Nevelvlekken. Glasbsscliilderingen. in te richten, dat men de diensl boden' ont beren kan. In verschillende steden verkeert deze ontwikkeling van toestand in verschil lend stadium. Tc Beilijn heeft op elke acht ge-zinnen slechts één een ,,meid", te Hamburg één op zeven, te München en Breslau, waar het n g ouderwetsclur toe gaat, één op vier gezinnen, te Frankfort één op drie. Vermoedelijk hangt dit véischil ook wel samen inet de omstandigheid, dat niet overal evenveel gelegenheid voor meis jes b.staat om op een andere wij 3 dan dcor dienstbode te worden, iets te verdienen. Eigenaardig is, dat de meeste dienstho- den overal voorkomen in de grootste huis houdingen, in de kuishoudingen met twee personen is het houden van een meisje, bijv. te Hamburg, zóó z icizaam, dat daar slechts één meisje valt op 32 gezinnen, terwijl dw gezinnen van 10 en meer personen gereg-M een meid" hebben, te Breslau. München, enz. zelfs twee. Uit dit feit blijkt wel, dat do toestand niet alleen door de willekeur der dienende „geesten" wordt bepaald; immers, zij zoeken graag rustige dienst:», maar dat ook wel degel ijk de samenleving zich wijzigt, zoodat de dienstbode zooveel mogel'k wordt uitgeschakeld. Het schijnt wel. dat in die richting de maatschappij zich beweegt, nadat zij reeds lang op wei nig uitzonderingen na de oude go Gele ver houding, toen een dienstbode lid van het gezin was, met alle rechten en plichten van een hnis?cr>Göte, heeft verstoord. In Amerika is dat uitschakelingsproces al heel ver gevorderddaar woont men in pen sions of in groote gebouwen met gemeen schappelijke keukens, daar wordt allerlei aib::d di? in Europa de dienstbde' doet, door afzonderlijke personen verricht, daar worden zelfs reeds veel manlijk..dienst boden", bij voorkeur Japanners, in dienst genomen. Het voorkomt zeker allerlei onaange naamheden, wanneer de sociale verhoudin gen aldus in bijna mechanische worden om gezet, maar het belooft toch geen mooieren Yrdhet huiselijke samenleven is een chris telijk erfgoed, welks verlies slechts schade ian beteekenen. Haast nrg rrgeT in zijn gevolgen dan het gebrek aan dienstboden in de steden, is het tekort op liet platteland, dat zich hier en daar openbaart. Klachten daarover komen bijv. uit Oostenrijk, waar door een sociaal werkzram oriester, dr. Scheieher, een on derzo k dienaangaande is ingestrid. Het Heek. dat overal tekort was ran hulppcr- soneel, zoodat het bedrijf danfdoor zeer wordt bemoeilijkt en zelfs de prijzen der door den landbouw voortgebrachte produc ten moeten stijgen. Er zijn streken, waar de jonge boeren geen vrouwen kunnen vin den: d? jonge meisjes bedanken er voor boerin te worden, en dus ook. als het noo- dig is, te moeten wenken op liet land of in don stal. Het zijn, zoo°is men ook hier ziet, geen motieven, die vóór de meisjes pleiten, waardoor zij van dienen worden wee-rhoudcn; onder die beweegredenen ne men gemakzucht en vrijheidszin" een voor name plaats in. Later, wanneer ze van die vrijheid hebben genoten als fr.bricksra?lsj?s of in rndcre betrekkingen, die straatloopen veroorloven., en ze staan in hun eigen huis houding. ongeoefend, zonder kennis cn zon der arbcidslust, dan ia beklagen ze zich, m-ar r'an is bet te laat. Een bcknndo Duitsche schrijfster- dr. Else Conrad, die onlangs een studie over dit vraagstuk publiceerde, vraagt, wat er aan te dorn is, om h?t 0"de Duits^ho huicehi«k >v?n te bewaren en dus ook den lust tot dienen tc verho'g'n. Vroreerst wil z\ dat dn planden, waa'uit do voortkomen, worden onderricht over do toch werkelijk': mor kelen, die een voed n dienst hove-1 fabrics- Gn atol er-arbeid bidt; hier is de "rbrdsti'd m»sschi n korter, maar het werk is ook veel eentoniger en schadelijk voor de gezondheid. Oc»k de huisvrouwen, zegi zij. moeten hot den meisjes aangenaam trachten te maken, wat wel het beste kan geschieden, wanneer gezegde huisvrouwen zichzelven aangenamer maken. Dr. Conrad wil ook betere opleiding voor toekomende dienstmeisjes; eeh opleiding, die nu gewoonlijk zoo goed als geheel ont breekt, zcodat de eerste dienst als leer school wordt beschouwd; maar, het leergeld moet in plaats van de leerlinge, de leer meesteres, do hqisvrouw betalen. Een arb.idsbeurs zou ook goede diensten kunnen bew ijzen om een verstandige wijze van geschillen tussehen mevrouwen en dienstboden to beslechten, wat nu in Duitschland meest door de politie gedaan wordt, maar liever door de Kamers van Arbeid moest geschieden. De schrijfster spreekt niet over het gevaar voor gods dienst en zeden, dat zoovele meisjes be dreigt. Een gevaar, dat niet alleen aanwe zig is in gezinnen met slechte menschen, maar ook reeds daar, waar de meestal nog jonge en domme meisjes, die zichzelven wijs en sterk wanen, aan zichzelven woïden overgelaten. Op do vergadering van de katholieke vereeniging tot bescherming van meisjes, onlangs onder voorzitterschap van den aartsbisschop te Parijs gehouden, werd door een inleider, den heer Picot, met na druk op het gevaar g wezen, dat jonge meisjes in de sleden loopen. Niet alleen op straat? gedurende den uitgaanstijd, maar ook in den dienst-, en nog meer op reis naar en van huis; en door de kennis, die ze aanknoopen in den winkel of aan de deur. Ontzaglijke percentages van het getal der genen, die slecht belanden, zijn voortgeko men uit den stand der dienstboden. Het woord diensthodennood kan ook worden gebruikt voor den toestand van zedelijke armoede, waarin vele dier meisjes verkee- renarmoede, die helaas maar al te wei nig door de armen zeiven worden gevoeld. En die toch ook aalmoezen vraagt. Aal moezen van mede-lijden en mede-leven. De vraag „Wat zijn nevelvlekken?" wordt door dr. C. Ea-ston in „Elsevier'c Maand schrift" van Juli beantwoord. Het begrip „nevelvlek", zoo zegt hij, in ruime beteekenis, omvat zoo ongeveer alle hemellichamen, die niet tot het zonnestelsel behooren en geen sterren zijn. Het is een verzamelwoord in den slechten zin: men kan er de meest uiteenloopende dingen on der tc zaam brengen. Tets wetenschappelijks wordt daar natuurlijk niet mede bereikt. Hetgeen „nevelvlekken" heette was voor de astronomen van vroeger tijd een rommeltje, waarmee zij niet recht wisten wat zij zou den aanvangen. Wat is er al niet getwist-, onder de ge leerde heeren, of de echte nevelvlekken als zoodanig eigenlijk wel bestonden Dat deze twijfel uitgesproken werd, was begrijpelijk. Neem het Zevengesternte: eeni- ge sterretjes dicht bijeen voor een gewoon oog, vormt het een nevelachtigen vlek voor iemand met een zwak gezichtsvermogen. De Melkweg, één uitgestrekte, nevelachtige lichtband, wordt re^ds met een zeer kleinen kijker, gelijk Galileï en de eerste Kemel- waarnemers er bezaten, grootendeels in sterren opgelost. De mogelijkheid bestond dus, dat elke nevelvlek ten slotte niets zou blijken te zijn dan een verzameling sterren, welker lichtbeeldjes door verren afstand en opeengedrongenheid tot een vlek ineen vloeien. En een tijd lang was dit de waarschijn lijkste verklaring. Er zijn slechts enkele ne velvlekken (of niot- als zoodanig herkenbare sterrenhoopen) zichtbaar voor het bloote oog, maar Messier, een bekend Fransch „kometenjager" uit de 18de eeuw, ontdekte en catalogiseerde er een honderdtal, deze bezigheid overigens als een vrij onbelang rijk bijwerk beschouwende. Maar in den allerjongsten tijd hebben, door een nieuwe methode van onderzoek, Keelcr in Amerika en Max Wolf in Duitsch land dit al reusachtige aantal nog verba zend vergroot: langs photographischen weg ontdekten zij zulk een menigte nevels, dat op sommige plekken de verhouding van de nieuwe tot de bekende stond als 50 tot 1; wat, indien het overal aan den hemel zoo ging, tot een geheel van 500,000 nevelvlek ken zou doen besluiten. Dat zulk een verhouding in werkelijkheid bestaat, is wel is waar niet te verwachten, maar toch zal binnenkort het nevelvlekken- materiaal zóó ontzettend aangegroeid zijn, dat er haast geen oog meer op te houden, is. Men kan van de nevelvlekken nu al zeggen wat Arago van de kometen zei„Ze zijn talrijk als de vissollen in den Ooeaan." Van de wonderlijke pracht, die de nevel vlekken in een goeden kijker vert-oonen, kun nen woorden geen flauw begrip geven. Mis schien is er onder al de zoo gevarieerde lichtverschijnselen van den sterrenhemel geen, dat den intelligente» en tevens voor sehoonhcidsindrukken vatbaren besehouwer zóó diep treft, hem vervult met zóóveel ont zag voor de majesteit van de schepping. Een zeer gemakkelijk, aangenaam dames- werkjo is het b:doe 1de glasbeschilderen, niet in den zin van de gekleurde kerkramen, maar in veel eenvoudiger genre. Het glas wordt noch gegloeid noch in weeken toe stand gekleurd, wanneer het doel alleen is om het glas met een gekleurde teekenirg te versieren. Zij, die hun prestaties niet over schatten, zullen zich dikwijls niet ga; rue wagen aan het raa-k.n van moeilijke bloem ornamenten zij zullen zich veel meer thuis gevoelen met gewone lijnornamenten, waar toe natuurlijk wel eenigo handigheid, goe den smaak en nauwkeurigheid noodig is. Dit glasbeschilderen is zulk een dankbaar werkje, daar men hiermee aardige glazen in boekenkasten en buffetten, enz. kan ma ken. Van den glasblazer dient men een gJieel zuivere glasschijf te laten komen zender I blaasjes of strepen en in den gewenschten vorm. Men laat het maatnemen van do grootte van de ruit liefst aan deskundigen over, daar de fouten, die een leek maar al te gemakkelijk daarbij zou begaan, zich later hinderlijk kunnen wreken en iets te veel of iets te weinig het geheele werk on bruikbaar kan maken. Als motief kan men natuurlijk geometri sche figuren nemen, terwijl zij, die teek men kunnen, plantcnornamenten kunnen kiezen. De oorspronkelijke teekening geschiedt op wit, niet al te stijf papier. De verschillen de kleurvelden zijn te berekenen naar de algeheele grootte. Het papier wordt met wijngeest gezui verd; nergens mag een vouw in het papier zitten. Dan worden de kleurveldverdeelin- gen gemaakt. Vervolgens wordt het blad papier op de glasschijf gekleefd of tussehen twee glazen platen geklemd, waardoor men bereikt, later de teekening nauwkeurig over te kunnen trekken. Het verdient aanbeve ling het glas eenigszins schuin te zetten, daar anders de teekening voor het oog tel kens verandert. De te beschilderen vlakten worden even met in terpentijn gedrenkte watten licht troebel gewreven, ten gevolge waarvan de kleuren gemakkelijker opkle-, ven. Na tien minuten kan men dan met het, werk beginnen. Dé benoodigdheden voor dit werkje zijn heel eenvoudig en bepalen zich tot haarnaalden met spitse en stompo pun ten, voor elke kleur een nieuwe; verder terpentijn, olie en grafietpoeder met één derde deel zilverbrons; dit mengsel wordt, geroerd met lijnolie en terpentijn tot een brij, niet te vcal te gelijk, daar de massa tamelijk snel stijf wordt. Elkeen, die voor het eerst begint te wer ken op zulk glas, zal afgeschrikt worden door de onvastheid in de hand, iets. wat echter niemand behoeft te ontmoedigen, daar het al heel gauw is verdwenen. Natuurlijk spreekt het vanzelf, dat men van boven af begint te werken, om geen last van de verf te hebben; zijn nu alle, veldafscheidingen, die naar gelang der grootte 1 it 2 centimeter breed kunnen zijn, gevuld, dan laat men het eenige dagen drogen. Is de grafiet goed droog, dan kan men zonder moeite het overbodige afkrab-, ben met een mesje. Vooral dient men er voor te waken, dat er geen stof op komt, en alles goed schoon is, als men de ruitjes met verf gaat brstrijken. Het kiezen van de kleuren is natuurlijk een kwestie van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 16