VOOR DEJEUGD IEIDSCH DAGBIAD No. 14898, Woensdag* 16 September. Anno 1908. iïïigiiiïiï i?i Eerlijkheid bovenal. MAEGARETHA. At /«^A A Een zeer goede, rijke dame was gestor ven, en iedereen dacht, dat haar neef, de oude graai van PaJt, haar erfgenaam zou worden. Bij opening van het testament bleek echter, dat zij hem opdroeg, het geld te veideelen tussclien de eerlijke lieden van het dorp. De graaf, een oude, brave landedelman, had geld genoeg om onbezorgd te kunnen leven, maar toch bracht de uiterste wil van zijn nicht hem m verlegenheid!. De eerlijke lieden van het dorp," mompelde hij, terwijl hij naar huis ging, jawel, hoe moet ik die er uit halen? Het is gemakkelijk zulk een bevel te geven, maar de uitvoering er van gaat heel moei- lijk." Hij tobde, en peinsde tot h«t zweet hem in groote dToppel3 op het voorhoofd stond:, maar op eens riep hij dan ook „Eureka" of anders gezegd:" ik ben er achter." Den volgenden Maandag, den marktdag, waarop de dorpelingen hun wekelijkschen voorraad insloegen, wandelde hij op het marktplein. Zijn tegenwoordigheid trok algemeen de aandacht Kijk, mijnheer de graaf," zeiden de dorpelingen, „wat zou dib hier komen doen En er werd gegist en geraden, maar nie mand vermoedde de werkelijke beweeg reden van den ouden heer Ongemerkt liet i hij kleine muntstukjes vallen, zonder dat I hij het scheen te bemerken. Die muntstukjes werden spoedig genoeg opgemerkt en zij bleven er niet lang liggen. Telkens bukte een der boeren zich om er een op te ra pen." Dat is één,. twee... drie," mompelde dan de graaf en even teekende zich een gömlaah van voldoening op zijn eerwaar dig gelaat. Hij bleef zilverstukjes zaaien met onvermoeiden ijver, meer dan een uur lang en alle werden opgeraapt, De executeur-testamentair der oude gra- vin wreef zich in de handenhij ging naar huis en wachtte kalm op de dingen die komen zouden. Twee, drie dagen ver- I streken en hij hoorde niets. Geen der dor pelingen had aangifte gedaan van zijn vondst, of er zelfs maar met een ander over gesproken en hij begon te geloven, dat nie mand in het geheel© dorp waardig was de erfenis zijner nicht in ontvangst te ne men. Hij wilde het evenwel zeker weten daarom maakte hij op een mooien avond' nog eens een wandeling door het dorp en sprak nu dezen en genen aan Wel baas Ge-rrets, wat is er voor aieuwB in het dorp?" Niets dat ik weet, mijnheer de graaf!" En dat antwoord kreeg hij overal. Diep bedroefd over zijn treurige ervaringen doeg hij den weg naar huis in en vroeg zich af, wat hij nu met het geld der oude dame zou aanvangen, toen hij opppri<; ge- j buige werd van een tooneeltje, dat een glim- j j laoh bracht op zijn gelaat. Aan de deur van een schuur zat een oude blinde man zich in de zon te warmen en vóór hem stond Dina Soholten, een mooi meisje van een jaar of vijftien, door het geheele dorp op de handen gedragen om haar lief karakter en mooi frisch gezichtje. Wed," dacht de oude graaf, „wat zou die kleine bij den ouden Steven te doen hebben?" en hij verborg zich achter een heg om haar te kunnen bespieden. Dina was bij den blinde- gaan zitten. Hoe gaat het baas Steven?" vroeg zij. Treurig," zei do grijsaard, „ouderdom en blindheid doen mij gebrek lijden." Welnu," zei hot lieve meisje, „rijk ben ik niet, maar voor jou heb ik toch nog iets. Terwijl zij dit zeide, stopte zij den ver baasden stumper een paar zilversbukjes in de hand en liep hard weg. —Wel," mompelde de graaf, „wat betee- kent dat? Hij volgde het meisje en zag hoe zij alle armen opzocht, en eenige der geld stukje® gaf, die zij in haar schort had. Eindelijk klampte hij haar aan. Wel Dina," zeide hij, „je moet wel rijk zijn om zooveel goed te kunnen doen." O neen, mijnheer de graaf," antwoord de zij beleefd. „Die zilverstukjes heb ik al le op straat gevonden en daar ik in het ge heele dorp niemand heb kunnen vinden, die iets verloren had, deel ik ze maar onder de armen uit." Je bent een braaf kind," zei de graaf, verrukt, dat hij een eerlijk mensch gevon den had en nog wel een arme wees, die door naaiwerk in haar onderhoud moest voorzien. Maar meisjelief," zeide hij toen, om haar nogmaals op de proef te stellen, als dat geld niemand toebehoort, dan mag je het toch behouden." Mij het geJd van een ander toeëigenen I" riep Dina uit, ,,o neon, dat nooit 1 Ik zon bang wezen, dat het mij ongeluk aanbracht. Er zijn nog armere lieden dan ik, die moeten het hebben en ik ben blij, dat ik het hun gegeven heb." Je bent een braaf meisje," zeide de oude graaf en hij kuste haar op beide wan gen „Wees verzekerd, dat je eerlijkheid en onbaatzuchtigheid spoedig beloond zullen worden. De belooning liet werkelijk niet lang op zich wachten: want korten tijd daarna nam het lieve meisje bezit van het fortuin der overleden gravin, dat naar men zeide, meer dan vijf ton bedroeg. Er was eens een rijke, goede koning, die drie dochters had, Rosa, Violetta en Mar- garetha, allen beeldschoon met oogen als azuur en haar zoo blond als het rijpe koren. Zij leefden gelukkig en wachtten op den tooverprins, die haar zeker zou komen ha len. Daar werd het Rijk getroffen door een vree3elijke ramp. Een vreemde ziekte tastte de burgers aan en sleepte hen bij honderd' tallen ten grave. Noch geleerde doktoren, noch toovenaars konden het kwaad stuiten. Nu werd ook de koning ziek. Hij bereidde zioh reeds voor op den dood, toen uit een naburig booch een slede kwam aanrennen, getrokken door vier kleine paardjes, en voor het kasteel stilhield. Een dwerg stapte er uit en wilde den zieke zien. Hij was zoo klein, dat hij op een stoel moest gaan staank om met den koning te kunnen spreken en; bovendien afschuwelijk leelijk, met zijn ge-* le, gerimpelde huidi, en doordringende gras-, groene oogen. „O koning', zeide hij, „ik ken het middel, dat u genezen zal. Ik woon ver van nier in een groot bosch; daar spreek ik met feeën en nymphen en heb haar geheimen vernomen Wilt gij genezen?" „Wat zijn uwe voorwaarden 2" „Ik wil één van uw dochters meenemen naar mijn Land. Spreekt met haar, van avond kom ik nw antwoord halen." De koning ontbood ïtoea-, zijn oudste doch ter. „Mijn kind, ik ga sterven, maar jij kun* me redden." „0 vader, wat moet ik doen?" „Wil je trouwen met den dwerg, die zoo even bij mij was?" Rosa keek haar vader verbijsterd aan. „O vader, dat kan ik niet. Dien afschu welijken dwerg, met zijn grasgroene oogen." „Het is goed kind; stuur Violetta bij mij." Maar ook voor Violetta bleek het offer te zwaar. Zij schreide en snikte, bezwoer dat zij alles zou doen, wat er van haar ver langd werd, maar dat kon zij niet. Toen kwam Margaretha, de jongste en liefste der koningsdochters. „Omhels mij, kind!" zei haar vader, „ik ga sterven." „O neenriep zij uit. „Wij zullen een middel vinden om u te redden." „Dat middel zou je te veel kosten. Je zoudt naar een ver verwijderd land moeten gaan en trouwen." „Vader, om u te redden, z»u ik naar het einde der wereld trekken en ik zou willen trouwen met den leelijken dwerg, die zoo even hier was." „Hij is het juist, mijn arm kind, die de hand van één uwer eischt, als k>on voor mijn genezing." Het meisje aarzelde niet. Zij liet den dwerg oogenhl ikke lijk boven komen, toen de ze terug kwam. Verblind door de schoonheid van het meisje, stond de dwerg een oogenblik als aan den grond genageld op den drempel der kamer. Toen gaf hij den koning een drank. „Als gij hiervan driemaal hebt ingeno men, zijt gij genezen", zeide hij; „ieder, clie dit middel aanwendt, zal zijn gezond heid berkrijgen en niemand zal meer door die vreeselijke piekte worden aangetast." Toen wendde hij zich tot Margaretha. „Wij vertrekken," zeide hij. Een oogenblik later steeg het edelmoedige

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11