Anekdoten.
Ingezonden door Johan Beerling.
„Waar is u vroeger in betrekking ge
weest?"
„Bij het schouwburgorkest."
„Wat deed u daar?"
„Blazen 1"
„Welk instrument? Klarinet, trompet?"
„Neen, de lampen uitblazen, als all^s af-
geloopen was."
Ingez. door „Klavertje-vier."
Zeer juist.
Bij een hevig onweder.
„Jongen, waar ben je?"
„Hier, vader."
„Wat, boven in den boom! Ben je niet
wijs, jongen?"
„De meester heeft gezegd, dat je, rIs
het onweert, nooit onder een boom moet
gaan staan. Daarom ben ik er in geklom
men."
Ingezonden door H. v. d. Steen.
Op school.
„Wat is het beste boek?" vroeg men een
ongen.
„Aaltje de keukenmeid 1" luidde het ant
woord, „want, als mama daarin leest,
xrijgen we des middags altijd wat lekkers
op tafel."
Ingez. door Jan Konijn.
Verstrooid.
Vader tot zijn zoontje: „Hier, Piet, heb
;e een mooien wandelstok van mijmaar
oas op, hoor, als je hem verliest, geef ik
je er een pak slaag mee."
Ingezonden door „Een Raadselvriendje."
Muziekonder richt.
Meester: „Ik moet u verzoeken uw mond
goed open te doen. Gij moet als het wane
meencn, dat uw ooren uw achterste tan
den zijn."
Een knap ruiter.
„Hebt u hier niet een heer te paard
toorbdj zien komen?"
„Jawel, dien heb ik gezien."
„Welke richting heeft hij genomen?"
„Daar ginder over het hek, daar zal hij
waarschijnlijk nog wel zijn."
Ingezonden door „Erica."
Verkeerd begrepen.
Dame: „Hoeveel berekent u voor een kin
dergroep
Noël slaakte een kreet van wanhoop en
nu kwam Alice uit het kreupelhout te
voorschijn. Zij houdt bijzonder veel van
Noel, ik begrijp waarlijk niet waarom.
Lord Toppenham keek haar aan en zei:
„Zoo zoo, een af zetters bende 1"
En daaf Horace zich nu ook vertoonde,
voegde hij er bij:
„Is ailes er nu?"
Horace antwoordde dat wij werkelijk
slechts met ons vijven waren.
Lord Toppenham keerde zich om en ging
heen, Noël nog steeds bij den kraag hou
dende. Wij liepen hem na, en vroegen waar
hij heenging.
„Naar het politiebureau,'' antwoordde
hij droogjes.
Toen zei ik heel beleefd:
„Mijnheer, neem Noël als het u blieft
niet mee, hij is niet heel sterk en heeft
last van flauw vallen. Het is ook trouwens
zijn schuld niet, als U iemand mee wilt
vnemen moet ik het zijn, want ik heb alles
verzonnen."
Dick hield zich flink.
„Als U Oswald meeneemt," zeide hij.
dan wil ik ook meegaan, maar neem
Noël niet, die is zoo teer."
„O," zei Alice, „laat IJ Noël als het U
blieft losl Hij zal er zeker ziek van wor
den. 0, waarom hebben wij het toch ge
daan, Dora zei wel, dat het gemeen was."
„Dora schijnt een verstandig meisje te
Fotograaf: „7 gulden en 50 cents voor
het dozijn."
Dame; „Dat is jammer...ik heb er
maar negen."
DE VLIEGEK,.
Hieronder mogen nog een viertal bij
schriften bij het aardige plaatje, dat wij de
vorige week opnamen, een plaatsje, onder
mededeeling, dat het door den Uitgever be
schikbaar gestelde prijsje, is toegekend aan:
„Muurbloem" te Leiden.
Ingezonden door Truus v. d. Brande.
„Vader", zei Anton Vermeulen op zeke
ren September middag, „het waait nogal
erg, mag ik gaan vliegeren?"
„Wel zeker", was het antwoord, „doch ga
niet op het weiland, want daar zijn zoo
veel jongens, dat jullie licht met eikaars
touwen verward raakt en pas maar op, dat
hij niet in de boomen gaat. Doch Anton,
die altijd zijn wil wilde doordrijven, 6loeg
vaders raadgevingen in den wind en ging
toch naar het weiland. Op dat weiland toch
stonden eenige groepjes boomen, waaronder
vroeger de koeien en schapen van boer
Klaasens gerust hadden, doch nu een alge-
meene speelplaats der kinderen was.
An tons vrienden waren daar nu allen be
zig hun vliegers het mooist en hoogst te
laten staan.
Weldra stond Antons vlieger even hoog
als die der andere jongens.
Anton, die zag dat zijn vlieger gevaar
liep in een ander verward te raken palmde
fluks het touw in, doch dsaar hij dichtbij
een der groepjes boomen stond, raakte het
touw in een tak verward en brak.
De vlieger viel ook tusschen twee takken
in en bleef daar hangen.
Anton stond bedroefd te kijken naar zijn
vlieger.
In den boom klimmen, durfde hij niet en
de andere jongeDS hadden er ook geen zin
in, dus ging hij zonder vlieger naar huis,
daar het intusschen tijd voor de school was
geworden.
Doch laten wij terugkeeren tot den vlie
ger.
Nadat de vlieger een poosje in den boom
had gehangen kwamen twee kraaien: Zwart-
je en Geelsnaveltje eens kijken wat daar
toch in dien boom hing.
„Ik geloof," zei Zwartje, „dat dat ding
stevig genoeg is om tot bodem van een
nieuw nest te dienen."
„Ja, dat geloof ik ook", zei Geelsnaveltje,
„daar wij toch een ander nest moeten ma-
zij a," zei lord Toppenham, terwijl hij Noël
los liet.
Alice sloeg haar arm veiligheidshalve om
Noels hals; hij zag doodsbleek en beefde
van het hoofd tot de voeten.
Lord Toppenham ging op een bank zit
ten. Hij stond toe dat Alice en Noël naast
hem kwamen zitten, maar Oswald, Dick en
Horace moesten vóór hem blijven staan
en hij zei
„Jullie hebt je hond op mij afgestuurd, en
getracht mij wijs te maken, dat je mij
kwaamt bevrijden. Mijn tien francs zouden
jullie aangenomen hebben. Zoo iets noemt
men... Maar neen, jij daar, de oudste,
moet mij zeggen, wat je er zelf van denkt.
Kom, spreek op en de waarheid als het
je blieft."
Ik moest erkennen, dat wij ons gemeen
gedragen hadden, maar ik ontkende dat
ik van plan geweest was, de tien francs
aan te nemen.
„Waarvoor diende die comedie dan?"
„Wij wilden fortuin maken. Als men in
boeken leest, dat een oude heer uit een
groot gevaar gered wordt, dan voedt hij
den redder op als zijn zoon, of hij neemt
hem in zijn zaken en maakt hem rijk. En
daar wij niemand kenden, die in groot ge
vaar verkeerde, hebben wij met behulp
van Fox er een gemaakt en toen.
Ik schaamde mij zoo, dat ik niets meer
kon zeggen.
ken, daar de boom, waar wij nu in wonen
omgehakt wordt."
Er werd dus besloten om zoo vlug moge
lijk aan hot. nieuwe nestje le beginnen ©d
geen twee weken daarna zaten zij reeds id
hun warm neetje, bcschud voor den kouden
herfstwind.
Zoo had Antons vlieger toch nog dienst
gedaan.
Ik hoop, dat mija vriendjes en vriendin
netjes 's winters als bet zoo koud is en de
vogeltjes bijna geen voedsel kunnen vinden
ook eens aan hen zullen denken en wat krui
meltjes brood zullen strooien.
Dan zullen de vogeltjes u zeker wel dank
baar zijn on... als gij hun taal kunt ver
staan, denk ik, dat ze zullen zingen:
't Winters als 't is koud en guur,
Weet ik zeker en secuur,
Dat t? ons niet zullen vergeten,
Maar ons wat geven te eten.
Ingezonden door Willem Veldhuyzen.
De vlieger met den biezen staart
Was voor Anton heel veel waard.
Een groote klos met sterk touw,
Breekt de wind niet zoo gauw!
Gisteren was hij ook gegaan
Op een weg, waar boomen staan.
De vlieger ging hoog in de lucht
En joeg menig vogel op de vlucht.
Doch de wind nam toen een keer
En sloeg den vlieger in de takken nee*.
Waar twee kraaien op hun beurt
Den vlieger hebben kapot gescheurd,
Om van de rest, het hout en touw,
Een nest te maken sterk en gauw.
Ingezonden door Israël Slager.
Het was in de maand Februari. Op een
winderigen dag ging Jan, de zoon van den
bakker Kromhout naar het veld om te vlie
geren. Zijn gelaat blonk van vreugde. Nu de
vlieger mocht er ook wel wezen, hij was keu
rig beplakt, met rood, wit en blauw papier,
had oranje kwasten en een sierlijken staart.
Jan liet zijn vlieger op, rolde zijn touw
af en al hooger en hooger ging zijn vlieger.
Toen hij zoo hoog stond., kwam er juist een
sterke wind; toen wilde Jan zijn vlieger
inhalen, maar deze bleef verward in een
tak van een boom hangen, en Jan kon hem
er onmogelijk uittrekken. Toen vlogen er
twee kraaien in den boom, die dat prachtig
exemplaar zagen; zij hadden veel zin in
dat vreemde figuur en gingen met hun bei
den aan het werk, om met hun snavels den
vlieger te vernielen en om van de overblijf
selen een nestje te maken. Dat vernielen zag
Jan met groote tranen in de oogen aan; hij
„Een mooie manier om fortuin te ma
ken Ik maak je mijn complimentAls ik,
vreesachtig van aard geweest was, had ik
kunnen sterven van angst."
„Enfin," ging hij voort, ,Jict doet mij
pleizier dat jullie spijt hebt van je gedrag.
Neemt die les ter harte en wij zullen er
niet meer over spreken. Ik ben ook eens
jong geweest!"
Toen drukte Alice zich tegen hem aaq
en greep zijn hand. Zij zeide:
„Ik vind het heel, heel lief van u, dat
u 't ons wilt vergeven. Wij hebben er nu veel
spijt van, dat wij u zooveel angst bezorgd
hebben. Ik weet zeker, dat Oswald dia
tien francs niet zou hebben aangenomen.
Toen u zei, dat wij niet te trotsch moesten
zijn om iets van u aan te nemen, kreeg ik
zoo'n naar gevoel, en ik fluisterde Horace
toe, dat het mij speet, dat wij gcikomea
waren."
Lord Toppenham stond op cn zeide:
„Denk er aan kinderen, dat je nooit
iets oneerlijks moet doen, noch voor geld
noch voor iets anders
Toen ging hij heen na ons de tien francs
te hebben opgedrongen. Wij gingen ook
naar huis, maar waren in het geheel niet
vroolnk en trachtten zelfs niet Dora tegen
te spreken, toen deze zeide, dat het pre-
i cies gegaan was, zooals zij voorspeld had.
j (Wordt vervolgdj