DE GOEDE VELDWACHTER.
Anekdoten.
FEUILLETON.
Do schatzoekers.
vniicn leizen en daar zijt gij aansprake
lijk voor," zei de conducteur.
Mignon gratia reizen 1" riep de beren
leider. „F.u waarvoor zou ik aansprakelijk
zijn? Heeft Ij»j eenige schade aangericht?"
„Neon," antwoordde do mengte iu koor.
„Welnu," sprak do berenleider, terwijl
hij een zilverstukje uit zijn zak haalde,
„hier is iets voor uw moeite, conducteur!
Ik hoop, dat dit genoeg is en daar de
maatschappij mijn kostganger niets te ver
wijten heeft, mogen wij zeker onzes weegs
gaan."
Hij groette beleefd, evenals Mignon en
arm in arm verwijderde het tweetal zich,
gevolgd door eenige straatbengels.
Agent Klaas Yaalkes en brigadier Wil
lem Poon waren samen op weg naar Ver
sailles. Yaalkes was een dikke jongen met
een goedig gezichtde verweerde trekken
en de roede snor •'■an zijn meerdero voor
spelden niet. veel en toch was Poon
een braaf mensck.
Plotseling stond Vaalkcs stil en zei:
„Brigadier, daar ligt eeu kind in die
d-oge sloot."
Beiden traden nader, en waarlijk daar
lag een magere, kleine jongen in lompen
gekleed, gerust te slapen. Zijn blond hoofd
rustte op een hoop steenen. _en oogenblik
zag de brigadier hem medelijdend aan,
doch onmiddellijk herinnerde hij zich zijn
plichten cn maakte het kind wakker.
,,,Wat deed jc bij zulk hondenweer in die
sloot?" vroeg hij, toen dc slaper op zijn
voeten stond.
,,Ik sliep, mijnheer de veldwachter", ant
woordde liet kind met een heldere stem.
„Ja, dat heb ik gezien, maar waarom
deed je dat? was je moe? en heb je geen
woonplaats?"
„Neen, mijnheer de veldwachter, ik
slaap nu hier dan daar."
„Landlooperij", zeide de brigadier, op
een toon, die heel hard moest klinken.
„En hoe oud ben je?"
„Twaalf jaar, mijnheer de veldwachter.*
„Je naam?"
„Jan van Leer."
„Je moet met ons meegaan."
„O, mijnheer, ik heb toch geen kwaad
gedaan?"
..Geen praatje-, ga mee."
De verschrikte, kleine landlooper liet
zich meevoeren. Het regende hard en het
kind bibberde in zijn versleten klceren.
Poon bemerkte het en vroeg:
„Heb jo het koud, kleine?"
„Neen, mijnheer, maar -"ik heb honger,
6inds gisteren heb ik niets gegeten dan een
appel dien ik in een tuin geplukt heb."
Bij die naive bekentenis richtte de briga
dier zich op en mompelde:
„Diefstal. O, jongen, had toch gezwegen;
nu moet ik het in mijn proces-verbaal ver
melden."
De brigadier kende slechts een ding: zijn
plicht.
Den volgenden dag stond Jan van Leer
terecht.
„Waar ben je geboren?" vroeg de pre
sident.
„Ik weet het niet, mijnheer"*
,„Heb je nog ouders?"
„Neen, mijnheer."
„Wie zorgt er dan voor je?"
„Niemand, mijnheer."
„Je wordt beschuldigd van landlooperij
en van diefstal."
„O, mijnheer, ik hob maar een appel ge
nomen cn ik had zoo'n honger."
Er waren dien dag vele toeschouwers, al
len keken met medelijden naar het bleeke
kiüd met zijn heldere blauwe oogen.
„Mijn kind", zei de rechter, „door wien
ben je opgevoed en hoe ben jc in zulk een
cllendigen toestand geraakt?"
„Toen ik nog heel ldein was, ben ik in
het weeshuis ge omen", antwoordde kleine
Jan op kalmen toon. „Toen kwam ik bij
een boer, om de schapen te hoeden, maar
dat was een naro man, die mij sloeg en
bijna geen eten gaf. Ik was zoo ongelukkig.
Daarom ben ik nu acht dagen geleden weg-
geloopen, maar in dien tijd heb ik ook al
tijd koude en honger geleden."
De president dacht een oogenblik na.
Toen wendde hij zich tot het publick: „De
wet verplioht ons, dit arme kind tot zijn
twintigste jaar naar een verbeterhuis te
zenden," zeide hij, „wanneer evenwel
iemand, die te goeder naam en faam be
kend staat, zich met zijn opvoeding wil be
lasten, dan zou de rechtbank het hem gaar
ne toevertrouwen."
Hij zweeg een oogenblik en zeide toen,
zuchtend
„Niemand."
„Jawel, president", klonk hot toen.
En brigadier Poon trad naar voren.
De president zag hem verbaasd aan.
„Maar Poon, jij hebt immers dat strenge
proces-verba al opgemaakt?"
„Dat was mijn plicht als Veldwachter;
nu volg ik de inspraak van mijn hart."
„Jc bent immers getrouwd, en je hebt
verscheidene kinderen?"
„Ja, mijnheer de president, drie kleine
kinderen."
„Een vierde zou je zorgen zeer verzwa
ren."
„Och, mijnheer de president, een meer of
een minder!"
„Welnu Poon, als jc belooft, Jan vaD
Leer op te voeden als jc zoon, dan mag je
hem meenemen en ik hoop dat je genoegen
aan hem moogt beleven."
Weken, maanden, jaren gingen voorbij
Op een dag liep Poon op het perron van het
station te Versailles, gekleed in zijn mooi
ste uniform. Hij verwachtte Jan van Leer,
die als soldaat naar Indië was gegaan en
nu te huis zou komen.
De trein kwam aan, doch er stapte nie
mand anders uit dan twee heeren. een boerin
cn een jong officier, met de militaire Wil
lemsorde op de borst.
„Zou de kleine er niet zijn?" mompelde
de brigadier.
Maar de luitenant liep met uitgestrekte
armcü op hem toe.
Kent u mij niet meer, vader?"
Poon onderdrukte een kreet van vreugde
en verrassing, stond onmidellijk in de
houding en zei:
„Luitenant Jan van Leer."
„Nu, geeft ge mij niet eens een zoen?"
„Dat mag ik als bigadicr niet doen, lui
tenant."
Altijd nog dezelfde. Kom, roep mij nu
eens een hartelijk welkom-tehuis toe.
„Mijn lieve, lieve jongen."
En Poon viel in dc armen van zijn aan
genomen zoon.
Ingezonden door Frederik de Toledo.
Slim.
Een dokter werd bij een zieke geroepen
en constateerde, dat deze in de buitenlucht
moest vertoeven.
Toen hij zijn bezoek herhaalde, zag h.j
in do groote kamer den man op het ziek
bed en op den grond twee varkens, vier
kippen en een haan en ceDige eenden en
ganzen.
8)
Wat is dat dan vroeg de heer Mat-
low.
Een heerlijke, buitengewoon geurige
wijnsoort, oio den naam draagt van Am
brozijn
-- Wijn!" riep de heer Matlow uit, ter
wijl hij het glas op tafel zette, „maar on
gelukkige wezeDs, hoe komt gij er toe mij
dat afschuwelijke vocht te brengen, dien
doek van ons land
Wij dachten, dat u er misschien wat
van wilde kooponzei Dora, die het nooit
inziet, als een zaak verloren is. „Als U
twaalf flesschen neemt, hebben wij twaalf cn
een halven frank verdiend."
Ik gaf de heide anderen een teeken dat
zij maar moesten heengaan.
Alice begon flesch en glas weer in de
krant te pakken, maar dc heer Matlow
hield haar tegen.
Neen, laat dat hier
Om acht uren werd er aan de deur ge
beld'.
Drio minuten later riep Papa ons in zijn
werkkamer.
Op zijn schrijftafel stond onze flesch en
Papa had e.en brief iD de hand.
Hij wees op dc flesch, zag toen <">ns aan
en vToog zuchtend
Wat heb jullie nu toch weer uitge
voerd?'1
Dick begon alles te vertellen en toen hij
klaar was, voegde Alice er bij:
Heeft mijnheer Matlow U nu toch
nog geschreven, om ons te vragen een do
zijn flesschen te best-ellen?"
Neen,'' antwoordde Papa, ik denk
niet dat onderwijzers het kunnen bekosti
gen zulken duren wijn le drinken, maar ik
zou hot weJ eens willen proeven."
Alice schonk hem alles in wat er nog
over was.
Toen hij een teugje genomen had, trok
hij een leelijk. gezicht; toen barstte hij in
lachen uit. Ik dacht dat de ambrozijn hem
zoo vroolijk maakte, want ik heb eens er
gens gelezen, dat de wijn de zorgen verdrijft.
Toen hij uitgelachen had zeide hij
Doet. dat nooit weer, kinderen. Met het
beroep van wijn-agent, is het als met zoo
vele andere betrekkingen, er zijn al veel meer
lieden in werkzaam, dan er behoorlijk van
kunnen leven. En jullie hadt mij toch be
loofd, je niet meer zonder mijn voorkennis iu
zaken te steken.
Alice's geheim.
Op zekeren dag gaven Dora en Alice een
poppen-theevisite. Terwijl wij uit kleine
kopjes dropwater dronken, dat thee moest
verbeelden, riep Dick plotseling uit:
Ik weet wat
En dat is.
Jullie weet nog wel, dat ik vroeger
toen wij beraadslaagden hoe wij fortuin zou
den maken, gezegd' heb, dat ik een idee had,
maar dat ik het nog moest uitwerken"
Welnu, enV'
Wel, ik heb opgemerkt, dat kleine
fleschjes maar een paar stuivers kosten
Hoor eens als je gaat lachen dan geef ik je
een oorvijg."
Horace hield op met lachen.
Er worden jaarlijks millioenen medi-
cijnfleschjes verkocht," hernam Dick. „Het
staat vast, dat de mcnschen, die zij maken,
veel geld verdienen, want die fleschjes
brengen bijna altijd toch drie, zeven franks
op, waarop dus een mooie winst zit."
De medicijnen maken het zoo duur."
wierp Dora tegen, „denk maar eens, hoeveel
gomballen en pepermuntjes kosten bij een
apotheker"
„Dat is alleen, omdat ze zoo lekker zij i
De dingen, die naar smaken, zijn zoo duur
niet. Wij behoeven geen lekkere dingen ie
ODzc medicijn te doen. Als wij een genees
middel verzonnen hebben, schrijven wij aan
den directeur van een courant en in het
eerstvolgend nummer komt dan een stukje
daarover te staan. Dc mcnschen zenden b
drie of vijf franks. Als zij genezen zijn.
schrijven zij aan de courant-, dat zij rl
jaren lijdende waren en dat zij reeds wan
hoopten te genezon, toen zij, dank zij onze
zalf
Dora viel hem in dc rede
„O neen, Diok, geen zalf, dat is zoo
vettig
Nu ja, ik bedoelde onzen drank, ik
heb toch gezegd dat het in fleschjes zat."
Wij spraken nu precies af, hoe wij het
zouden aanleggen en geen van ons bedacht,
dat wij ons alweer met zaken gingen be-