VOOR DEJEUGD No. H920. Woensdag* 30 September. Anno 1908. issiiisi i«: H-IDSCH DAGBIAD -t.cSy.IL»i'A»»JL*o°Ata>A>6zJL°9iAjtljt>A°*Jl?ttkj»JL«*A*s>•JJHiktiA«*JJ.AA EöïU boos pSan. Neemt plaats, als 't U blieft. ••eC vw VVVWVVW Frits rendo het huis uit, naar het 6trand; zija voorhoofd was gcfronsd en zijD friscb gezicht hocg gekleurd. „Ik vind het gemeen," mompelde hij al voortloopcnde. Hij was uit zijn humeur, omdat zijn twee oudere bro rs waren gaan zeilen, en hij niet mee had mogen gaan. Zijn moeder vond hem nog niet oud genoeg en zijn broers hadden gezegd, dat hij do boot zou doen omslaan. „Ik word als een klein kind behandeld", 2Ci Frits. „Ik mag nooit eens iets doen waar ik lust in heb." En dit was volstrekt niet waar, want als hij niet zoo dikwijls zijn zin had gekre gen, was hij misschien een %eel gehoorza mer jongen geworden. Hij liep maar te denkeu over zijn hard .lot, boorde zijn hielen in het zand, en schopte woedend de steenen voort. Zoo gaf hij voet aan zijn boos humeur, totdat hij eindelijk dacht, dat nog nooit iemand ter wereld zoo verongelijkt werd als hij. Hij was gekomen aan dat. gedeelte van het strand, waar do klippen waren en zag eens om zich heen. Plotseling deed zijn hooze bui hem een denkbeeld aan de hand, even slecht en dwaas als hijzelve was. „Ik weet wat," riep hij uit, „ik zal net doen of ik verdronken ben, dan zal liet hun wel spijten, dat zij mij zoo behandeld hebben." Vervuld van dit slechte plan, trok hij zijn jas uit evenals zijn schoenen en kou sen en liet alles op het strand liggen, alsof hij was gaan zwemmen. „Ziezoo", dacht hij, „als ik mij nu er gens verstop, dan komen zij na een poosje zoeken en denken natuurlijk, dat ik ver dronken ben." Hij keek in het rond, maar er was niets (O zien dan hooge rotsen aan clcn eenen kant en de zeo aan den anderen. „Als ik maar boven op do rotsen kon klimmen," dacht hij, „daar zouden zij mij niet zien." Hij beproefde het en slaagde er in, op ccn stuk rots to klauteren. Toen voelde hij plotseling dat bet glibberig werd onde.r zijn voeten, en al zijn moed vervloog. Hij hield zich vast aan de rots boven hem, doch kon noch hooger noch Lager komen. Als hij naar de laagte keek werd hij ziek van angst. Al zijn booze oproerige gedachten waren verdwenen. Alleen de bewustheid van het gevaar en van zijn eigen hulpeloosheid was overgebleven. De tien minuten die nu volgden waren uren voor den armen Frits. Eindelijk hoor de hij zijn naam roepen en voetstappen naderden over het zand. Hij trachtte te zien wat hef was, doch kon zijn hoofd niet omdraaien. Zijn moeder, met zijn jas óver den arm, en doodsbleek gelaat zag do gevaarlijke positie van haar jongen. Zijn vader, die bij haar was zag ook naar zijn kant. „Houd je goed vast, Frits, we zullen je dadelijk naar beneden halen," riep hij op kalraen toon. En hij snelde heen om spoedig terug te keer en mot een paar helpers en een lad der. Met behulp daarvan werd Frits uit zijn lastigen toestand verlost. Toen hij zijn moeder aanzag, deed zijn hart hem bittere verwijten. Haar haar, en de mantel drin zij haastig had omgeworpen, fladderden los om haar bleek gelaat, en haar gehcele verschijning zeide hem, welke vreeselijkcn angst hij haar aangejaagd had. „Moeder, moeder," was al wat' hij kon uitbrengen, en hij wierp zich in haar ar men. Maar in die weinige cogenblikken be sloot hJj dit liefhebbende hart nooit weer zoo te krenken. Het was carnaval in Nizza en naar ge woonte was het levendig in straten en op wandelwegen; de muziek schalde, en een regen van confettio daalde op do voorbij gangers neer. In de tram, die van het station naar do Pla-oe JMlassiéixa reed, stegen vToolijk de reizigers in, voor het meerendoe» gemas kerd en do toeschouwers vermakend. Een zweepslag en do koetsier nam zijn voor plaats in, do conducteur klom achterop. Achter in hot rijtuig zat een mooie grijze beer in volkomen menschelijke houding, die scheen te slapen. Eenigo passagiers aarzel den te gaan zitten, maar een nagemaakte paljas riep: „Zie jelui niet, dat het geen echte beer is'? Het is een masker, maar hij is goed nagemaakt 1" „Hij ziet er vermoeid uit," zei iemand. „Hot mocht wat," antwoordde do paljas, „het is maar een grappenmaker, die genie ten wil van jullie angst." Hü sloeg het dier op do diirn en riep: „Hè, vriend; word eens wakker 1" Het beest antwoordde slechts met een ge brom, maar zóó natuurlijk, dat een bloe menmeisje, dat naast hem zat, het voor zichtiger vond van plaats te veranderen en den paljas een koude rilling over den rug liep. Een kortzichtige dame met een kind op den arm nam spoedig do opengevallen plaat* in. Het kind' at een koekje, waar van de geur waarschijnlijk het reukorgaan van den beer aangenaam aandeed. Het dier ontwaakte, rekte zich uit, wierp zich op het koekje en verslond het, vóór nog iemand" van zijn verbazing bekomen was. Do kleine jongen begon te gillen en zijn moe der, die eindelijk haar zonderlingen buur man bemerkte, vluchtte met het kind weg er stapte uit. in de baast vergetende haar pi*at* te betalen. Nu lachte niemand meer; 'do conducteur bemoeide zioh or mee: „Zeg, bceimen&ch," zeide bij, ,,uu is het uit met die gekheid; je jaagt miju kl-inten op de vlutht, vóór zij betaald heb Jen.' Daar de grijze beer niet antwoordde, ver volgde oe beambte woedend: „Je zult me de tien centimes van de dams boven je eigen vracht betalen, voor uit, geef mij het geld.' Geen antwoord. Ds conducteur werd ongeduldig en schud de den lastigen passagier heen en weer. Maar nu ging de beer op zijn acl'terp.jo'OD slaan en rolde vreeselijk niet z;jn «ogen. Er ontstond een paniek: de koetsier liet zijn voertuig stilhouden, de conducteur riep een pojitie-agent. „Wat is er?" vroeg deze. „Er is hier een reiziger, gemaskerd en vermomd als een beer, die weigert zijn plaats te betalen en de overige passagiers bang maakt. De agent had reeds zijn notitieboekje in de hand om proces-verbaal op be maken." „Uw naam, als het u hlieft?" Geen antwoord. „Gekheid makert is goed," zuchtte de con ducteur, „maar men moet betalen, en dit heerschap drijft het te ver." De agent greep den boer bij een voorpoot. „Maar het is eeD echte!" riep hij, terwijl hij in zijn zak naar een wapen zocht en het dier een dreigende houding aannam. Doodelijk verschrikt wierp dc conducteur het dier zijn pet en zijn gcvuldcn geldzak naar den kop Daar raapte de .beer kalm de pet op, leg de er het geld in, dat ouder de bai kjes ge vallen was en hield dit bakje aan het pu bliek voor. De toeschouwers, die eerst hadden willen wcgloopen, bleven staan, hartelijk lach ;k« oiu dit tafereel. „DrommelsHet is een gedresseerde beer en hij haalt centen opwerd er geroe pen. Maar sommigen twijfelden "nog en hi-ldcn staande, dat het een yerklcede grappenma ker was, toen plotseling een man aan kwam loepen, al roepende: Mignon, Mignon. waar ben je?" Toen keerde de beer zich met een vtoo- lijk gebrom tot den nieuw aangekomene en viel hem bijna in de armen, alsof hij een vriend terugvond, waarna bij de pet in de handen van den man ledigde. ,,0 neen,'' protesteerde de conducteur, terwijl hij de hand uitstrekte naar zijr. eigendom, „het geld behoort aan dc maat schappij en de pet is van mij." Een en ander werd hem teruggegeven en iedereen lachte weer, behalve de politic agent. „Is die beer van u?" vroeg hij den man. „Ja," antwoordde deze, „en waarschijn. zult u het mij niet wijten, dat twee grap peninakors Mignons touw hebben doorgesne den en hem :u een tramwagen gezet, terwijl de conducteur zijn ontbijt was gaan gebrui ken, ik zou eerder schadovc-rgoeding mogen cischen.'- „Gcen denken aan, de beer heeft gratis

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 7