VOOR DE JEUGD l&IDSCH DAGBLAD No. 14838, Woesisdag* 8 JTuli. Anno 1908, 5 ®A«'A? A°*A? «A» A*A* j A* a JL«?A« t A*A* AföJL*A«A? He Psgskwesti©. Een kleine vredestichter. Tante Lize zei, dat „het belaoholijk was." Ieder kind moest pap oten en ieder wel opgevoed kind hield er van. Maar Goudkop je ze heette eigenlijk Christine, maar moeder noemde haar altijd Goudkopje at den twoeden dag haar bord evenmin leeg als den eersten. Zij proof de éón lepeltje, maar het ging niet en zij keek vol bewon dering naar Dirk, die om een tweede portie vroeg. „Heel goed", zei tante Lize strong, „geen pap, geen gelei." Goudkopje zuchtte van verlichting. An ders nietl zij at blijmoedig haar droog brood en ging met Bets en Dirk spelen. Den derden morgen bleef Goudkopje's bord weor onaangeroerd en tot overmaat van ramp klaagde Bets, dat haar bord te vol was eu Dirk wilde geen tweede portie. „Nu moet het uit zijn", zei tante Lize boos. „Als je mijn kind was, zou ik je flink straffen, en je weet het: „geen pap, geen gelei." „Probeer het toch te eten", zei Bets on der het naar school gaan, „ik vind het ook allesbehalve lekker." „Och kom", zei Dirk, „je hebt nooit ge dacht aan lekker of niet-lekker, voor Chris tine kwam. Maar ik wou toch maar Chris tine, dat je het eten wou. Je plaagt jezelve maar." „Ik vind het zoo naar", zei Goudkopje, ,,ik kan het niet eten." Dien avond, toen zij al te bed lagen, sloop Dirk bij de meisjes in de kamer. „Christine", fluisterde hij, „ik heb een prachtig plan." „Wat voor plan?" vroeg Betsy. „Over de pap", zei Dirk en fluisterende deelde hij het don meisjes mee en trippelde to:n weer naar bed, want hij hoorde zijn moeder op de trap. Den volgenden morgen was Goudkopjo vroeg op cn druk in de weer met garen, schaar en bruin papier en Dirk en zij zaten aan de ontbijttafel, vóór de anderen boneclen waren. „Nu geen kunstjes", zei tante Lizo en zij gaf Goudkopje een heel klein bordje vol. „O, moeder, ik heb veel meer dan Chris tine", zei een der kinderen. „Ik heb geen honger vandaag, moeder", zei Marie, het oudste meisje. Tante Lize keek heel boos en nam de pan weer mee naar de keuken. „Gauw nu", fluisterde Dirk Goudkopj© toe en hij begon die andere kinderen een lang verhaal te vertellen. Toen tante Lize na een poosje terug kwam. waren alle Borden leeg. .„Mooi zoo", zeide zij, „Christine, je bent een lief kind. Vandaag krijg je gelei." Maar Goudkopje was niet op haar gemak en wilde geen gelei hebben. Toen het tijd werd om naar school te gaan, keek Dirk Goudkopje eens aan, stond op en riep een oogenblik later van uit de keuken: „Moeder, moeder, ik heb de melk omge gooid." Tante ging naar de keukon en Goudkopje stond voorzichtig op en hield iets vast, wat zij onder haar schort had. Tante Lize was bezig Dirk te beknorren, cn Gou^kopje slaagde er in, het kippenhok te bereiken. Daar vond haar tante haar een oogenblik later-en beknorde haar geducht. „Wel", vroeg Dirk haar een poosje daar na, „waar heb je den zak gelaten?" „In het kippenhok", zei Goudkopje. „Tan te Lize kwam binnen en ik moest hem la ten liggen. En hoor eens, Dirk, ik doe het nooit meer." „Je bent een domkop", zei Dirk. „Waar om niet?" Maar Goudkopjo bemerkte al spoedig, dat zij het nooit weer zou kunnen doen, want tante Lize had den zak in het kippenhok gevonden en wilde precies weten hoe die daar kwam. Toen zij hoorde, dat Goudkop je de pap in een zak onder haar schort ge gooid had, was zij heel boos en zond haar dadelijk naar bed. En dat was nog het ergste niet. Tante had tegen haar gezegd „ftu moet je naar huis en je moeder is nogal ziek; het is dus dubbel slecht van je." Dat had Goudkopje niet geweten en zij was vreeselijk bedroefd. Zij lag maar al te denken en 's middags toen de kinderen naar school waren en zij tante's naaimachine ^hoorde, sloop zij uit bed, kleedde zich aan en ging naar buiten. Toen zette zij het op een loopen en ijlde naar huis om te zien hoe het met moeder was. Maar al spoedig liep zij een oude dame tegen het lijf, die naast haar woonde. „O mevrouw Brouwer", zei Goudkopje, „weet U ook nee het met moeder gaat?" „Zij knapt "M mooi op", antwoordde de dame. „Ik wou juist naar je toegaan, om je wat te vertellen." „Wat dan?" vroeg Goudkopje nieuwsgie rig, want nu zij wist dat moeder boter werd, stelde zij. op eens meer belang in andere dingen. „Dat je voortaan een heele lieve, groote meid moet iijn, altijd op tijd op school ko men, netjes op je klecren zijn en je bordje leeg eten, want je hebt o roo'n lief broertje gekregen en die ral natuurlijk zijn groote zuster in alles nadoen." Goudkopje werd vuurrood, vloog de oude dame om den hals en liep toen hard. terug naar tante Lize. Do machine was nog in be weging en Goudkopje ging gauw weer naat bed. Nu ging de tijd gauw genoeg voorbij; wat had zij een boel te denken over dat nieuwe broertje wat verlangde zij hem te zien. 's Avonds mocht zij op staan en beneden haar melk drinken maar tante en Bets von den haar erg stil. Den volgenden morgen had Goudkopje het eerst van allen haar bord leeg. Dirk keek haar minachtend aanhij dacht dat zij bang was voor straf. Tante Lize was heel blij, omdat zij die papkwestie tot zulk een goed einde had gebracht, maar Goudkopje wist beter: het was het work van een heel klein, rumoerig ventje, met een kaal kopje en een rood gezichtje, die alles na zou doen, wat zdjn groote zuster deed en die door haar geholpen moest worden, om een flinke jon gen te worden. In een drukke straat waren twee jongens aan het vechten; zij wedijverden, wie van de twee den ander het meeste pijn zou doe». En het waren nog wel broers 1 Zij hadden bij het knikkeren twist gekregen en het spel eindigde in een gevecht. En de jongens, die er omheen stonden, juichten hen toezelfs een paar groote men- schen, die voorbij kwamen, lachten slecht* en letten er verder niet op. Maar daar kwam plotseling een hondje den weg afgesprongen; hij had in de rivier gezwommen en ging nu naar huis om te eten. Hij was hongerig en had haast om tehuis te komen, maar Fannie was een welopgevoed hondje en zag niet graag, dat menschen zich onbehoorlijk gedroegen. Een vechtpartij kon hij in het geheel niet zien; zijn kleine vriend jes thuis deden soms of zij hem wilden slaan, want het was aardig om te zien, hoe Fannie dan begon te blaffen en tusschen hen insprong. Hij zag de jongens een oogenblik aan en trachtte toen, al blaffende, ze te scheiden; hij likte hun de handen, trok hun kwispel staartend aan de mouw, ging tusschen hen in staan en zeide, zoo duidelijk als een hond dat maar zeggen kan: „Niet vechten; jelui moet je scha men. Jelui bent broers; waarom houd je geen vrede met elkander; dat is immera veel prettiger 1 De jongens er omheen en later ook da vechtersbazen begonnen te lachen om Fan-, nie's grappige manieren en dat lacheui maakte een eind aan het gevecht. Dat hond-' je deed wat hij kon om vrede te stichten; welk een' goed voorbeeld voor ons!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 9