LEIDSCH BAGBLAB, Woensdag- 16 September. Tweede Blad. Anno 1908. yjo. 14898. persoverzicht. feuilleton. Voop vrouw en kind. gcvallenwet onder de leiding- van een Bor- gesiaanschen journalist, die slechts als zoo danig verdienste had. Heemskerk komt nu in een kwaden mous- son, wat de financiën betreft. Wil hij bij de onaangename eischen, die hij hiervoor aan het volk moet doen, steun vinden, dan moet er koersverandering intreden op het gebied der zoogenaamde sjciale wetgeving en op dit terrein weer naar liberal-, niet langer naar sociaal- of vrijzinnig-democrati sche beginselen gehandeld worden. Zeer ve len zullen Heemskcilc niet willen helpen in de deficitten te voorzien, als niet tegelij kertijd de bron der deficifcten verstopt wordt. Zelfstandigheid, niet alleen van oor deel, maar ook van gedragslijn teD aan zien van de invoering van de wet op het arbeidsoontract, allereerst ten aanzien van haar juridieke on voorzichtigheden", is onder die omstandigheden een shibboieth voor de beoordeel mg van het ministerie in zijn geheel. Kan Heemskerk geen koersver andering bewerken ten aanzien van een klein onderdeel, waaromtrent èn hij ze'f, bn zijn minister van justitie zich zoo duide lijk en krachtig ala tegenstanders hebben doen kennen, hoe ka-n men hem dan verder vertrouwen schenken In de Tweedo Kamer zijn er tientallen cn onder de kiezers honderd duizenden, die Kuyper slechts steunden uit vrees voor Borgesius en den aanhang, wier volgza me leider hij was, of omgekeerd Borgesi- us slechts uit afkeer van Kuyper. In het afgeloopen jaar had Heemskerk hun pas sieven steun. In het nu volgondc zittings jaar zal hij hun actie ven steun behoeven, en dien verwerft hij niet door zich enkel op militair gebied tegenover Borgcsius en zijn aanhang zelfstandig te betoonen. Zelfstandigheid enkel op militair gebied, bij volgzaamheid in het overige, is zelf3 voor hem in politieken zin de gevaarlijkste ge dragslijn. Voor een terugkeeir in de banen der li berale, op de welvaart van het geheel ge richte sociale politiek is het tijdstip bij zonder gunstig Van het uitsluitend bezor gen der geldelijke aanspraken van de ar beidende klasse, zonder te letten op het belang der werkgevers en der belasting schuldigen, ondervindt het geheele volk reeds voelbaar den nadeeligen terugslag. Nu de wetgeving niet meer onpartijdig voor het algemeen belang zorgt, schuwen do jonge elementen der burgerij de positie van werkgevers. Zij wijden zich liever aan den staat-sdienst, aan liberale beroepeu of aan de hoogere ondergeschikte functiën in de nijverheid. Het kapitaal wordt evenzeer te rughoudend tegenover de nijverheid en kiest passieve beleggingsvormen. Zoo ont staat er een sluipende ziekte in het econo mische leven, waarvan ook de arbeiders bevolking de nadeel i ge gevolgen onder vindt door verminderd© arbeidsgelegenheid. Wat men ziet zijn de rentetrekkers, v-t men ook ziet, maar niet genoeg met de wijze van inrichting der ongevallenverzeke ring in verband brengt, zijn de leegloopen- de werkzoekenden. Het inzicht in het causaal verband dezer verschijnselen rvl echter wel komen, naarmate de gevolgen meer voelbaar de quasi-be.voordceld'e klasse gaan treffen De geschiedenis van het Rot- teidiamscho havenbedrijf belooft leerrijk te worden en de algemeene aandacht er op te zullen vestigen Hierbij komen nog andere waarschuwen de feiten ten aanzien van de eventueel© werking van do burgerrechtelijke bepalin gen van do wet op het arbeidscontract. De gevolgen dier wet, waarvoor ik de Eerste Kamer waarschuwde, resumeerde ik aldaar in mijn redo van 28 Juni 1907 als volgt: ,,hoopen onereuse contracten, hoo- pen geschillen, bederf van het recht, bederf van den rechter." (Hand. p. 487.) De onereuse contracten komen reeds, nog voordat de. wet is ingevoerd. Zij werpt in dit opzicht haar donkere schaduwen reeds vooruit. „Het Nieuws van den Dag" con stateert, besprekende de Indische bcgrooting voor 1909, dat de Regee ring de laatste jaren niet zonder succes tracht do inkomsten minder afhankelijk té maken van de opbrengst dor gouverne- raentsproducben. Terwijl op een totaal dor ontvangsten van 151 millioen in 1903 nog 41 millioen werden verkregen uit verkoop van pro ducten, worden de ontvangsten voor 1909 geraamd op ongeveer 181 millioen, waar van slechts 31 millioen. to vorkrijgen uit de opbrengst van producten; dat is dus: in 1903 pl.m. 27 pCt., in 1909 pl.ra. 17 pCt. van het geheel. ,,Dcze aanzienlijke verbetering brengt' de financien van Noderlandsch-Indië op veel gezonder grondslag". Dan wijst het blad op do ontwikkeling der buitenbezittingen. „Maar daarnevens moet er voor Neder- landsch-Indië meer gedaan worden. Het is zoo herhaaldelijk reeds betoogd het be* gint bijna vervelend te worden. Neder Laudsch-Indiè verkeert in den slechten cxoeptionneelen toestand, dat het zijn buitengewone uitgaven uitgaven voor werken, waarvan ook de nazaat zal profitoeren moet bestrijden in hoofd zaak uit de gewone middelen. De schuld, die nu op Ned.-Indië drukt, is, gelet op hetgeen tot dusver in Indië is tot stand gebracht aan spoorwegen, havens, enz. be^ lachelijk klein. liet is te hopen, in het belang van Indië, en dus ook in dat van Nederland, dat doze Regeering er toe zal medewerken om spoe- dig de ingediende wetsontwerpen, die ten doel hebben de rechtspersoonlijkheid van Nederlandsch-Indië buiten twjjfel te stel len zij het dan ook eenigszins gewijzigd in het Staatsblad" te doen verschij nen. Vervolgens gaat het blad de beperking van uitgaven na en wijst daarbij op wat de Regeering heeft gedaan voor het onder wijs, niet het minst voor de inlanders en voor den landbouw, op de vermindering van de uitgaven voor oorlog en marine. Het blad bepleit dan krachtig voortgang to maken met den aanleg van nieuwe spoor- en tramwegen, welke geleden heeft door den zij het ook zeer noodigou aanleg van gewone wegen. „Met betrekking tot de irrigatie werken: is nog steeds hetzelfde verschijnsel waar te nemen Jaarlijlks worden, betrekkelijk) groote bedragen toegestaan voor verschil lende werkenen nadat het dienstjaar ia afgesloten blijkt... dat aanzienlijke bedra gen onverwerkt zijn geblev?n. Van de bo dragen voor bevloeiingswerken ten behoo ve van de economische ontwikkeling van Java, in 1906 2,350,000 en in 1907 f 2,452,000, is jaarlijks ruim één millioen niet besteed geworden Het is te hopen, dat verbetering zal intreden als gevolg van de, overeenkomstig het reeds in 1900 docxr do bekende Solo-commissie uitgebracht ad vies, voorgestelde reorganisatie van den waterstaatsdienst, en evenzoo door do lof waardige wijze, waarop bet aantal irriga- tieafdeelingon in dit jaar is uitgebreid ge worden (op welken weg de Regeering ook het volgend jaar zal voortgaan). Ook wat de uitvoering betreft van zulke irrigatio- werken, waarvan verwacht wordt, dat rente zal worden verkregen van de daar aan bestede kosten, door vermeerdering van het gewas, enz. Jaren en jaren komen groote werken, als: bevHeiing van de dis tricten Waroedjajeng en Kertosona, verbe tering van de bevloeiing uit d© Kedoeng- Kandang-leiding, idem van de bevloeiing uit de Sindopradja- Ion Doefcamati -leidin- gen, enz. op de begrootingen vooren jaarlijks wordt er slechts een kjsdii bedrag verwerkt. Dat kan rriot. jutót gehandeld zijn; als eenmaal tot uitvoering besloten is, moot het in het belang dier werken zijn, dat zij zoo vlug mogelijk voltooid worden. Ook met betrekking tot de verbetering van havens, enz wordt niet zooveel ge daan als vercischt wordt. Voor de zoo noodige verbetering van de haven van Soerabaia zijn nog geen voorstellen bij deze bcgrooting ingediend." gfc— pr Bronsveld behandelt pakt go- fluoht uit, zegt „H ct (Jentru m", tegen in zijn Kroniek in ,,S t e mm en v o o r gaarheid en Vrede" de tot-stand- koifling van de Ckrietclij k-h i s t o r i- i,clie Unie. Schrijver herinnert er aan, dat in 1888 op £4 Maart te Leeuwarden opgericht is een „Hond van kicsverecnigingen op Christelijk- liistorischen grondslag", van welks statuten het hervormd karakter van onze natie op den voorgrond werd geplaatst. Dc hou ding van den Bond bij de verkiezingen was daarmee in overeenstemming. Roomschen vonden bij de Friezen geen genade, ook do- lecrcridcn niet. Het optreden van den Bond jn en buiten Friesland heeft meer dan eens dc verkiezing van een „Kuyperiaah" ver hinderd cn dc candidatuur van een „libe raal" doen slagen. En nu is de Bond op 9 Juli jl. samenge- gruolten met de christelijk-historische par ui in „Holland" tot con „Christ.-hist. jUnie". De ehristelijk-historischc partij in Holland had tot hoofd cn voornaamsten lei der jhr. mr. A. F. dc Savornin Lohman, die eirst aanhanger van de antirevolutionai ren met dr. Kuyper, later van de antire- volulioimairen zonder dr. Kuyper was. l)p Christelijk-historischc Unie nu mist h u eencnmale het „hervormd" karakter van den Friezen-Bond. Het Friesche „her vormd" is verdwenen uit het program en is vervangen door: „in protesta-ntschen zin." Pat woord protestant in het program is blijkbaar con concessie geweest aan de Frie zen, maar de heer Lohman heeft de room- echen, die er zich aan gestootcn hadden, volkomen gerustgesteld. Na geciteerd tc heb ben wat dc heer Lohman zeidc, schrijft dr. Bronsveld Hij erkent, dat de roomschen ee<n van het piütcstantschc verschillend staatsrecht heb ben. Maar, zoo heet het, „zij zeggen, dat zij zich thans op protestantsch standpunt plaat- een." En daarom mogen wij hen als bond- goüooten beschouwen, en hen helpen, om steeds machtiger in ons land te worden, cn tlireot en indirect dc gewetensvrijheid te ondermijnen. Immer6 geschiedt zulks. In on ze zuidelijke provincies is liet voor ben, die met zich gedragen naar het bevel der gees telijken, geen leven. Men wordt er dan ge boycot op allerlei manier. Onverpoosd wordt alle vrijheid van den ken en beweging bij do roomschen aan ban den gelegd. De Nedcrlandschc vakorganisa ties zijn nu ook in één hand, en pastoor Bult riep hun toe: „Vóór alle dingen, wcest rooraacb, goed roomsch Dat wil zeggen: onderwerpt u in alles aan den priester. En die anti-protcatantsche, anti-nationale macht wordt door den heer Lohman als bondgenoot gehuldigd, Dc Friezen zullen er er toe mee moeten werken, dat die „chris telijke partij", welke den paus stelt boven God (immers noemt zij hem „Allerheiligste Vader", terwijl God heet: Heilige Vader) in ons goede land hoe langer hoe meer macht krijgt; in dit van oudslier protestant- Boho land, en onder ons volk, nakroost van martelaren, als bondgenoot wordt geëerd en gesterkt. [Van deze laatste zinsnede zegt „Het 0 e n t r u m" Het „bewijs in dit oitaat, dat do katholieken den Paus stellen boven God, is werkelijk, „noch nie dagewesen". Helaas, het is een bewijs, dat alleen getuigt i van de verbijstering in 's hecren Brons- vcld's gcdachtengang, wanneer hij over do Boomschen schrijft, cn van het peil, waar- I toe zijn polemiek dan daalt]. Verder zegt dr. Bronsveld: Terecht zei dr. De Visser in 1897, dat het een „misdaad" is met de roomschen te ooa- lizeorcndezelfde man, die bij zijn laatste verkiezing te Leiden door een roomsch mu ziekkorps is afgehaald van het station, en die hulde blijmoedig aanvaardde. Ik acht de zaak van het protestantisme niet veilig in de handen van zulke men - schen. Over het algemeen ben ik niet gerust ten aanzien van een partij, welker leider po litieke ambities hebben, een zetel in de Ka mer begeerlijk achten boven de evangeliebe 19) „Ook ik had dit niet gedacht, mevrouw de markiezin," zelde Luidgi; „maa> op weg z(]ii- de, miste ik myn kleinen reiskoffer, en iu de veronderstelling dien wellicht hier achterge laten te hebben, begaf ik my herwaarts." „Dat koffertje staat daar op gindsche tafel, toynheor; het is het uwe, neom het dus me de." En Goneviève wilde zich weder verwy- deron. „Ik dank u," zeide de Napolitaan, en trad gelyktydig Geneviève, die zich verwijderen vnlde, In den weg. „Vergun my een oogon- blik, Blechts een oogonblik, een onderhoud mot u te mogen hebben; het zou onwel voeglijk zUn mij het te weigeren." „Ik ben beroid, mijnheer, u aan te hooren, talts dit onderhoud niot datgene belieft, vraarovor gl) ml) nu eenigo uien geleden gesproken hebt." „lk moet echter juist daarop terugkomen; de tyd, die er verloopeu ls tussohen mijn öoi8to en dit mijn tweede bezoek, heeft u de gelegenheid verschaft om rypeiyk na te den ken, te wikken en te wegen. Ik ben verze kerd, mevrouw, dat toen ik u verlaten had gl) mot uw kind alleen waart, ik en hetgeen ik u zeide, geen oogonblik uit uw gedachten is geweest; dat zoo dikwijls uw blik op uw kind viel, en gU die beklemde ademhaling hoordet, gij berouw zult hebben govotld mijn aanbod niet aangenomen te hebben en my alleen te hebben laten gaan." •En ik zeg u, dat gl) u bedriegt; want diening, of een andere betrekking. Ik zou er iets onder durven verwedden, dat meer dan een der onderteekenaren van 't Pro gram dc verkiezing van Juni 1909 voor oogen heeft, cn hoopt lid der Karner te wor den of te Wijven met behulp der room schen en ook der antirevolutionnairen. Ja, ook der laatstgenoemden 1 Do rede van den heer Lohman is bijzon der stekelig, ja vinnig tegen dr. Kuyper maar in Juni 1909 wordt dat alles voor bij gezien, en zal de Chr.-Hist. Unie met de andere „christelijke" partijen samen op trekken om er toe mee te werken, dat Ne derland wordt geregeerd in „protestant- sohèn zin." Zal dan menige Friee geen spijt hebben Ten ©lotte vraagt dr. Bronsveld: „Maar wat moeten w ij doen? En hij antwoordt daarop. („Hot Oentnim'' maakt hier van melding „om der curiositeitswille", „want ernstig kan men den auteur van dit geschrijf niet noemen"): Wij willen ons vertrouwen schenken aan eerlijke en bekwame mannen, die inder daad ons land willen geregeerd zien „in protestanfcschen zin' die w a a r 1 ij k voor gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid zijn, voor vrijheid van gedachte, van het woord, van vereeniging; die de koloniën willen be stuurd zien, zooals ze thans bestuurd wor den, cn die het bijzonder onderwijs in staat stellen willen de vleugelen uit te slaan. Mannen begccren wij, die in oprechtheid het buis van Oranje liefhebben, en pal willen staan tegen dc uitspattingen van het socia lisme. Zulke mannen zijn er, en zulke man nen moest ook de heer Dc Savornin Loh man steunen, terwijl hij nu hen afstoot door zijn op den voorgrond schuiven van die my sterieuze ordening Gods (1). Door met hen samen te werken zou do leider der Chr- histori6che Unie ons land behoedon tegen het wassen van den ulbramontaanschou in vloed en overmoed, cn het rijzen van dc so cialistische fondsen. „LI et Ccntru ra" zegt. na zijn citaten uit de Kroniek:, Zooals men weet, steunt het Bronsvel- diaansche groepje geregeld de conservatïef- liberalen aan de stembus en ligt in een bondgenootschap met die partij het ideaal van den kampioen voor „waarheid" en „vrede". Sinds lang staat hij niet meer Reohts, maar Links. Een D r a n k w e t-inspecteur vroeg, ge lijk men weet, aan minister Heemskerk „of een Gemeenteraadslid geacht moet worden een openbaar ambt te beklee- den?" De Minister gaf een bevestigend ant woord en verzocht tevens aan de Gedepu teerde Staten de Gemeentebesturen met deze opvatting in kennis te stellen, „opdat zij er in het vervolg bij het verleenen van nieuwe vergunningen, met het oog op het bepaalde bij art. 8, ltvte lid, 16de, der Drankwet, re kening mede houden.'' Deze bepaling sahrijft. aan B. en Ws. dwingend voor de vergunning te weigeren, „wanneer de ver zoeker eenig openbaar ambt bekleedt." De „Z u t p h e n s c b c C ou r a n t" ves tigt' hierop de aandacht. Tot nog toe, herinnert ze, werd nog do opvatting gehuldigd, dat een Raadslid, die voor zijn handel of bedrijf vergunning voor verkoop van sterken clrank noodighad, geen „openbaar ambt" in den zin der Drankwet bekleedde. Nadrukkelijk is door dc Regeering bij do behandeling der Drankwet van 1891 ver klaard, dat openbaar ambtenaar is hij, „die een publiekrechtelijke functie vervult krach tens opdracht van het publiek gezag." Le den van den Gemeenteraad, van een Kamer van Koophandel of van Arbeid moeten dus niet worden geacht, ambtenaar te zijn. De nieuwe eigenmachtige en eigenaardige uitlegging van minister Heemskerk sluit echter alle vergunninghouders uit van het lidmaatschap van den Raad, al mogen zij, (1). Dit ziet op een uitdrukking in art. I van het program der Christelijk-historische Unie, door dr. Bronsveld in zijn Kroniek ge- critiseerd. het bewu8tzyn myn plicht gedaan te hébben, was my zóó zalig, dat ik aan niets anders dan daaraan dacht.En du, mynheer 1 wil ik niet langer naar u hooren; gal myn be sluit staat vast als het gebergte Cöuis." „Vrouw Tibout 1 Ik wil, dat gy den wel- luidenden naam zult dragen, waarop gy recht en aanspraak hebt; ik wil, dat gy dit ellen dig verbiyf zult verlaten, en u in het bezit stellen van die goederen, die uw eigendom zyn; ik wil dat, mevrouw! Ik wil dat en wat ik wil, moet geschieden, want luister, ik wil oprecht met u spreken: myn eigenbelang eischt, dat gy doen zult wat ik wil. Wegens een tweegevecht ben ik uit myn vaderland verbanneu; alleen de voorspraak van invloed hebbenden kan myn ballingschap doen eindi gen en my naar myn vaderland terug doen roepen; uw bloedverwanten bezitten zulk een invloed, dat zy schier alles vermogen wat zy willenbereik ik by u myn oogmerk, dan zullen die bloedverwanten myn voor spraak zyn, en ik zal myn dierbaar vader land wederzien. Gy ziet dus, movrouw 1 van hoeveel belang het voor my Is, dat gy ver trekt; dat gy doen zult wat ik yan u verlang." „En gy soudt meenen, mynheer, dat ik om uw belang het myne en dat van myn echt genoot zou opofferen Dat ik, om aan uw ballingschap een einde te maksn, oen einde zou willen maken aan het leven van myn echtgenoot? Want wanneer Jozef Tibout my niet hier vond, noch zyn kind, dan gewis xou hy ons overal «oeken, en my niet vindende, zou hy zioh wellioht uit wanhoop in den af grond werpen, aan welks rand ik govonden werd als een hulpelooze wees zondor bloed verwanten, zonder vrienden of beschermers, toen de moeder van Jozef Tibout my als haar kind aannam, my verzorgde, my opvoedde. die al lid zijn, bij zijn gratie zitting blijven houden. Nu do Minister eenmaal begonnen is te tornen aan de uitlegging der wet op dit on derdeel, belet hem niets om het begrip „openbaar ambt" uit te breiden Wil bij consequent zijn, dan moet hij dat ook doen. Dan is voortaan ook geen enkel vergunning houder meer verkiesbaar tot lid van een Kamer van Koophandel of van een Kamer van Arbeid; dan kan de drankhandel niet meer vertegenwot&digd worden irï een Ka mer van Arbeid „voor de genotmiddelen." De kiezers in Den Haag zullen er bij het stellen van candidaten voor den Raad ook wel aa-n mogen denken, dat ze geen com missaris van de Witte Sociëteit kiezen, want ook deze is vergunninghouder krach tens de wet en Ira.n al zoo niet toegelaten worden vóór hij aftreedt ais commissaris tenzij de Witte Sociëte-it haar vergunnings recht wil laten vervallen! Onder den indruk der uitlegging van de woorden „openbaar ambt" heeft de wetge ver van 1881 zich vereenigd met het bedoel de verbod. Bij de behandeling van de Drankwet van 1904 is zoo meent do „Zutp'he n ache" geen nieuwe uit legging van de woorden gegeven. Daarom gaat. het niet aan het begrip „openbaar ambt." zoo ver uit te ©trekken als minister Heemskerk thans gedaan heeft. Vergunninghouders zijn niet altemaal kroeghouders. Er zijn onder hen ook direc teuren van groote koffiehuizen en hotels, op wier aanwezigheid in den Raad door de meerderheid der kiezers in een gemeente hooge prijs kan worden gesteld. Ook dezul ken worden echter door de jongste beslis sing gesteld buiten den Raad, buiten de Kamer van Koophandel, buiten de Kamer van Arbeid het lijstje is uit- te breiden Ze worden geschoren over één kam met, door andere wetten reeds uitgesloten, minder waardige medeburgers, eenvoudig omdat hun beroep meebrengt toe te laten, dat in hun inrichtingen sterke drank in het klein wordt geleverd. De „Z utpheneche" hoopt, dat tot den Minister de vraag zal gericht worden: of hij niet evenzeer als zijn voorgangers zich houden moest aan de in 1881 in de Kamer ten deze afgelegde verklaring, en of het, ge steld al dat hij zijn dwaling ten deze niet inzag, niet verstandiger ware zulke uit sluitingen van openbare ambten over te la ten aan het gezond verstand van de kiezers. Die zullen geen „onwaardigen" kiezen, en doen ze het toch, dan hebben ze daar zelf den last van. Mr S. van Houten zegt in No. 10 van zjjn serie „Staatkundige Brieven'', dat hij helaas het publiek ge rucht wel voor waar moet houden, volgens hetwelk minister Nelisson nog steeds voornemens blijft, de onveranderde invoering van de wet op het a r b e i d' s contract, met inbegrip van de nieuwe bepalingen omtrent de rechterlijke compe tentie, ie zijner verantwoording te nemen. Alzoo blijft den schrijver nog slechts een beroep op Heemskerk. In de eerste plaats op den proctisohen jurist; in de tweede plaats op den premier. Tot den premier richt mr. Yan Houten zich als volgt: Nelissen is in de politiek onervaren, dat is duidelijk genoeg. Ook wijl hij deze zaak en bagatelle schijnt te behandelen, ofschoon onmiskenbaar is, dat zij een groote politie ke beteckcnis heeft. Dit is gemakkelijk ook voor oningewijden in de politiek duidelijk te maken. Heemskerk krijgt de rekeningen te ver effenen, die het Nederlandsehe volk te be talen heeft wegens zijn misplaatst vertrou wen in groot-kiezers als Kuyper en Borgc sius, beiden a-ls zoodanig steeds geneigd' om zich vrienden te maken uit den Mam mon, d. i. beloften te doen cn regelingen te maken, in wier kosten 's Rijks schatkist en de werkgevers hebben te voorzien. Die taak is dubbel zwaar, omdat geruimen tijd' de stijging dor middelen gelegenheid gaf veel uit te geven, zonder nieuwe eischen aan de belastingschuldigen te stellen, en door de onbeholpen wijze van uitvoering van de On- En nu zou ik hem 7erlaten? Ga, ga, en kom hier nimmer weder, of ik ontdek alles aan myn echtgenoot, en dan, dan, mynheer, zou hy zich verschrlkkelyk wrokon op den ver stoorder van onzen hulselyken vrede en van ons huiselijk geluk." „Uw echtgenoot," zeide Luidgi by zlchxel- ven, „alsof die zonder myn wil ooit terug kan komen, alsof diens leven niet in myn macht, en éón woord niet genoeg is om haar tot weduwe te maken," en zich daarop tot Geneviève wendende, vervolgde hy: „Vrouw Tibout I Ik heb een voorgevoel, dat my nooit bedriegt, noch ooit bedrogen heeft; en dat voorgevoel zegt my, vrouw Tibout l dat, wei gert gy aan myn wil te gehoorzamen, gy uw echtgenoot niet zult wederzien, en dat zou een gerechte wraak des Hemels zyn over een ontaarde moeder, die haar kind hud kunnen redden, maar dit niet heeft gewild." Geneviève wierp een verachtoiyken blik op den spieker. „Gy wilt my schrik aanjagen, maar gy zult uw doel niet bereiken. Ik weiger, zooals lk u reeds geweigerd heb; ga!" En Geneviève wilde zich verwyderen. Luidgi lilold haar nogmaals terug. „Geneviève Tibout, markiezin van Ferrare?" „Laat my, mynheer 1" „Nog één woord: Om den wil van uw echt genoot, by uw zaligheid, by al wat heilig is hierboven eu op aarde, zweer ik u, volg my." „Nooit, nooitl" „Is dat uw laatste woord, vrouw Tibout?" Goneviève antwoordde den Napolitaan niet, maar na een blik vol verachting op hem ge worpen te hebben, verliet zy het vertrek. De Napolitaan was bleek als een doode. en zyn gitzwarte knevels en lange haarlokken van dezelfde kleur verhoogden die bleekheid. Zyn oogen fonkelden, en op zyn hoog en edel gewelfd voorhoofd vormden zich onheil spellende rimpels. „Gy hebt het gewild stijfhoofdige vrouw I" zeide by by zichtelven, „de teerling is gewor pen; gy zult, eer de zon opgaat, weduwe zyn en dan, eenmaal die Jozet Tibout uit den weg geruimd, zult gy- myn plannen niet langer verydelen, en zal ik myn vaderland wederzien." VII. Twee maanden waren verloopen sedert den avond, waarop Jozef Tibout zyn woning had verlaten om generaal Roger den weg door het gebergte te wyzen, nu wy Andió, den klokkenluider en klompenmaker, in zyn wo oing aantreffen. Die woning was een klein huisje in de nabybeid der kerk, maar hoe goed onderhouden, hoe rein on zindeiyk het er altyd had uitgezien, thans teekendo alles ver- waarloozing en onverschilligheid. De tuin, die de woning omgaf, was vol on kruid en hoog verhieven zich do d^tels en brandnetelplantonde glasruiten, andera zoo helder en doorschynend, schonen van hoorn ver vaardigd, en zag het uitwendige er zoo uit, inwendig was het inderdaad niet boter gesteld. In de kamer, waarin wy André aantreffen, hserschte de grootste wanorde; het bed, dat in een hoek lag, droeg de duidoiykste bewyzen van sedert geruimen tyd niet opgemaakt te zyn; klompen, half vóltooid, lagen hier en daar Verspreid en met een laag stof bedekt, een bewys, dat zy sedert lang niet waren aangeroerdditzelfde was aan het gereedschap zichtbaar, waaraan de roest kleefde. De spinnen hadden zich aan de zoldering genesteld eu raggordynen voor de vensters geweven, en te midden van al die blyken van verwaarloozing en onzindeiykheid was André gezeten met een flesch brandewyn en een glas voor zich. „Ik verbrand myn hart en myn ingowau- den, en mijn maag op den koop toe," zeide André, terwyl hy zich een glas volschonken in éón teug ledigde, „ik zal spc^dig geheel en al van binnen verbrand zyn en dan zal het met my gedaan wezen; ik wenschte, dat het al zoo ver was, want wat is het leven meet voor my, nu ik myn vriend derf? Ik wil daarem dat leven verbryzelen, evenals dit beeld." En hy gaf zulk een schop tegen een half voltooid pleisterbeeld, dat het in drieën viel. „Arme Jozef Tibout," vervolgde hy, „hoe jammerlijk zyt gy aan uw einde gekomen I Maar wat er aan te doen? Als iemand geboren is om ln het gebergte om te komen, sterft hy niet op zyn bed; dat is zoo het noodlot, en tegon het noodlot, valt met te strijden." Hy verzonk weder in diep gepeins, dronk nog herhaalde malen en vervolgde toen weder: „Jozef Tibout doodl Dat is een slag, waar aan ik nooit had kunnen denken, en dan nog esn slag er overheen, ook haar te moeten verliezenGeneviève, de eenige, die my was overgebleven, en het kleintje, myn peet kind, myn Thérèsel Binnen weinige oogen- blikken zullen beiden vertrokken zyD, en ik zal ze niet wederzien. Ik zai alleen op deze wereld staan. O, die Oosteurykers I Die oor log. Den dood aan de Oostenrykers 1" Hy werd in zyn alleenspraak gestoord door het binneutreden van een man, wiens bruine gelaatskleur, fonkelende oogen en ravenzwarte lokken, baard en knevels den vreemdeling verriedea. Die man was Luidgi. (Wordt vervólgd»)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 5