Jamwo vroeger een aanzienlijken omvang
bezat, maar nu ten gevolge van het opper
gezag der Belgen veel van zijn oude be-
teekenis en eigenaardige inrichting verlo
ren hooft.
De Niam-Niams zijn kannibalen en hun
gebied gaat dwars door het Noordwestelijke
Congo-bekkcn naac. de westkust. Maar ook
buiten deze streok heeft het kannibalisme
daar een verrassend groote uitbreiding, en
van bijna allo aan den hoofdstroom en a-an
de groote zij-rivieren wonende stammen weet
men thans, dat zij een schrikwekkende voor
liefde voor mensohenvleesch hebben. Van
eenige stammen aan de Mongala wordt be
richt, dat zij niet alloon alle krijgsgevan
genen, maar ook de eigen slaven eten, en
dat degene, die nog geen mensch gedood,
heeft, niet voor „yol" wordt aangezien.
Daarbij blijken juist deze menschenetende
stammen een betrekkelijk zeer ontwikkelde
cultuur te bezitten, "Van een invloed der
blanken op de kannibalenbcvolking, die de
ze in toom houdt, is tot dusver weinig te
bespeuren geweest; er worden dikwijls vlak
bij de stations do verschrikkelijkste toonee-
len afgespeeld; de Congo-regeoring en de
Maatschappijen waren er voornamelijk op
bedacht, boe meer hoe liever ivoor en caout
chouc te winnen; maar voortaan zullen de
inboorlingen wel minder aan zichzelf wor
den overgelaten. In het zuidelijke Uongo-
bekken schijnt hot kannibalisme niet zoo
sterk voor te komen.
Het is natuurlijk, dat in menige eigen
aardigheid van de bewoners de gesteldheid
van het door talrijke rivieren doorsneden
land uitkomt. Zoo is naast dc visscherij de
kunst van bootbouwen gewoonlijk zeer ont
wikkeld. Stanley zag indertijd aan den
Aruwimi-mond een schaar kano's, waaron
der een, die door 80 roeiers voortbewogen
en met 28 gewapenden bemand was. Groote
kano-vloten bezitten ook de meer afgelegen
wonende Bangala-stammen. In de dorpen
aan dit deel van den Congo ligt nog veel
oud ivoor opgeborgen, dat eerst langzamer
hand voor don dag komt. Do meening be
staat dan ook, dat een zeer groot, zoo niet
het grootste gedeelte van hot uit Afrika ko
mende ivoor niet het resultaat is van de
tegenwoordige olifontenjachten, maar af
komstig van zeer oude, sedert geslachten op
gehoopte voorraden olifantstanden.
In de oerwouden van den Uongo-staat
zijn de talrijkste resten in stand gebleven
van de „pygmeeën", do Afrikaanache dwerg-
rassen, over wier uiterlijk men thans vrij
goed is ingelicht, maar over wier plaats in
de bevolkingskaart van Afrika nog veel
duisternis heeracht. Men houdt do pygmeeën
gewoonlijk voor het overblijfsel van een door
do tegenwoordige bewoners overvleugelde
oerbevolking, ofschoon het ook niet aan
mannen ontbroken heeft, die in hen slechts
\ichamelijk ontaarde Ukken van de overige
negferbevolking willen zien.
De onderzoekers Stuhlmann, Stanley, Da-
fid en Cotton-Powell hebben over deze pyg
meeën bijzonderheden vermeld. David wijst
op het ontbreken van elko aanwijzing van
ontaarding. De lichaamsbouw is volkomen
geëvenredigd; de lie .aamslengte, die geme
ten werd, wisselde af tussohen 128 en 142
e.M. Armoedig zijn do hutten, hetgeen hier
mee samen hangt, dat de pygmeeën als ja
gers geen vaste verblijfplaats hebben. Hun
behendigheid ah jagers is bewonderens
waardig; zij zijn niet minder geschikt ;n
het volgen van het spoor van het wild, dan
bekwaam al9 schutters en in het stellen van
rallen. De buit, dien zij van de jacht thuis
brengen, wordt ingeruild tegen levensbe
hoefte bij naburige stammen van normalen
lichaamsbouw, want de pygmeeën houden
zich evenmin met landbouw als met bedrijt'
bezig. Er moet monogamie onder lion heer-
sohen, en dat zij menscheneters zouden zijn
wordt betwist.
De lasten nu, die België met zijn nieuwe
kolome op zich neemt, bestaan allereerst
in verplichte betalingen, ten bedrage van
100 millio?n fr. Bslgië stelt ter beschikking
van den Koning 45 milliocn voor luxe-
bouwworken in Laeken, Ostenae en Brus
sel. Ve.dor ontvangt de Koning 50 millioen
jaarlijkscke termijnen van 3.3 miLIioen
voor nuttige werken in de kolonie. Dc Ka
mer heeft de controle op deze werken. "Ver
der krijgt de Koning jaarlijks 300,000 francs
voor zijn broeikassen. Prins Albert ont
vangt, naar men zegt tegen zijn wil, jaar
lijks 120,000 fr. tot aan zijin troonsbestij
ging, en Clémentine, Leopolds jongste doch
ter, zal, zoolang zij geen echtgenoot heeft,
ieder jaar 75,000 fr. speldengeld krijgen.
Eindelijk beuren de zendelingen van Schout
jaarlijks 65,000 fr., terwijl ook de bestuur
ders van de opgeheven kroondomeinen een
persoonlijke rente van te zamen 60,000 fr.
per jaar genieten. Dc Koning deed zeer zijn
best, orn cb financieele zaken in eigen han
den te houden, maar de Kamer worstelde
niet minder fel voor het tegendeel, en zij
overwon.
De Kamer wordt in de nieuwe kolonie zoo
goed als oppermachtig. Het parlement stelt
het budget op, K. list over leeningen en
controleert de grootere ooncessie-verlcenin-
gen. Een Koloniale Raad, waarin de Ko
ning 8, het parlement 6 leden benoemt, on
derzoekt de wetsontwerpen en dient deze in.
De souverein van den Congo-staat is ver
dwenen, de Koning der Belgen blijft. Het
parlement kan elk oogenblik een wet maken,
die een koninklijk decreet opheft, en men
kan er zeker van zijn, dat do Kamer daar
van gebruik zal maken ook. Het handhaven
van absolute handelsvrijheid en de verbete
ring van het lot der inooorüngen zullen wel
de eerste bemoeiingen van het parlement
zijn; con verstr.nui~e maatregel, want op
die manier kan men zich alleen Engeland
van het lijf houden.
JOB NEUS.
Aan een artikel van dr. C. H. Stratz
over den neus in anthropologisch en aes-
thetisoh opzicht zijn de volgende aesthoti-
sche nt'usbeöciiouwingen ontleend:
De dichters vergeleken de oogon met vi
ooltjes, met sterren; de wangen met rozen;
den mond met kersen en kralende tanden
met paarlen, enz., en zijn over 't aigemeen
niet uitgepraat met vleiende vergelijkingen
van alle liokaam&deelen van den mensch,
en vooral van de vrouw.
Over den neus alleen wordt door allen
gezwegon, met uitzondering misschieni van
den schrijver van het Hooglied, die den
neus van zijn beminde vergelijkt met den
„toren op Libanon, die tegen Damascus
staat."
Uit het zwijgen met haast algemeene stem
men van lyrici en belletriston moet men de
slotsom trekken, dat bij hen de neus te
mooier gevonden wordt, naarmate hij min
der in het oog loopt.
Waar het daarentegen een leolijken neus
geldt, zijn dezo zelfde dichters niet zuinig
met kwaadspreken.
Men donko aan den rooden neus van Bar-
dolf bij Shakespeare, die door FaJstaff in
hot ootje wordt genomen.
Maar ook in het dageiijksch leven is het
een feit, dat zich, bij cenigszins opvallenden
vonn, geen één lichaamsdeel zooveel belee-
digingen en stuitende vergelijkingen moet
laten welgevallen als de neus.
De arendsneus en haviksneus,kunnen er
nog mee door, als er een mannelijke neus
n ee wordt aangeduidwant voor den man
i3 een soherp besneden, -krachtige neus eer
een deugd dan een fout.
De vergelijkingen met andere beesten
echter, zooals het schaap, het varken, den
mops- en den bulhond, en die met plant
aardige voortbrengselen, de framboos, de
aardbei, de peer, dc pruim, de aardappel,
de beetwortel en de komkommer, zijn te
meer grievend, omdat er meestal een grein
tje waarheid in dusdanige benamingen
schuilt.
Het mooiste Grieksche profiel bijv., ver-
eenigd met oen Romeinschen neus, doet zon
der twijfel denken aan een schaap, en me
nig jong meisje, mot een aardig wipneusje,
moet zich, als dit een beetje groot is uit
gevallen, van haar vriendinnetjes bena
mingen als „mopneus" laten aanleunen.
Wat is nu echter een mooie neus? Welke
wetten zijn er, om den hoogeren of lageren
trap van volmaaktheid van een neus te
kunnen beoordeelen?
In de eerste plaats leveren de anatomi
sche en anthropologische gegevens een reeks
van bepalingen op.
De ne-us van het kind is van nature kort
en breed. Waar dit niet het geval is, moet
men tot eon te sterke en dus leelijke ont
wikkeling besluiten.
De neus van den volwassen mensch heeft
in zijn meest volnxaakiten voorn hat lep-
torhine, smalneuzige type, en wel zóó, dat
deze opklimt van het concave tot het reoh-
t» en van dit tot het convexe type.
In cijfers gebracht, overeenkomstig de uit
komst, die Topinard bij do meest hoog
staande witte rassen heeft verkregen, ie de
verhouding tusschen lengte en breedte als
10 6 of als 5 3.
Als gemiddelde bij normale neuzen kon ik
vaststellen
Neus bij twintig man non: lengte 5.3 c.M.
neusrug 6 c.M.; breedte 3.2 c.M.; hoogte
2.5 C.M,
Neus bij 20 vrouwen: lengte 5 c.M.; neus
rug 5.5 c.M.breedte 3 c.M.; hoogte 2.4 c.M.
De lengte werd gemeten van den wortel
van den neus tot den ondersten neusrand,
de neusrug van don wortel tot dc punt, de
breedte naar den grootsrtcn afstand van de
neusvleugels, de hoogte van den ondersten
neuahoek tot do punt.
Aangezien deze gemiddelden overeenko
men met de hooge cijfers van Topinard e.a.,
zoo hebben wij daarmee als twee vaste ver
houdingen:
Lengte: hoogte is (5 2.5 is) 2 1.
Lengte: breedte is 5 3.
Natuurlijk zijn daarmee geon wiskundige
nieuwe neusmaten aaugegeven, maar slechte
zekoro natuurlijke grenzen, om wolko hoen
de individueelo afwijkingen kunnen worden
gerangschikt.
Behalve juiste verhoudingen kan men
van natuurwetenschappelijk standpunt van
een mooien neus vergen, dat hij zijdelings
symmetrisch is, het neustusschenschot moet
loodrecht staan, de neusvleugels moeten
oven groot, oven ver van do mediaanlijn
verwijderd, en j^olijkmatig gewelfd zijn.
De zijdel ingsche kraakbeendcren mogen
niet te sterk uitpuilende neusrug moet,
evenals het tusschen schot, van voren ge
zien, goed en nauwkeurig in de middellijn
staan, voLkomen recht en smal zijn.
Van ter zijde gezien neemt, van een na
tuurkundig oogpunt uit, de Romeinsche n"u«
de eerste plaats in. Daarnaast komt de
Grieksche, in de derde plaats de Noorscbe
neus, alle drie echter mot dit voorbehoud,
dat zij aan de bovengenoemde eischen van
J normaliteit beantwoorden.
Eindelijk laat zich nog vaststellen vol
gens dc wetten van de ontwikkeling van hot
lichaam in hot algemeen, dat bij den man
de individualiteit ook in den neus sterker
kan spreken, zonder afbreuk te doen aan
do harmonie van zijn goheelo lichaam; dat
bij do vrouw eoht-er, in verhouding tot don
teederen vorm van het lichaam, ook da
neus kleiner en fijner besneden moet zijn.
Vooral de Roineinsche neu6 kan, slechts
iets tc sterk ontwikkeld, voor een vrouw
gevaarlijk worden.
RECEPT,
Beschuittaart.
Men klopt tien eierdooiers, neemt vier Ie
pels gezeefde suiker, tien gestampte beschui
ten, tweo ons geraspte amandelen, het sap
van een citroen, een theelepel fijne kruid
nagelen en een dito fijne kaneel; behalve de
beschuit wordt dit alles een halfuur ge
klopt of geroerd; dan wordt hot geklopte
eiwitschuim en hot laatst de besohuit er
door geroerd. Men zet het, mits onder en
boven evenveel warmte, in den oven, na het
in den taartvorm te hebben gedaan, die
eerst met boter moot worden besmeerd, en
waaraan vooral niet gestooten mag worden.
Het moet vijf kwartier bakken.