtelijk ja
ger en een voortreffelijk schutter. Het mi-
litairismo staat b'j Moulay Hafid onder
de heerschappij vau do humane gedachten,
welke hij met en door zijn studie heeft
aangekweekt Hij is, zooals ook uit zijn
van menschenlicfdo en oosmopolitische
gezindheid sprekende werken blijkt, een
vijand van den oorlog en het bloedvergie
ten. De Marokkanen, alsmede de Europea
nen, die Moulay Hafid door persoonlijken
omgang hebben loeren kennen, houden hem
voor een man, van wien niet alleen Marok
ko, maar ook de dragors en de baanbre
kers van de Europeesche cultuur, van wel
ke natie zij ook zijn, het beste hebben te
verwachten.
Het is vaak treurig te zien hoe weinig
zorg landbouwers besteden aan de verple
ging van de huid hunner dieren. De paar
den, ja, die worden nog een enkele maal
geroskamd, want welke boer of boerenzoon
zou zich niot schamen, als hij met zijn
klepper naar de kerk of naar de stad
rijdt, en het beest ware begraven onder
een laag stof en vuil? Neen, de haren van
het paard worden nog wel eens uitgepoctet,
opdat zc toch maar glad cn glimmend zou
den wezen. Men denkt daarbij niet er aan,
dat die huidverpleging een gunstigen in
vloed heeft op het dier, en het doet er
ook weinig tcc, met welk doel de huid der
beesten wordt gereinigd, als het maar ge
beurt en goed ook. Doch die arme runde
ren. Die komen niet voor do sjees, die blij
ven thuis, gnau niet op weg naar do kerk,
en dus: schijnt allo reiniging overbodig.
Zie ze daar staan, met stof bedekt, dat
van do zoldering neervalt, zoodat men den
dieren op den rug schrijven kan, terwijl
dat fctof tot een kcrotje aaneen gekleefd
wordt door de huidschilfers, wolko door
het lichaam worden afgescheiden. In do
vunzige, dompige stallucht krijgen de bees
ten het bovendien vaak erg warm en be
ginnen to trarispireeren, cn het zweet
maakt de reode gevorrado korst nog har
der, steviger en dichter. Voeg daarbij nog
de behangsels van mest en vuil,' waarmede
de dijen en boenen der koeien in do pot
stallen vaak bedekt zijn, en gc vraagt u
onwillekeurig af, of do alom hooggeroemde
Hollandschc reinheid hier geen slag in het
aangezicht krijgt!
Onze landbouwers mogen wel bedenken,
dat de huid hunner huisdieren ook een
functio te vervullen heeft. Het zweet wordt
door de poriën naar buiten geperst, daar
door heeft ook een voortdurende uitwase
ming plaats en do verschillende smeerklie-
ren in de huid moeten haar afscheidings-
producton toch loozen. En hoe moet dat
gebeuren, wanneer de huid bedekt is met
een dikke, hardo laag, die geen lucht en
geen vocht doorlaat
Do natuur heeft de versohillendc orga
nen ingericht voor bepaalde functies en
wanneer wij nu zien, dat de natuur sommi
ge stoffen geloosd wil hebben, en wij var-
hinderen die loozing, dan kan do gezond
heidstoestand der beesten daarop toch stel
lig niet verbef eren. Integendeel, de beesten
ge-voelen zelf hot onaangename van die on
voldoende huidverpleging en traohten zich
zelf te reinigen door schuren en wrijven.
En komen ze in het voorjaar in do weide,
ja, dan zijn zo uitgelaten van pleizier. zij
schuieren en wentelen, zij plassen in het
water, en als regen cn wind de korst voor
goed hebben weggenomen, dan voelen zij
zich frisschcr, aangenamer en levenslusti
ger dan in den dompigen stal.
Het instinct der dieren wijst ons er reeds
op, dat zij behoefte hebben aan huidver
pleging. Zou het daarom niet aan te beve
len zijn des winters ook don roskam en
den borstel eens to gebruiken bij do run
doren? Die er medo begonnen zijn, onder
vonden cr de gunstige resultaten van; zelfs
van tijd tor tijd Wasschen met lauw water
doet deo dieren goed.
Men moet ook bedenken, dat de vuile
laag op de huid een waro kweekplaats is
voor ongedierte cn ziektekiemen.
Een kranig antwoord.
Toen Lodewijk XIII eens een stadje in zijn
Rijk kwam bezoeken, reed de burgemeester
hem te gemoet cn bood hem, volgens aloude
gewoonte, de sleutels der stad met een toe*
spraak aan.
De speech was lang en vervelend, maar
de Koning bleef uit beleefdheid luisteren,
zonder toeken en van verveling te geven.
Een hoveling, die wel begreep, dat do Ko
ning van den nood een deugd maakte en
gaarne bij zijn Vorst in c n goed blaadje
wou komen, viel den spreker met de volgen-
do spottende woorden in de rede:
Pardon, mijnheer de burgemeester, wat
kosten hier to lande de ezels?"
Dc spreker nam hom eens van het hoofd
tot do voeten op cn antwoordde kalmpjes:
,,Och, mijnheer, als ze van uw grootte
zijn, een franc of dertig."
Iedereen begon te lachen, maar niet ten
koste van den burgemeester, die, nadat hij
dat antwoord gegeven had, bedaard zijn
speech vervolgde.
Dicnzclfdcn avond zei de Koning tot een
zijner familieleden: ,,'t Is waar, de rede
van dien man heeft me een beetje verveeld,
maar zijn antwoord deed mc verbazend veel
pleizier."
Uiteen voordracht. „Er
wa6 eens oen tijd, dat de kwestie, die ik
nu aan u bloot ga leggen, voor oen ieder
totaal onbegrijpelijk was; maar in onze da
gen zijn wij zoo verlicht geworden, dat de
ergste domkop mij begrijpen kan. Geen vau
u allen zal dus eenigo moeilijkheid onder
vinden mij te volgen."
Inde Üuïsternis. Vader:
„Mijnheer, hoe kwaamt ge cr toe, mijn
dochter gisteren te kussen in dc donkere
gang?"
Jongracnsch: „Zeg u dat wel; nu
ik haar bij daglicht zie, begrijp ik h't zelf
niet."
Rechter: „Ben je gehuwd?"
Beklaagde: „Wat zegt u
Re ch te r: „Of je een vrouw hebt?"
Boklaagdie: „Ja, meneer."
Rechter: „Hoe lang?"
Bo k 1 a a g d e: „Goed anderhalve meter,
meneer 1"
In zekere stad woonde een slager, dio
bekend was om zijn taai vleesch. Op den
een of anderen dag kwam een buitenman
bij hem om wat te koopen.
„Kom binnen, beste vriend," zei do sla
ger, „moet jc vleesch hebben om te braden
of ora te koken?"
„Eigenlijk wou ik het hebben om cr een
scharnier van te maken voor do staldeu
ren 1"
Op de wandeling. Truitje:
„Juf, wat is 't koud geworden!"
Gouvernante: „Dat komt, omdat
we noordenwind hebben, kind."
Truitje: „Is 't dan altijd zoo koud?'
Gouvernante (onderrichtend): .,D'
noordenwind is altijd koud, onverschillig
waar hij van daan komt."
Uiteen sportblad. Bij de wed
rennen giste cn vielen de gcntlemanrider
Smith en jockey Holiday. De eersto was
dadelijk dood, de jockey brak een arm cn
een been.
Do wedrennen der volgende week beio
ven eveneens zeer interessant te worden.
Ezeldrijver (in do bergen): „Wee>
hier voorzichtig, mijnheer, op deze plaats
is al menig© wxd in den afgrond gevallen."
Hij: „Hë, hè! Ik zou niot graag nog
eens zoo'n koffer toedoen, al kreeg ik er
acht dagen va cant ie om
Zii: „Ach hemel, Tom, en nu zitten mijn
sleutels en mijn geld in mijn rok, die op
den bodem ligt."
3 October.
Aam© 1908.
VAM HET
WA «ceaèoóöOêaeoeöe lil
1 ApriL
Kan je mij vergeven, dat ik je in langen
tijd niet geschreven heb? Beproef het
maarIk zou uiet kunnen verdragen, dat
je boos op me bent; ik ben toch reeds het
ongelukkigste mcnschcnkind op de wereld.
Denk nu maar niet, dat mij liefdesgrillen
door het hoofd malen. Voor zulko domhe
den acht ik mij te verstandig, cu je weet,
dat jc Arraida er geen kans toe ziet, een
mannelijk persoon die houding te doen
aannemen, die hem van rechtswege past,
namelijk, met de knieën op het tapijt in
onze woonkamer, en den neus in evenwijdi
ge richting met den zoom van een nieuwe
roede japon.
Neon, mijn ongeluk is, dat niemand do
geschiktheid heeft, mijn gedaehtengang te
volgen, en niomands gezelschap mij bevre
digt. Do moderne ideeën vinden moeilijk
ingang in VexiÖ, dat nare Vcxió; en
laatst nog, toen ik, geheel vervuld met
de lieflijke gedichten van onze lieve Anna
Charlotta Edgrcn, aan mijn moeder vroeg,
wat zij het heerlijkst© op de wereld vond,
antwoordde zij: „Kippensoep!"
Den volgenden nacht sliep ik niet veel,
en des morgens wae mijn kussen zoo nat,
alsof het in do Niagara had gelegen.
Die arme mama is ontoegankelijk voor
do moderne ideeén I Zij werkt en slooft
zich den ganschen dag in het huishouden
af; en kan maar niet begrijpen, dat mijn
/ader haar leven heeft vernietigd, haar
tot slavin heeft vernederd, toen hij haar
trouwde. Niet Lang geleden had ik stille-
jes Stuart Mill op haar naaitafeltjo ge
lobd, en meende, dat, als zij er maar een
blik in s wierp, zij tot de erkenning zou
moeten komen, dat de vrouw niet gescha
pen is ora voor tirannen zakdoeken to zoo
men en kousen te breien.
's Avonds kwam zij bij mij, toen ik in de
woonkamer voor de piano zat. (Als ik mijn
piano niet had, zou liet al heel spoedig
mij gedaan zijn). Haar oogen fonkel
den, haar handen trilden zenuwachtig, en
hnr bcele kleine gestalte toekende wils
kracht. Gronzenloozo vreugde doortrilde
mijn ziel. „Zij heeft Stuart Mill gelezen,"
dacht ik en viel haar in do armen.
„Moedor, is u tot erkenning gekomen?"
fluisterde ik en drukte haar aan mijn hart.
„Ja, lieve kind, dat ben ik werkelijk."
„Dat het leven voor ons, arme vrouwen,
somber en moeilijk is."
„Ja, dat is het, en in het bijzonder met
zoo'n sukkel van een dienstmeid als wij
hebben. Begrijp eens, daar is weer een van
die be9te nachtjakken spoorloos verdwenen.
Zij is mijn moeder, dat is waar, cn zij
i* een goede, liefdevolle moeder; maar
dien avond, geloof ik, haatte ik haar bijna
Zij treurt niet daarover, dat haar gnnsche
leven „door de plichten ccner huisvrouw"
vernietigd is, maar zij treurt over eon ver
dwenen naohtjak
Mijn oude tante Margin gaat zoo ver,
dat zij ook mij in zoo'n gareel wil spannen,
en telkens beproeft zij mij tot die verne
derende bezigheden tc brengen, welke mij
steeds een gruwel zijn geweest. Eenige da
gen geleden ztndc zij tegen mij: Armida,
je moeder cn ik hebben zooveel te doen, dat
we niet weten waar het eerst aan to be
ginnen. Zou je ons niet een beetje bij de
bereiding van dc haringsla kunnen ^el
pen
Toen kookte en bruiste het in mij; ik
stond op, in het bewustzijn, dat ik ver
verheven was boven ons geheele geslacht,
dat geknecht en op den grond vertreden
wordt, cn ik antwoordde: „Ik ben een ge
hoorzame dochter, en ik ken mijn plich
ten. Bij een verkiezing mag ik niet stern
men, omdat een wet, door egoïstische, ti
rannieke mannen ingesteld, het mij niet
vergunt. Goed, ik berust er in. Ik zal mijn
leven lang in lange rokken gekleed gaan,
omdat eon mallo mode ons, vrouwen een
veel gemakkelijker dracht meent lo mogen
verbieden. Ja, ik zou er mij zelfs toe laten
dwingen een knap, fijn g.kleed man, die
een aanzienlijke betrekking bekleedt en
jaarlijks op veel duizenden kan rekenen,
te trouwen. Maar, al bracht men mij op
de pijnbank, zelfs dan zou ik er mij niet toe
laten dwingen, haringsla aan te maken."
Mijn vader is een van die zoogenaamde
goedmoedige, alledaagseho meuschcn, die
dc kunst verstaan, het despotisme onder
een gladden buitenkant to verbergen. On
langs verdeemoedigde ijk mij zoo diep, dat
ik een verzoek tot hem richtte. Ik nam
mijn hooghartigste houding aan, fronste
d© wenkbrauwen en zeide:
„Vader, mag ik u iets verzoeken?"
„Gaarne, mijn kuikentje," antwoordde
dat monster.
„Vader, verneder mij niet door zulke
spotnamen, wel voor huisdieren, maar hict
voor vrij geboren, zelfstandig denkende
vrouwen passend."
„Nu, nu, mijn kippetje, wat heb jo nu
weer voor grillen Wou je soms een nieu
we japon hebben?"
„Neen, vader, ik ben niet gewoon, daar
om to vragen. Als ik er een noodig heb,
ga ik eenvoudig heen en bestel er een."
„Ja, dat is waar. Wil je dan een eigen
rijpaard hebben?"
„Voor zijn pleizier op den rug van een
onschuldig dier rond te jagen is een ver
strooiing, die goed is voor mannen, slechte
op do wereld om to eten en zich te amu
seoren. Maar ik ben een vrouw, cn heb u
ora iets anders to verzoeken."
„Jo hebt toch niet de dwaasheid begaan
verliofd te worden op een van mijn kan-
toorklorken V'
„Ik beklaag hen, dio arm© verdrukten,
dio steeds in den ongelijkcn strijd tusschen
kapitaal cn arbeid onderliggen moeten,
klaar een man liefhebben zou zooveel zijn
als zichzelf vernederen."
„Maar wat is dan eigenlijk je verlangen,
liovo kind
„Ik wil, dat u een automobiel voor mij
koopt."
Daar wordt gescheld. Adieu, lieve Jenny.
Hedenavond meer
1 Juli.
Jenny, mijn beste, liefste vriendin, waar
om ben je niet bij me, opdat ik je in
mijn grenzenlooze vreugde aan mijn hart
kan drukken Hij bemint mij, hij beeft bij
vader aanzoek gedaan; wij zijn verloofd, in
hot volgende voorjaar gaau wij tl ouwen l
Wie is die „hij" vraag je natuurlijk.
Hij is reiziger, heet Petfccrssou cn kan
tweo duizend per jaar verdienen, als hij
wat gelukkig is. Ik heb je nooit over hem
geschreven, want zelfs aan zijn beste viien-
din di?elt uien niet alle geheimen mee.
Zijn inkomen is wel is waar riet groot,
maar ik wil goed mijn be^t do^-n om ee.i zui
nige huisvrouw te worden, die zelf op alles
Iet en waakt, dat er niets verwaarloosd
wordt. Als hjj nu die tweo duizend mair
vast had I Maar in het ergste geval kan
het ook mot vijftienhonderd, als wij bijv.
een paar hoeren in clen kost nem-n. Als ik
nu maar wist. wat zoo'n betrekking als
reiziger eigenlijk ihheeft. Hij heeft aan va
der verteld, dat hij in olie cn machines
reist. Het zou mij aangenamer zijn, als hij
in zijde en vederen reisde. Maar daar is nu
eenmaal niet aan te veranderen.
Een piano kunnen w:j ons natuurlijk niet
aanschaffen; en Pettcrscvon kan goen mu
ziek uitstaan. Ikzelf heb het, zooals j©
weet, nooit zoo heel ver gebracht in de
kunst van pianospelen.
Do volgende maand ga ik zijn mo:«der
con bezoek hrengen. Dan wil ik beproeven,
de gewoonten en do licfobberijen van mijn
dierbaren Pcttersson grondig te loeren
kennen en eens terdege bij mama in de leer
gaan, om hem dagelijks met zijn li.'vclings-
geroohton te kunnen verrassen.
Weet jo ook of reizigers veel tc doen heb
ben, en kunnen zij rlken dag cp ge. egelden
tijd thuis mn tafel komen?
Hij is heel vroolijk, noemt mij zijn klein
„kuikentje", en vanavond, toen vader en
hij een paar glazen groc gedronken hadden,
liet hij zich zoo uit over blauwkousen en
modern© wercldverbeteraórsters, dat hrtt
een lust was, cn mijn licv?, go:de, oude
vader er tranen om lachte.
Jo kunt jo onmogelijk voorstellen, hoe
trotsch ik gisteren op mijn moeder was.
Zoo'n fijn sou port je, als zij gisteren aan
richtte, heb ik in mijn leven nooit gezien,
cn mijn schat ook zat zoo heerlijk te smul
Ion* alsof hij in veertien dogen niets te
eten had gehad.
Reiziger* leiden stellig een zoor inge
spannen leven, dat den eetlust opwekt, en
mijn Pcttersson. met zijn bekenden en go-
achten naam, zal het iu het bijzonder wel
heel druk hebben.
Vindt jo don naam „Potlcrsson" niet
erg aardig? Ik vind, dat. hij zoo vriende
lijk, vaderlandsoh ©n trouw klinkt.
Schrijf nu eens heel spoedig aan
j© grenzenloos gelukkige
ARMIDA.