LEIDSCH BAGBLAB, Woensdag- 16 September. Tweede Blad.
Anno 1908.
yjo. 14898.
persoverzicht.
feuilleton.
Voop vrouw en kind.
gcvallenwet onder de leiding- van een Bor-
gesiaanschen journalist, die slechts als zoo
danig verdienste had.
Heemskerk komt nu in een kwaden mous-
son, wat de financiën betreft. Wil hij bij
de onaangename eischen, die hij hiervoor
aan het volk moet doen, steun vinden, dan
moet er koersverandering intreden op het
gebied der zoogenaamde sjciale wetgeving
en op dit terrein weer naar liberal-, niet
langer naar sociaal- of vrijzinnig-democrati
sche beginselen gehandeld worden. Zeer ve
len zullen Heemskcilc niet willen helpen in
de deficitten te voorzien, als niet tegelij
kertijd de bron der deficifcten verstopt
wordt. Zelfstandigheid, niet alleen van oor
deel, maar ook van gedragslijn teD aan
zien van de invoering van de wet op het
arbeidsoontract, allereerst ten aanzien van
haar juridieke on voorzichtigheden", is
onder die omstandigheden een shibboieth
voor de beoordeel mg van het ministerie in
zijn geheel. Kan Heemskerk geen koersver
andering bewerken ten aanzien van een
klein onderdeel, waaromtrent èn hij ze'f,
bn zijn minister van justitie zich zoo duide
lijk en krachtig ala tegenstanders hebben
doen kennen, hoe ka-n men hem dan verder
vertrouwen schenken
In de Tweedo Kamer zijn er tientallen cn
onder de kiezers honderd duizenden, die
Kuyper slechts steunden uit vrees voor
Borgesius en den aanhang, wier volgza
me leider hij was, of omgekeerd Borgesi-
us slechts uit afkeer van Kuyper. In het
afgeloopen jaar had Heemskerk hun pas
sieven steun. In het nu volgondc zittings
jaar zal hij hun actie ven steun behoeven,
en dien verwerft hij niet door zich enkel
op militair gebied tegenover Borgcsius
en zijn aanhang zelfstandig te betoonen.
Zelfstandigheid enkel op militair gebied, bij
volgzaamheid in het overige, is zelf3 voor
hem in politieken zin de gevaarlijkste ge
dragslijn.
Voor een terugkeeir in de banen der li
berale, op de welvaart van het geheel ge
richte sociale politiek is het tijdstip bij
zonder gunstig Van het uitsluitend bezor
gen der geldelijke aanspraken van de ar
beidende klasse, zonder te letten op het
belang der werkgevers en der belasting
schuldigen, ondervindt het geheele volk
reeds voelbaar den nadeeligen terugslag.
Nu de wetgeving niet meer onpartijdig
voor het algemeen belang zorgt, schuwen do
jonge elementen der burgerij de positie van
werkgevers. Zij wijden zich liever aan den
staat-sdienst, aan liberale beroepeu of aan
de hoogere ondergeschikte functiën in de
nijverheid. Het kapitaal wordt evenzeer te
rughoudend tegenover de nijverheid en
kiest passieve beleggingsvormen. Zoo ont
staat er een sluipende ziekte in het econo
mische leven, waarvan ook de arbeiders
bevolking de nadeel i ge gevolgen onder
vindt door verminderd© arbeidsgelegenheid.
Wat men ziet zijn de rentetrekkers, v-t
men ook ziet, maar niet genoeg met de
wijze van inrichting der ongevallenverzeke
ring in verband brengt, zijn de leegloopen-
de werkzoekenden. Het inzicht in het
causaal verband dezer verschijnselen rvl
echter wel komen, naarmate de gevolgen
meer voelbaar de quasi-be.voordceld'e klasse
gaan treffen De geschiedenis van het Rot-
teidiamscho havenbedrijf belooft leerrijk te
worden en de algemeene aandacht er op te
zullen vestigen
Hierbij komen nog andere waarschuwen
de feiten ten aanzien van de eventueel©
werking van do burgerrechtelijke bepalin
gen van do wet op het arbeidscontract.
De gevolgen dier wet, waarvoor ik de
Eerste Kamer waarschuwde, resumeerde ik
aldaar in mijn redo van 28 Juni 1907 als
volgt: ,,hoopen onereuse contracten, hoo-
pen geschillen, bederf van het recht, bederf
van den rechter." (Hand. p. 487.)
De onereuse contracten komen reeds, nog
voordat de. wet is ingevoerd. Zij werpt in
dit opzicht haar donkere schaduwen reeds
vooruit.
„Het Nieuws van den Dag" con
stateert, besprekende de Indische
bcgrooting voor 1909, dat de Regee
ring de laatste jaren niet zonder succes
tracht do inkomsten minder afhankelijk té
maken van de opbrengst dor gouverne-
raentsproducben.
Terwijl op een totaal dor ontvangsten
van 151 millioen in 1903 nog 41 millioen
werden verkregen uit verkoop van pro
ducten, worden de ontvangsten voor 1909
geraamd op ongeveer 181 millioen, waar
van slechts 31 millioen. to vorkrijgen uit de
opbrengst van producten; dat is dus: in
1903 pl.m. 27 pCt., in 1909 pl.ra. 17 pCt.
van het geheel.
,,Dcze aanzienlijke verbetering brengt'
de financien van Noderlandsch-Indië op
veel gezonder grondslag".
Dan wijst het blad op do ontwikkeling
der buitenbezittingen.
„Maar daarnevens moet er voor Neder-
landsch-Indië meer gedaan worden. Het is
zoo herhaaldelijk reeds betoogd het be*
gint bijna vervelend te worden.
Neder Laudsch-Indiè verkeert in den
slechten cxoeptionneelen toestand, dat het
zijn buitengewone uitgaven uitgaven
voor werken, waarvan ook de nazaat zal
profitoeren moet bestrijden in hoofd
zaak uit de gewone middelen. De schuld,
die nu op Ned.-Indië drukt, is, gelet op
hetgeen tot dusver in Indië is tot stand
gebracht aan spoorwegen, havens, enz. be^
lachelijk klein.
liet is te hopen, in het belang van Indië,
en dus ook in dat van Nederland, dat doze
Regeering er toe zal medewerken om spoe-
dig de ingediende wetsontwerpen, die ten
doel hebben de rechtspersoonlijkheid van
Nederlandsch-Indië buiten twjjfel te stel
len zij het dan ook eenigszins gewijzigd
in het Staatsblad" te doen verschij
nen.
Vervolgens gaat het blad de beperking
van uitgaven na en wijst daarbij op wat
de Regeering heeft gedaan voor het onder
wijs, niet het minst voor de inlanders en
voor den landbouw, op de vermindering
van de uitgaven voor oorlog en marine.
Het blad bepleit dan krachtig voortgang
to maken met den aanleg van nieuwe
spoor- en tramwegen, welke geleden heeft
door den zij het ook zeer noodigou aanleg
van gewone wegen.
„Met betrekking tot de irrigatie werken:
is nog steeds hetzelfde verschijnsel waar te
nemen Jaarlijlks worden, betrekkelijk)
groote bedragen toegestaan voor verschil
lende werkenen nadat het dienstjaar ia
afgesloten blijkt... dat aanzienlijke bedra
gen onverwerkt zijn geblev?n. Van de bo
dragen voor bevloeiingswerken ten behoo
ve van de economische ontwikkeling van
Java, in 1906 2,350,000 en in 1907
f 2,452,000, is jaarlijks ruim één millioen
niet besteed geworden Het is te hopen,
dat verbetering zal intreden als gevolg van
de, overeenkomstig het reeds in 1900 docxr
do bekende Solo-commissie uitgebracht ad
vies, voorgestelde reorganisatie van den
waterstaatsdienst, en evenzoo door do lof
waardige wijze, waarop bet aantal irriga-
tieafdeelingon in dit jaar is uitgebreid ge
worden (op welken weg de Regeering ook
het volgend jaar zal voortgaan). Ook wat
de uitvoering betreft van zulke irrigatio-
werken, waarvan verwacht wordt, dat
rente zal worden verkregen van de daar
aan bestede kosten, door vermeerdering
van het gewas, enz. Jaren en jaren komen
groote werken, als: bevHeiing van de dis
tricten Waroedjajeng en Kertosona, verbe
tering van de bevloeiing uit d© Kedoeng-
Kandang-leiding, idem van de bevloeiing
uit de Sindopradja- Ion Doefcamati -leidin-
gen, enz. op de begrootingen vooren
jaarlijks wordt er slechts een kjsdii bedrag
verwerkt. Dat kan rriot. jutót gehandeld
zijn; als eenmaal tot uitvoering besloten
is, moot het in het belang dier werken zijn,
dat zij zoo vlug mogelijk voltooid worden.
Ook met betrekking tot de verbetering
van havens, enz wordt niet zooveel ge
daan als vercischt wordt. Voor de zoo
noodige verbetering van de haven van
Soerabaia zijn nog geen voorstellen bij deze
bcgrooting ingediend."
gfc—
pr Bronsveld behandelt pakt go-
fluoht uit, zegt „H ct (Jentru m", tegen
in zijn Kroniek in ,,S t e mm en v o o r
gaarheid en Vrede" de tot-stand-
koifling van de Ckrietclij k-h i s t o r i-
i,clie Unie.
Schrijver herinnert er aan, dat in 1888 op
£4 Maart te Leeuwarden opgericht is een
„Hond van kicsverecnigingen op Christelijk-
liistorischen grondslag", van welks statuten
het hervormd karakter van onze natie
op den voorgrond werd geplaatst. Dc hou
ding van den Bond bij de verkiezingen was
daarmee in overeenstemming. Roomschen
vonden bij de Friezen geen genade, ook do-
lecrcridcn niet. Het optreden van den Bond
jn en buiten Friesland heeft meer dan eens
dc verkiezing van een „Kuyperiaah" ver
hinderd cn dc candidatuur van een „libe
raal" doen slagen.
En nu is de Bond op 9 Juli jl. samenge-
gruolten met de christelijk-historische par
ui in „Holland" tot con „Christ.-hist.
jUnie". De ehristelijk-historischc partij in
Holland had tot hoofd cn voornaamsten lei
der jhr. mr. A. F. dc Savornin Lohman, die
eirst aanhanger van de antirevolutionai
ren met dr. Kuyper, later van de antire-
volulioimairen zonder dr. Kuyper was.
l)p Christelijk-historischc Unie nu mist
h u eencnmale het „hervormd" karakter van
den Friezen-Bond. Het Friesche „her
vormd" is verdwenen uit het program en is
vervangen door: „in protesta-ntschen zin."
Pat woord protestant in het program is
blijkbaar con concessie geweest aan de Frie
zen, maar de heer Lohman heeft de room-
echen, die er zich aan gestootcn hadden,
volkomen gerustgesteld. Na geciteerd tc heb
ben wat dc heer Lohman zeidc, schrijft dr.
Bronsveld
Hij erkent, dat de roomschen ee<n van het
piütcstantschc verschillend staatsrecht heb
ben. Maar, zoo heet het, „zij zeggen, dat zij
zich thans op protestantsch standpunt plaat-
een." En daarom mogen wij hen als bond-
goüooten beschouwen, en hen helpen, om
steeds machtiger in ons land te worden, cn
tlireot en indirect dc gewetensvrijheid te
ondermijnen. Immer6 geschiedt zulks. In on
ze zuidelijke provincies is liet voor ben, die
met zich gedragen naar het bevel der gees
telijken, geen leven. Men wordt er dan ge
boycot op allerlei manier.
Onverpoosd wordt alle vrijheid van den
ken en beweging bij do roomschen aan ban
den gelegd. De Nedcrlandschc vakorganisa
ties zijn nu ook in één hand, en pastoor
Bult riep hun toe: „Vóór alle dingen, wcest
rooraacb, goed roomsch Dat wil zeggen:
onderwerpt u in alles aan den priester.
En die anti-protcatantsche, anti-nationale
macht wordt door den heer Lohman als
bondgenoot gehuldigd, Dc Friezen zullen er
er toe mee moeten werken, dat die „chris
telijke partij", welke den paus stelt boven
God (immers noemt zij hem „Allerheiligste
Vader", terwijl God heet: Heilige Vader)
in ons goede land hoe langer hoe meer
macht krijgt; in dit van oudslier protestant-
Boho land, en onder ons volk, nakroost van
martelaren, als bondgenoot wordt geëerd en
gesterkt.
[Van deze laatste zinsnede zegt „Het
0 e n t r u m" Het „bewijs in dit oitaat,
dat do katholieken den Paus stellen boven
God, is werkelijk, „noch nie dagewesen".
Helaas, het is een bewijs, dat alleen getuigt
i van de verbijstering in 's hecren Brons-
vcld's gcdachtengang, wanneer hij over do
Boomschen schrijft, cn van het peil, waar-
I toe zijn polemiek dan daalt].
Verder zegt dr. Bronsveld:
Terecht zei dr. De Visser in 1897, dat het
een „misdaad" is met de roomschen te ooa-
lizeorcndezelfde man, die bij zijn laatste
verkiezing te Leiden door een roomsch mu
ziekkorps is afgehaald van het station, en
die hulde blijmoedig aanvaardde.
Ik acht de zaak van het protestantisme
niet veilig in de handen van zulke men -
schen. Over het algemeen ben ik niet gerust
ten aanzien van een partij, welker leider po
litieke ambities hebben, een zetel in de Ka
mer begeerlijk achten boven de evangeliebe
19)
„Ook ik had dit niet gedacht, mevrouw de
markiezin," zelde Luidgi; „maa> op weg z(]ii-
de, miste ik myn kleinen reiskoffer, en iu de
veronderstelling dien wellicht hier achterge
laten te hebben, begaf ik my herwaarts."
„Dat koffertje staat daar op gindsche tafel,
toynheor; het is het uwe, neom het dus me
de." En Goneviève wilde zich weder verwy-
deron.
„Ik dank u," zeide de Napolitaan, en trad
gelyktydig Geneviève, die zich verwijderen
vnlde, In den weg. „Vergun my een oogon-
blik, Blechts een oogonblik, een onderhoud
mot u te mogen hebben; het zou onwel
voeglijk zUn mij het te weigeren."
„Ik ben beroid, mijnheer, u aan te hooren,
talts dit onderhoud niot datgene belieft,
vraarovor gl) ml) nu eenigo uien geleden
gesproken hebt."
„lk moet echter juist daarop terugkomen;
de tyd, die er verloopeu ls tussohen mijn
öoi8to en dit mijn tweede bezoek, heeft u de
gelegenheid verschaft om rypeiyk na te den
ken, te wikken en te wegen. Ik ben verze
kerd, mevrouw, dat toen ik u verlaten had
gl) mot uw kind alleen waart, ik en
hetgeen ik u zeide, geen oogonblik uit uw
gedachten is geweest; dat zoo dikwijls uw
blik op uw kind viel, en gU die beklemde
ademhaling hoordet, gij berouw zult hebben
govotld mijn aanbod niet aangenomen te
hebben en my alleen te hebben laten gaan."
•En ik zeg u, dat gl) u bedriegt; want
diening, of een andere betrekking. Ik zou
er iets onder durven verwedden, dat meer
dan een der onderteekenaren van 't Pro
gram dc verkiezing van Juni 1909 voor
oogen heeft, cn hoopt lid der Karner te wor
den of te Wijven met behulp der room
schen en ook der antirevolutionnairen.
Ja, ook der laatstgenoemden 1
Do rede van den heer Lohman is bijzon
der stekelig, ja vinnig tegen dr. Kuyper
maar in Juni 1909 wordt dat alles voor
bij gezien, en zal de Chr.-Hist. Unie met
de andere „christelijke" partijen samen op
trekken om er toe mee te werken, dat Ne
derland wordt geregeerd in „protestant-
sohèn zin." Zal dan menige Friee geen spijt
hebben
Ten ©lotte vraagt dr. Bronsveld: „Maar
wat moeten w ij doen? En hij antwoordt
daarop. („Hot Oentnim'' maakt hier
van melding „om der curiositeitswille",
„want ernstig kan men den auteur van dit
geschrijf niet noemen"):
Wij willen ons vertrouwen schenken aan
eerlijke en bekwame mannen, die inder
daad ons land willen geregeerd zien „in
protestanfcschen zin' die w a a r 1 ij k voor
gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid zijn,
voor vrijheid van gedachte, van het woord,
van vereeniging; die de koloniën willen be
stuurd zien, zooals ze thans bestuurd wor
den, cn die het bijzonder onderwijs in staat
stellen willen de vleugelen uit te slaan.
Mannen begccren wij, die in oprechtheid het
buis van Oranje liefhebben, en pal willen
staan tegen dc uitspattingen van het socia
lisme. Zulke mannen zijn er, en zulke man
nen moest ook de heer Dc Savornin Loh
man steunen, terwijl hij nu hen afstoot door
zijn op den voorgrond schuiven van die my
sterieuze ordening Gods (1). Door met hen
samen te werken zou do leider der Chr-
histori6che Unie ons land behoedon tegen
het wassen van den ulbramontaanschou in
vloed en overmoed, cn het rijzen van dc so
cialistische fondsen.
„LI et Ccntru ra" zegt. na zijn citaten
uit de Kroniek:,
Zooals men weet, steunt het Bronsvel-
diaansche groepje geregeld de conservatïef-
liberalen aan de stembus en ligt in een
bondgenootschap met die partij het ideaal
van den kampioen voor „waarheid" en
„vrede".
Sinds lang staat hij niet meer Reohts,
maar Links.
Een D r a n k w e t-inspecteur vroeg, ge
lijk men weet, aan minister Heemskerk „of
een Gemeenteraadslid geacht moet
worden een openbaar ambt te beklee-
den?"
De Minister gaf een bevestigend ant
woord en verzocht tevens aan de Gedepu
teerde Staten de Gemeentebesturen met deze
opvatting in kennis te stellen, „opdat zij er
in het vervolg bij het verleenen van nieuwe
vergunningen, met het oog op het bepaalde
bij art. 8, ltvte lid, 16de, der Drankwet, re
kening mede houden.'' Deze bepaling
sahrijft. aan B. en Ws. dwingend voor de
vergunning te weigeren, „wanneer de ver
zoeker eenig openbaar ambt bekleedt."
De „Z u t p h e n s c b c C ou r a n t" ves
tigt' hierop de aandacht.
Tot nog toe, herinnert ze, werd nog do
opvatting gehuldigd, dat een Raadslid, die
voor zijn handel of bedrijf vergunning voor
verkoop van sterken clrank noodighad, geen
„openbaar ambt" in den zin der Drankwet
bekleedde.
Nadrukkelijk is door dc Regeering bij do
behandeling der Drankwet van 1891 ver
klaard, dat openbaar ambtenaar is hij, „die
een publiekrechtelijke functie vervult krach
tens opdracht van het publiek gezag." Le
den van den Gemeenteraad, van een Kamer
van Koophandel of van Arbeid moeten dus
niet worden geacht, ambtenaar te zijn.
De nieuwe eigenmachtige en eigenaardige
uitlegging van minister Heemskerk sluit
echter alle vergunninghouders uit van het
lidmaatschap van den Raad, al mogen zij,
(1). Dit ziet op een uitdrukking in art. I
van het program der Christelijk-historische
Unie, door dr. Bronsveld in zijn Kroniek ge-
critiseerd.
het bewu8tzyn myn plicht gedaan te hébben,
was my zóó zalig, dat ik aan niets anders
dan daaraan dacht.En du, mynheer 1 wil
ik niet langer naar u hooren; gal myn be
sluit staat vast als het gebergte Cöuis."
„Vrouw Tibout 1 Ik wil, dat gy den wel-
luidenden naam zult dragen, waarop gy recht
en aanspraak hebt; ik wil, dat gy dit ellen
dig verbiyf zult verlaten, en u in het bezit
stellen van die goederen, die uw eigendom
zyn; ik wil dat, mevrouw! Ik wil dat en wat
ik wil, moet geschieden, want luister, ik wil
oprecht met u spreken: myn eigenbelang
eischt, dat gy doen zult wat ik wil. Wegens
een tweegevecht ben ik uit myn vaderland
verbanneu; alleen de voorspraak van invloed
hebbenden kan myn ballingschap doen eindi
gen en my naar myn vaderland terug doen
roepen; uw bloedverwanten bezitten zulk
een invloed, dat zy schier alles vermogen
wat zy willenbereik ik by u myn oogmerk,
dan zullen die bloedverwanten myn voor
spraak zyn, en ik zal myn dierbaar vader
land wederzien. Gy ziet dus, movrouw 1 van
hoeveel belang het voor my Is, dat gy ver
trekt; dat gy doen zult wat ik yan u verlang."
„En gy soudt meenen, mynheer, dat ik om
uw belang het myne en dat van myn echt
genoot zou opofferen Dat ik, om aan uw
ballingschap een einde te maksn, oen einde
zou willen maken aan het leven van myn
echtgenoot? Want wanneer Jozef Tibout my
niet hier vond, noch zyn kind, dan gewis xou
hy ons overal «oeken, en my niet vindende,
zou hy zioh wellioht uit wanhoop in den af
grond werpen, aan welks rand ik govonden
werd als een hulpelooze wees zondor bloed
verwanten, zonder vrienden of beschermers,
toen de moeder van Jozef Tibout my als haar
kind aannam, my verzorgde, my opvoedde.
die al lid zijn, bij zijn gratie zitting blijven
houden.
Nu do Minister eenmaal begonnen is te
tornen aan de uitlegging der wet op dit on
derdeel, belet hem niets om het begrip
„openbaar ambt" uit te breiden Wil bij
consequent zijn, dan moet hij dat ook doen.
Dan is voortaan ook geen enkel vergunning
houder meer verkiesbaar tot lid van een
Kamer van Koophandel of van een Kamer
van Arbeid; dan kan de drankhandel niet
meer vertegenwot&digd worden irï een Ka
mer van Arbeid „voor de genotmiddelen."
De kiezers in Den Haag zullen er bij het
stellen van candidaten voor den Raad ook
wel aa-n mogen denken, dat ze geen com
missaris van de Witte Sociëteit kiezen,
want ook deze is vergunninghouder krach
tens de wet en Ira.n al zoo niet toegelaten
worden vóór hij aftreedt ais commissaris
tenzij de Witte Sociëte-it haar vergunnings
recht wil laten vervallen!
Onder den indruk der uitlegging van de
woorden „openbaar ambt" heeft de wetge
ver van 1881 zich vereenigd met het bedoel
de verbod. Bij de behandeling van de
Drankwet van 1904 is zoo meent do
„Zutp'he n ache" geen nieuwe uit
legging van de woorden gegeven. Daarom
gaat. het niet aan het begrip „openbaar
ambt." zoo ver uit te ©trekken als minister
Heemskerk thans gedaan heeft.
Vergunninghouders zijn niet altemaal
kroeghouders. Er zijn onder hen ook direc
teuren van groote koffiehuizen en hotels,
op wier aanwezigheid in den Raad door de
meerderheid der kiezers in een gemeente
hooge prijs kan worden gesteld. Ook dezul
ken worden echter door de jongste beslis
sing gesteld buiten den Raad, buiten de
Kamer van Koophandel, buiten de Kamer
van Arbeid het lijstje is uit- te breiden Ze
worden geschoren over één kam met, door
andere wetten reeds uitgesloten, minder
waardige medeburgers, eenvoudig omdat
hun beroep meebrengt toe te laten, dat in
hun inrichtingen sterke drank in het klein
wordt geleverd.
De „Z utpheneche" hoopt, dat tot
den Minister de vraag zal gericht worden:
of hij niet evenzeer als zijn voorgangers zich
houden moest aan de in 1881 in de Kamer
ten deze afgelegde verklaring, en of het, ge
steld al dat hij zijn dwaling ten deze niet
inzag, niet verstandiger ware zulke uit
sluitingen van openbare ambten over te la
ten aan het gezond verstand van de kiezers.
Die zullen geen „onwaardigen" kiezen, en
doen ze het toch, dan hebben ze daar zelf
den last van.
Mr S. van Houten zegt in No. 10
van zjjn serie „Staatkundige
Brieven'', dat hij helaas het publiek ge
rucht wel voor waar moet houden, volgens
hetwelk minister Nelisson nog
steeds voornemens blijft, de onveranderde
invoering van de wet op het a r b e i d' s
contract, met inbegrip van de nieuwe
bepalingen omtrent de rechterlijke compe
tentie, ie zijner verantwoording te nemen.
Alzoo blijft den schrijver nog slechts een
beroep op Heemskerk. In de eerste plaats
op den proctisohen jurist; in de tweede
plaats op den premier.
Tot den premier richt mr. Yan Houten
zich als volgt:
Nelissen is in de politiek onervaren, dat
is duidelijk genoeg. Ook wijl hij deze zaak
en bagatelle schijnt te behandelen, ofschoon
onmiskenbaar is, dat zij een groote politie
ke beteckcnis heeft. Dit is gemakkelijk ook
voor oningewijden in de politiek duidelijk
te maken.
Heemskerk krijgt de rekeningen te ver
effenen, die het Nederlandsehe volk te be
talen heeft wegens zijn misplaatst vertrou
wen in groot-kiezers als Kuyper en Borgc
sius, beiden a-ls zoodanig steeds geneigd'
om zich vrienden te maken uit den Mam
mon, d. i. beloften te doen cn regelingen
te maken, in wier kosten 's Rijks schatkist
en de werkgevers hebben te voorzien. Die
taak is dubbel zwaar, omdat geruimen tijd'
de stijging dor middelen gelegenheid gaf veel
uit te geven, zonder nieuwe eischen aan de
belastingschuldigen te stellen, en door de
onbeholpen wijze van uitvoering van de On-
En nu zou ik hem 7erlaten? Ga, ga, en kom
hier nimmer weder, of ik ontdek alles aan
myn echtgenoot, en dan, dan, mynheer, zou
hy zich verschrlkkelyk wrokon op den ver
stoorder van onzen hulselyken vrede en van
ons huiselijk geluk."
„Uw echtgenoot," zeide Luidgi by zlchxel-
ven, „alsof die zonder myn wil ooit terug
kan komen, alsof diens leven niet in myn
macht, en éón woord niet genoeg is om haar
tot weduwe te maken," en zich daarop tot
Geneviève wendende, vervolgde hy: „Vrouw
Tibout I Ik heb een voorgevoel, dat my nooit
bedriegt, noch ooit bedrogen heeft; en dat
voorgevoel zegt my, vrouw Tibout l dat, wei
gert gy aan myn wil te gehoorzamen, gy uw
echtgenoot niet zult wederzien, en dat zou
een gerechte wraak des Hemels zyn over een
ontaarde moeder, die haar kind hud kunnen
redden, maar dit niet heeft gewild."
Geneviève wierp een verachtoiyken blik op
den spieker. „Gy wilt my schrik aanjagen,
maar gy zult uw doel niet bereiken. Ik weiger,
zooals lk u reeds geweigerd heb; ga!" En
Geneviève wilde zich verwyderen.
Luidgi lilold haar nogmaals terug.
„Geneviève Tibout, markiezin van Ferrare?"
„Laat my, mynheer 1"
„Nog één woord: Om den wil van uw echt
genoot, by uw zaligheid, by al wat heilig is
hierboven eu op aarde, zweer ik u, volg my."
„Nooit, nooitl"
„Is dat uw laatste woord, vrouw Tibout?"
Goneviève antwoordde den Napolitaan niet,
maar na een blik vol verachting op hem ge
worpen te hebben, verliet zy het vertrek.
De Napolitaan was bleek als een doode. en
zyn gitzwarte knevels en lange haarlokken
van dezelfde kleur verhoogden die bleekheid.
Zyn oogen fonkelden, en op zyn hoog en
edel gewelfd voorhoofd vormden zich onheil
spellende rimpels.
„Gy hebt het gewild stijfhoofdige vrouw I"
zeide by by zichtelven, „de teerling is gewor
pen; gy zult, eer de zon opgaat, weduwe zyn
en dan, eenmaal die Jozet Tibout uit den weg
geruimd, zult gy- myn plannen niet langer
verydelen, en zal ik myn vaderland wederzien."
VII.
Twee maanden waren verloopen sedert den
avond, waarop Jozef Tibout zyn woning had
verlaten om generaal Roger den weg door
het gebergte te wyzen, nu wy Andió, den
klokkenluider en klompenmaker, in zyn wo
oing aantreffen. Die woning was een klein
huisje in de nabybeid der kerk, maar hoe goed
onderhouden, hoe rein on zindeiyk het er
altyd had uitgezien, thans teekendo alles ver-
waarloozing en onverschilligheid.
De tuin, die de woning omgaf, was vol on
kruid en hoog verhieven zich do d^tels en
brandnetelplantonde glasruiten, andera zoo
helder en doorschynend, schonen van hoorn
ver vaardigd, en zag het uitwendige er zoo uit,
inwendig was het inderdaad niet boter gesteld.
In de kamer, waarin wy André aantreffen,
hserschte de grootste wanorde; het bed, dat
in een hoek lag, droeg de duidoiykste bewyzen
van sedert geruimen tyd niet opgemaakt te
zyn; klompen, half vóltooid, lagen hier en
daar Verspreid en met een laag stof bedekt,
een bewys, dat zy sedert lang niet waren
aangeroerdditzelfde was aan het gereedschap
zichtbaar, waaraan de roest kleefde.
De spinnen hadden zich aan de zoldering
genesteld eu raggordynen voor de vensters
geweven, en te midden van al die blyken van
verwaarloozing en onzindeiykheid was André
gezeten met een flesch brandewyn en een
glas voor zich.
„Ik verbrand myn hart en myn ingowau-
den, en mijn maag op den koop toe," zeide
André, terwyl hy zich een glas volschonken
in éón teug ledigde, „ik zal spc^dig geheel
en al van binnen verbrand zyn en dan zal het
met my gedaan wezen; ik wenschte, dat het
al zoo ver was, want wat is het leven meet voor
my, nu ik myn vriend derf? Ik wil daarem
dat leven verbryzelen, evenals dit beeld." En
hy gaf zulk een schop tegen een half voltooid
pleisterbeeld, dat het in drieën viel.
„Arme Jozef Tibout," vervolgde hy, „hoe
jammerlijk zyt gy aan uw einde gekomen I
Maar wat er aan te doen? Als iemand geboren
is om ln het gebergte om te komen, sterft
hy niet op zyn bed; dat is zoo het noodlot,
en tegon het noodlot, valt met te strijden."
Hy verzonk weder in diep gepeins, dronk
nog herhaalde malen en vervolgde toen weder:
„Jozef Tibout doodl Dat is een slag, waar
aan ik nooit had kunnen denken, en dan nog
esn slag er overheen, ook haar te moeten
verliezenGeneviève, de eenige, die my
was overgebleven, en het kleintje, myn peet
kind, myn Thérèsel Binnen weinige oogen-
blikken zullen beiden vertrokken zyD, en ik
zal ze niet wederzien. Ik zai alleen op deze
wereld staan. O, die Oosteurykers I Die oor
log. Den dood aan de Oostenrykers 1"
Hy werd in zyn alleenspraak gestoord door
het binneutreden van een man, wiens bruine
gelaatskleur, fonkelende oogen en ravenzwarte
lokken, baard en knevels den vreemdeling
verriedea.
Die man was Luidgi.
(Wordt vervólgd»)