VOOR DEJEUGD
UC-IDSCH DAGB1AD
F®. 14892.
ONZE TEEKENWEDSTRIJD.
Woensdag* 9 September.
Anno 1908.
iiiiiiiïiiiiiïiii iiïiiiiiïiiiiiiiiiiiïiiIi
•<r.
».w. JTLL^ATniJTLlJÏTJJI^JJï»Jl.» i »JL« i *JL* i 'JL' i 'JLIU.' A?«A*
Het ingezonden teekeningen is mii
ditmaal niet meegevallen, daar dit slechte
15 bedroegIn de zomervacantie schijnt dus
de lust om een teekenwedstrijd mede te
doen, niet zoo groot te zijn. Des winters
dit is mij bij een vroegere gelegenheid ge
bleken gaat het beter.
Hieronder laat ik volgen de namen der
mzenders, met vermelding van de door hen
Tervaardigde teekeningen:
Naar de Natuar.
J. H. L. v. Kiramenade, oud 12 jaar,
i iden, Molen.
Idem, Buitenverblijf.
Joh. van Loef, oud 14 jaar, Leiden, Aan
bat Strtuid.
Idem, Bij het War monde r hek.
Richard Vogelesang, oud 14 jaar, Leiden,
Een bloem.
Naar Voorbeeld.
Jozef Beenakker, oud 10 jaar, Leiden.
Watergezicht.
J. P. R. Oler, oud 12 jaar, Leiden, Mo
len, bij Vreeland.
J. van Gelder, oud 15 jaar, Leiden, Wip
pen.
Jobs. Loef, oud 14 jaar, Leiden, Rhodon-
dendrom.
Jan de Nie, oud ll£ jaar, Leiden, Hond.
Idem, Gevecht met wilden.
Richard Vogelesang, oud 14 jaar, Leiden,
Waterpartij.
Jac. v. Weeren, oud 13 jaar, Leiden, Land
schap met water.
Barend de Wit, oud 9 jaar, Leiden, Ezel
drijver.
Heinrich Lüechen, Noordwijk-Binnen.
Bloemen.
En nu de uitslag:
In de eerste afdeeling: ,,Naar de Natuur"
/iel de prijs ten deel aan J o h s. van
Loef, voor zijn waterverf-teekening: Bij
het Warmonderhek.
In de tweede afdeeling: ,,Naar Voor
beeld", viel de prijs t:n deel aan Richard
Vogelesang, voor zijn waterverf-teekening
Waterpartij, terwijl eervol vermeld worden
de teekeningen van J. iF, R. Cler, Joh. v.
Loef en Heinrich Lüschen.
MARIE VAN AMSTEL.
Een ircauwe Zuster.
wwwwvwv
„Och, neen, Bets, het baat niet, of je je
al moeite geeft voor mij. Vader zegt, dat ik
een schande voor de familie ben en hij zal
het mij nooit vergeven; hoe eerder ik heen
ga hoe beter, ik zal mij dus maar dadelijk
laten inschreven op de Amerikaansche boot,
en voor goed verdwijnen."
Reeds vele malen was Betsy na haar
moeder'e dood, nu drie jaar geleden, opge
treden als vredestichter tusscheai haar va
der en haar broeder, maar zij voelde, dat
nu een zware taak op haar rustte. Haar va
der had een opvliegend karakter en zeide
in zijn drift wel eens harde, onrechtvaardi
ge dingen, wat hem later berouwde. Haar
eenige broer was een jaar lang in een insti
tuut geweest om voor een moeilijk examen
te werken; doch door slechte kameraden
geleid had hij niet alleen zijn studies ver
waarloosd, maar ook schulden gemaakt.
Nu hij gezakt was en had moeten bekennen
in welke schulden en moeilijkheden hij ge
raakt was, was zijn vader vreeselijk driftig
geworden en er waren harde woorden tus-
schen hen gevallen.
„Als moeder nog maar in leven was",
schreide Betsy, terwijl zij haar betraand ge
laat ophief, „hoe anders zou dan alles zijn!
Zij kon altijd alles ten beste schikken. O,
Adri als je ons dan verlaten moet, sluit dan
eerst vrede met vader vóór je gaathet zou
al te vreeselijk zijn in toorn van elkander
te scheiden en elkaar misschien nooit weer
te zien."
Betsy stond op om haar vader te zoeken
een halfuur later kwam zij terug cn vond
haar broeder nog in dezelfde houding zit
ten, het gelaat iu de handen verborgen.
„Adri," zeide zdj zacht, „kom mee, als je
maar zegt, dat je berouw hebt over je ge
drag, dan zal vader het je wel vergeven, ik
weet dat het heel, héél hard is, maar be
proef het om moeder's wil en dan kun je
van voren af aan beginnen en alles zal nog
terechtkomen. Je weet, dat ik je altijd zal
liefhebben en bijstaan, wat er ook gebeurt."
„Dat weet ik Bets; niemand had ooit een
betere zuster dan ik en om jouwentwil zal
ik, met God's hulp, nog een nuttig lid der
maatschappij worden en de toekomst zal je
leeren, dat ik meen, wat ik zeg."
Met deze woorden stond Adri op en volg
de zijn zuster in de kamer, waar majoor
Becht zat. Het was een pijnlijk onderhoud
voor alle betrokken personen; Adriaan
vroeg zijn vader, het verleden© te willen
vergeven en hem nog één kans toe te staan,
en voor majoor Becht's oogen kwam een
nevel en een prop schoot hem in de keel,
want de gedachte aan zijn eigen jeugdige
dwaasheden hadden hem tot de erkentenis
gebracht, dat hij in woord en daad te hard
was geweest voor den zoon, dien hij toch
zoo lief had. Hij greep de hand, die hem
toegestoken werd en trok Adriaan naar
zich toe.
„Mijn jongen", zeide liij, „ook ik heb
schuldlaat ons het verledenc vergeten, laat
rusten, wat niet meer te verbeteren is, doch
tracht in de toekomst te zijn, wat je moe
der je zoo graag gezien had: een goed, vlij
tig menseh, nuttig voor de gemeenschap en
hulpvaardig jegens anderen."
Er werd besloten, dat Adriaan zijn plaa
om naar zdjn oom in Amerika te gaan, ten
uitvoer zou brengen, maar alle misverstand
was uit den weg geruimd, aile fouten waren
vergeven en met een licht, hoopvol hart
nam Adriaan afscheid. Zijn brieven hielden
j zijn familie van zijn lotgevallen op do hoog-
j te cn twee jaar later kwamen Betsy en haar
i vader Adriaan in zijn nieuwe omgeving op
zoeken. Hij was beter en flinker geworden,
doch zijn liefde voor Betsy was onveran
derd en hij hielp zijn oom trouw bij het be-
heeren van dieais uitgestrekte en vruchtba
re bezittingen.
„Betsy", zei Adriaan op een avond, toen
zij samen op de veranda zaten te praten,
„ik ben meer aan jou verschuldigd, dan ifc
je zeggen kan. Het is een voornaam ding,
al6 iemand een zuster heeft-, die hem door
dik en dun trouw blijft zooals jij mij. Zoo
lang ik mij herinner heb je mij altijd gehol
pen en aangespoord en mij doen wenschen,
mij je liefde en toewijding waard te ma
ken."
„Mijn beste Adri", zei Betsy, „prijs mij
niet, ik heb slechte beproefd, mijn plicht
als zuster te vervullen en ik ben ruim be
loond, nu ik je zie zooals je nu bent, ge
acht en bewonderd door iedereen en oom'ê
rechterhand, zooals hij gisteren zeide".
Het Arabische paard.
Eenige Arabieren hadden een karavaan
uit Damascus in de woestijn aangevallen;
de overwinning was volkomen, en de Ara
bieren waren reeds bezig hun kameelen
met de rijke buit te beladen, toen de ruiters
van den pacha van Acre, die de karavaan
ontmoetten, onverwachts de Arabieren aan
vielen, een groot aantal vermoordden, de
rest gevangen maakten, en na ze flink te
hebben gebonden, naar Acre voerden om ze
den paoha ten geschenke te c^ven.
De aanvoerder der Arabieren had onder
het gevecht een schot in den arm gekregen;
daar zijn wonde niet gevaarlijk was. had
den de Turken hem op e»>n kameel gebon
den ent oa zich van zijn paard te hebben
meester gemaakt, ruiter en klepper meege
voerd.
Op den avond voor den dag dat zij Acre
zouden bereiken, kampeerden ze met hun
gevangenen in het gebergte van Syphadt
De handen van den gewonden Arabier wa
ren met een lederen riem aan elkaar ge
bonden, en hij zelf lag op de grond naast
de tent, waar de Turken sliepen. De felle
pijn zijner wonde hield hem wakker, zoodat
hij zijn paard hoorde hinneken onder de
anderen, die, naar Oostersche gewoonte,
rondom de tenten aan touwen stonden. De
Arabier herkende het geluid van zijn
paard, en niet in staat om het verlangen
weerstand te bieden, zij* levensgezel nog
eens toe te spreken, sleepte hij zich pijn
lijk langs den grond op panden en knieën,
en bereikte eindelijk ziju paard.
„Arme vriend," zei hij tot het dier, „wat
zal-je onder de Turken doen? Ge zult in
een of anderen somberen stal, met de paar
den van een aga of een paclia gevangen
worden gehouden; vrouw en kindoren zul
len je niet langer je kameel-melk brengen;
j ge zult niet langer in de woestijn loopen,
vrij ais de winden van Egypte. Evenmin
zult ge met uw borst de wateren van den
Jordaan dorklieven, die je zoo verfrischten
ik beD een slaaf,, terwijl gij vrij zoudt kun-