De beste leeftijd der vrouw.
Friesche schimpnamen.
een ganscben nacht, ja, zelfs dikwijls tot
bij zonsopgang, te springen. Merk daarbij
op, dat ieder ooggetuige moet bekennen,
dat hun manier van dansen en zingen las
tig is, lastiger dan het zwaarste werk.
Ih den beginne als een Europeaan een
neger hoort zingen, vindt hij dit allesbe
halve aangenaam. De opvolging der tonen
jrerachilt zoodanig met de onze, de tusschen-
poozen, de verandering van klanken, zijn
zoo plotseling en zoo botsend, dat men in
het geheel niets van den zang in het geheu
gen kan houden. Het ware zelfs moeilijk do
nabootsing er van weer te geven, zonder
zich daartoe op een gansch bijzondere ma
nier te hebben voorbereid.
En nochtans, wat de negers zingen is wel
zang, kan op toon gezet wordenhun me
lodieën, meest altijd plotseling samenge
steld, zijn 8meekend, droevig of lustig,
zacht of wreed; zij zijn de trouwe uitdruk
king der gevoelens of der inboezemingen,
die deze bevolking bezielen; ja, dit ras
zonder poëzie, heeft nochtans poëzie, maar
ge begrijpt, dat men zulks moet verstaan
en vatten. Men kan zich niet bedriegen
aan hetgeen zij zingen; het is een vreugde
lied, een doodzang, een uitspatting van
vreugde, of een minnelied, of zelfs een
oorlogszang.
Iedere gebeurtenis van eenige beteekenia
wordt bezongen op oude vooizen, volgens
hun eigen ingeving. Maar het zijn niet
alleenlijk de gebeurtenissen of gevechten,
welke op toon gezet worden; ikzelf, reeds
in verscheidene omstandigheden, was de
held van menigvuldige liederen, waarin
alles, wat mij aanging, alsook mijn gebaren,
getoonzet werden. Alles zeg ik, ja: in het
lied liet men hooren wie en waarom ik een
mijner mannen bijvoorbeeld gestraft had,
als ik goed of streng was bij het werk, als
ik belooningen toediende, als ik, op jacht
zijnde, wild geschoten had, als ik ziek hen
of geweest ben, geheel mijn levens- en doen
wijze was herinnerd en bezongen.
De ploegen, die aan den arbeid zijn, zin
gen zulks gewoonlijk; één zingt voor en de
overigen herhalen den zang in koor. Is dat
piet treffend?
De dragers der karavanen of de roeiers,
„pagayeurs'' genaamd, hebben hun alge-
meene zangen, welke met lange refreinen
eindigen.
Het is, als er op het werk gezongen
wordt, dat men ook mag zeggen, dat er
gearbeid wordt.
De clans met tam-tam wordt gewoonlijk
«door zang begeleid. Zooals ik vroeger ge-
Eegd heb, hebben de dansen meest plaats
met de nieuwe maan, soms t-ot den morgen,
bdj zonsopgang. Het gebeurt zelfs, volgens
de omstandigheid, dat deze vermakelijkhe
den vier cn twintig uren duren, tot volle
dige uitputting der deelnemers.
De zwarten, oud en jong, van beide ge
slachten, nemen er deel aan en vormen
„zing en ring'' rond den tam-tamspeler of
trommelslager. De dans geschiedt op regel
matig© wijze en gezamenlijk; soms sprin
gen twee personen in het midden en vor
men, wat men in dans noemt, een figuur.
In sommige streken is het orkest volle-
digd door één of twee snaarinstrumenten.
De maat van den dans wordt gegeven
door handgeklap. De knapste danser is aan
het hoofd en doet eerst de bewegingen, die
den dans moeten uitmaken. Men kan zich
vermaken met het nazien van de wondere
en soms excentrieke bewegingen en vor
men, welke zij allen gelijkmatig aan lijf,
lenden en schouders geven, juist zooals de
acrobaten uit den circus het doen.
Dansen en zingen zijn twee der natuur
lijke driften onzer Congolandcrs.
stofgoud.
Een werkeloos leven is een vroegtijdige
dood. Goethe.
Laster of kwaadsprekendheid verontrus
ten mij niet; het zijn vonken, die vanzelf uit
gaan, als gij er niet op blaast.
Boerhaavo.
Wat ia de beste leeftijd der vrouw?
vraagt een Zweodsch blad, en het beant
woordt die vraag als volgt, merkt ocliter
tegelijkertijd op, dat er natuurlijk geen
bepaalde regels voor bestaan.
Een vrouw heeft van physiek standpunt
haar besten leeftijd tusschen haar vijf-en-
twintigste en haar veertigste jaar. De
levensomstandigheden en andere dingen,
echter niet haar leeftijd, bepalen het tijd
stip van de ontplooiing van haar verstan
delijke eigenschappen.
Een vrouw gaat het blad voort is
dan misschien het aantrekkelijkst, als zij
jong genoeg is, om schoon te zijn, en tevens
oud genoeg, om vriendschap te voelen. Een
jonge vrouw kan geen goede vriendin zijn.
Daarvoor is zij niet verstandig, niet toe
geeflijk genoeg. Daarom is de voorkeur te
geven aan do dertigjarige vrouw. Zij heeft
een breederen gezichtskring. Zij heeft go-
leerd aan anderen te denken; zij heeft de
mate van verstand bereikt, welke voor
haar te bereiken is.
Een vrouw van vijf en twintig jaar is
zonder twijfel op haar best, wordt beweerd;
zij staat op de grens tusschen do luchthar
tigheid der jeugd en den ernst van den
middelharen leeftijd.
Anderen verklaren, dat een vrouw zich
dan in haar beste levensperiode bevindt,
wanneer zij het meeste nut stioht. De mees
te vrouwen staan op dat standpunt, als zij
vijf en twintig jaar zijn; het leven is haar
dan nog een belofte. Later wordt het een
herinnering.
Een beschaafde, zeer ontwikkelde dame
is van meening, dat een vrouw tusschen
haar dertigste en haar veertigste jaar op
haar best is, want zij heeft dan ervaring,
en deze maakt haar warmhartig, verstan- I
dig en deelnemend. Is zij gehuwd, dan heeft
zij geleerd, wat een gelukkig huwelijk be
teeloent, en de hartstocht der jeugd heeft
plaats moeten maken voor een dieper,
mooier gevoel. Is zij niet getrouwd, dan
kan zij, als zij wil, de achting der mannen
winnen door haar veelomvattende sympa
thie en daardoor bewerken, dat zij tot
haar komen en haar vol vertrouwen om
raad vragen. En de vrouwen zullen haar
vriendschap op prijs stellen.
Met betrekking tot de mannon, die bij
een dertig- veertigjarige vrouw raad en
sympathie zoeken, z«ail intusschen zekere
voorzichtigheid niet misplaatst zijn. "Want
in verband met het standpunt, dat de
meeste mannen innemen, is misverstand
niet uitgesloten. Een vrouw moet al zeer
oud zijn, van wie de manlijke ijdelheid niet
gelooft, dat zij haar een valstrik wil
spannen.
Onveranderd zijn in Friesland tot op de
zen dag de vele plaatselijke schimpnamen
„in eere" gebleven, die, voor een groot
deel althans, ontstonden uit de binnen-
landsoho onluslen in vroegeren tijd.
Do Friesche schrijver Waling Dijkstra
geeft er in een zijner vele geschriften de
volgende opsomming van:
De Leeuwarders hccten galgelappers, de
Harlingers tobbedansers, de Franekers
klokkedieven, de Sneekers duimpjesvreters,
de Bolswarders oliekoeken, de Workumers
brijbekken, de Hindeloopers tjeunken, de
Stavorcners ribbek! ui vers, de IJlsters kiep-
mannetjes, de Dokkumers garnalen, de in
woners van Sint-Jaoobi-Parochie ramme-
vreters, van Sint-Anna-Parochi© raapkop-
pen, van Vrouwenbuurt wortelkoppen en
van Oude-Bildtzijl vla halen (stengels); de
Stiensers beeten ratten, de Lekkumers
meeuwen, de Wirdumers t-orenvroters, de
Hallumers koekvreters, de Marrumers gib-
ben (torenduiven), de Blijers bellefleuren,
dc Holwerders roekevreters, de Ternaar-
ders vtarken vilders, de WioTumers katjes,
do Peasensers hondjes, dc Hantumers merg-
eters, dc Birdaarders schaapskoppen, de
Tietjerksters biezensnijders, de Garijpers
klitsevreters, de Suameerders Samaritan.
de Bergumers koest-aarten, de Oostermeer-
ders broekophouders, de Eestrumers ossen,
de "Veenwouders gloénkoppon, de Buitc,-
posters bremsters, de Rinsumageesters hon-
denwippetrs, de Kollumcrs katten vreters, de
Kollumerzwagers paardenvillers, de Rotte-
vallers glasdragers, de Oldeboorners to
renmeters, de Ureterpers aangebrei kou
sen, de Drachtters kalverstaarten, de
Grouwers kaa-sverdansers, de Irnsumers
kattenknuppelaars, de Beetgi.— _rs Bchier-
roeken (bonte kraaien), de Dronrijpers
sleepsloffen, de Minnertsgasters kalverbon-
ten, de Tzummers lijntjessnijders, de Lol-
lumers stippers, do Pingjumera boonschil-
len, de Arumers muikruipers (mul of mol
de, in het Friesch moude, is het stof der
kleiwegen cn bouwlanden), de Hakkumers
strandjutters (strandroovers), de Spannu-
mers erwtepeulen, de Winsumers spinzak-
ken, de Baaiumers erwtpotten, de Ooster-
littensers roepeenden, de Baarders katten,
de Jorwerders dwoilstukken, de Weidumers
windhonden, do Hijlaarders pruimen, de
Molkworumers tjoensters (heksen), dc
Woudsenders drijfpollen, de Idzegahuizers
boonenvreters, de Gaastmeerders ottervre-
ters; do GaasterLanders heidebikkers; de
bewoners van het. Waterland worden wa
terwulpen genoemd, die van de Woudstre
ken woudschapen, van den Greidhoek sap-
boeren en van de bouwstreken kluitschop
pers; do Amelanders word n nog altijd
balkendieven gescholden.
Slakken en bier.
Een oud spreekwoord zegt, dat men met
een ons honing meer vliegen vangt dan met
een ton azijnmaar slakken vangen met
bier, daarvan had men nog niet gehoord,
vóór in een Belgisch blad het volgende f
lezen stond:
Ik had 's avonds in het glas, waaruit
ik gedronken had, wat bier laten staan, en
vergeten dat uit het gras in mijn tuin meoe
naar binnen te nemen. Den volgenden mor
gen zat het glas vol slakken. Ik beproefde
munt te slaan uit mijn ondervinding en
plaatste 's avonds op verschillende punten
een beetje bier en had uitstekend succes.
Toen dat bekend werd, volgde men het
na en de proeven werden met goeden uit
slag bekroond. Men nam schoteltjes, om het
den beestjes gemakkelijk te maken, en wan
neer men den volgenden morgen inspectie
hield, waren de schoteltjes vol en tal van
slakken kropen er nog omheen, duidelijk in
„kennelijken staat" als gevolg van het kroeg
bezoek. Natuurlijk is de laatste slak wel
niet. gevangen, maar in den tuin, waar het
middel werd toegepast, was duidelijk op te
merken, dat er een groote opruiming onder
de „lieve diertjes" gehouden was.
Dat kunnen ook wij.
Bij donkeren hemel
En pikzwarte lucht,
Nooit toont zich de loeuwrik
Beangst of beducht.
Kloek streeft hij naar boven,
Do hoop stemt hem blij;
Hij stijgt onbekommerd;
Dat kunnen ook wij 1
Verschillende bloemen
Staan saam in den gaard;
Maar nimmer benijden
Ze elkander op aard.
Verdraagzaam zijn alle;
Nooit hinderen zij
Elkaar in het loven;
Dat kunnen ook wij
Het zegenend zonlicht,
Voor de aarde zoo goed.
Verkwikt door zijn glansen,
Verwarmt door zijn gloed;
't Verheldert het leven
Van elk wie het zij,
Zijn roeping getrouw steeds;
Dat kunnen ook wijl