Nieuwe I&aadsels. Anekdoten. Oplossingen der Raadsels. Goede oplossingen ontvangen van; Ingez. door „De twee Witte Roosjes". I. Do timmerman en metselaar. Zij kennen bost het woord; En als d© baas het meervoud heeft, Dan gaat het zoo als 't hoort. 6 7 8 is een stuk land, Vooral in zomertijd, 6 5 4 1 heeft zeker nooit, De luiaards sterk verblijd, 12 3 ziet gij op d© markt, Met koopwaar zwaar belaan. 4 5 1 bergt de flesschen wijn, 'k Zie 't in den kelder staan. Ingez. door Jansje v. d. Born. II. Mijn geheel bestaat uit 16 letters en is de naam van een gebouw dat in vele plaatsen van ons land gevonden wordt. 6 7 8 9 is een vogel met een krassend geluid. 13 14 16 2 12 vindt men op vele groot© gebouwen. 10 11 13 is een huisdier. 1 2 4 6 wordt vaak gebruikt in de plaats 'an verf. 3 7 10 4 12 dient ter vervaardiging der kleed ings tukken. 10 11 16 is een vervoermiddel. 5 15 14 1 is aan elk huis tot afvoer van het water. t Ingez. door „Muurbloempje". III. Zoek uit elk dier zinnen een woord, die le zamen een spreekwoord vormen. Zij hadden geen tijd om nog mot ons me© te gaan. De trein is een kwartder te laat aange komen. De rijke heer gaf den armen man eenig klein geld. Ingez. door Elias Bomli. IV. Het geheel bestaat uit 13 letters en is de schuilnaam van een Raadselvriendinnetje. Een 1 2 vindt men aan een wagen. Een 7 8 9 10 is een huisdier. •Een 3 4 5 6 11 10 neemt men dikwijls van een landschapje. 13 8 12 10 11 is afkomstig van ijzer, aat lang gelegen heeft. onder, dat hij zich geen rekenschap van den tijd kon geven. Met het hoofd in de hand gesteund en starende oogen, daoht hij aan den honger, die zich spoedig opnieuw zou doen gel den. Wat te doen, ais de tweede boterham zou zijn opgegeten. Martha werd zeker evenzeer door die vreeselijke gedachte gekweld als hij, en het moedige kind zeide niets. Toen de hon ger hun eindelijk al te zeer kwelde, aten zij de tweede boterham op en dronken de rest der koffie. Vreeselijke uren volgden elkander op eindeloos. Daar zij evenals alle levend begraven en veel «Peer sliepen dan zij meenden, gaven zij zich geen rekenschap van den tijd. XVII. Ureu van doodsangst. Do honger deed zich opnieuw gevoelen. Andreas zag, hoe Martha de handen op haar maag legde die schokte door de hevi ge kramptrekkingen. Vergeefs had hij elk hoekje van hun verblijf doorzocht; hij had niets gevonden dan een kruik met bier, waarvan zaj van tijd tot tijd een slok namen om zich op de been te houden. Uitgeput door gebrek aan voedsel liep het kind koortsig heen en weer en barstte nu en dan in tranen uit. Andreas beproef- de haar te troosten. „Martha, in 's He mels naam, schrei niet; dat breekt mij het hart. Je vader zal wel komen; het red- Ingez. door X. Kentie. V. Het geheel© woord bestaat uit 10 let to tb en iB de naam van diertjes, die in ons land dikwijls groot© onkoBten veroorzaakt hebben. 4 3 8 2 is de naam van een viervoetig dier. 5 6 4 is een voortbrengsel uit het dieren rijk en afkomstig van het. schaap. 10 2 3 8 is iets wat ieder kind kort na zijn geboorte krijgt. 1 6 9 4 wordt gezocht door reigers en ooievaars. 1 2 7 9 4 wordt opgevisoht uit de zee ed als sieraad gedragen. Ingez. door „Goudhaantje" te Leiden. Ondeugend. Maurits (tot zijn oudste zuster die heel mooi piano speelt): „Toe Elsje! speel dat mooie stuk van daareven nog eens, dan blijven alle menschen op straat staan luis teren." El je: „Waarom dat?" Maurits: „We zouden ze zoo graag eens met steentjes gooien 1" Meester: „Wat krijg je Piet, wanneer je drie appels hebt en je neemt er nog vier bij." Piet: „Klappen 1" Geen pianoles meer. Leeraar: „Hans, wat blijft er over als je van tien, drie aftrekt?" Hans: (zwijgt). Leeraar: „Zeg mij eens hoeveel vingers je hebt?" Hans: „Tien". Leeraar: „Nu, en wat heb je, als men er drie van wegnam?" Hans (blijde): „Geen pianoles meerl" Ingezonden door „Waterlelie".- Zoo'n hevige wind. Agent (barsch) tot heer die tegen een lan taarn zit met zijn arm er omheen: „wat voer jij hieruit?" Heer: „Ach agentje lief, mijn hoed en pa- raplui zijn reeds weggewaaid en nu ben ik bang ook weg te waaien." Ingezonden door H. van Heusden. Uit de kazerne. Kapitein: „Niets te klagen jongens? Smaakt het eten goed?" Soldaat: „Best, kapitein." dingswerk moet nu spoedig voltooid zijn." Waarop zij op hartverscheurenden toon antwoordde „Vader heeft al Lang geen hoop meer en juist de gedacht©, dat hij op het oogen- bhk buiten zichzelf moet zijn van wan - hoop, maakt mij aan het schreien. En dan denk ik aan zooveel, zooveel „Waaraan dan?" ..Aan d© zon, aan den hemel, aan de bloemen. Andreas, dat alles was zoo mooi. Ik wil niet sterven Hij bedekte zijn gelaat met de handen, opdat zij niet zou zien, dat ook hij schreide. Dikwijls vertelde hij haar van levend be- gravenen, die, na versoheidene dagen in de mijn te hebben doorgebracht, gered waren en het arme kind antwoordde steeds met wanhopig gebaar: „Ja, maar die hadden zeker wat t© eten." Spoedig gevoelde zij zich ziek. Zij kreeg suizingen in do ooren; toen troffen haar vreemde geluiden, als het ruischen van de zee, het rommelen van den donder; zij hoorde voetstappen van menschen en paar den en zij zeide angstig, niet wetende, dat het alles in werkelijkheid niet bestond: „Hoor jij niets?" „Neen, in het geheel niets 1" Eindelijk gaf de ondraaglijke smart An dreas een denkbeeld in, waarvan de uitvoe ring zeer zeker gevaarlijk was, maar was Kapitein: „En wordt het vleesch goed af» gedeeld. Krijgt niet de één een groot© en de and een kleine portie?'" Soldaat: „Neen, kapitein, se ejn allemaal klein." Ingezonden door „Herderinnetje"#; Zonderlinge titel. Een boer had eens een brief geschreven aan den gemeenteraad en begon als gewoon lijk zijn brief met den titel: „Edelachtbare heeren 1" Nu moest' onze boer op zekeren dag eefi brief schrijven aan de „Tweede Kamer". Hjj dacht bij zichzelve: „Deze heeren zullen wel hooger staan dan de leden van den ge meenteraad dus mocht het opschrift ook wel anders zijn. Daarom koos hij maar, om dat hij niets anders wist, het opeohrifï „Edelzestienbare heeren Toen de brief bij de heeren aankwam, lachten zij om het geval, doch ten laatste begrepen zij het tooh. L Haastige spoed ia zelden goed. II. Roermond. IIL Boterbloempje. IV. Goudvinkjé. V. Beter een ba-lf ei dan een leeg© dop- „Twee Perziken", „Azalia", „Twee Witte Roosjes", Willy en Cato Vink, „Tortelduif je", „Kruidje-roer-me-niet", P. J. Ooffrie Jr., „Flora", „De twee buurmeisjes", „De twee Lachebekjes", Cato HasselbaChj „Rbo- dodendrum", Nelia en Betsy Groen, Cornelia van Alphen, „Aloë", J. Snoeker, „Witte- kind", M. Halbmeyer, „Boterbloempje", „Muurbloem", Marietje Oudshoorn, „Mei klokje", „Hyacint", „Brunette", „Narcis", „Twee Dahlia's", G. Wakka, Israël Slager, „Lente"' Johannes Janssen, „Jacobus", Jansje en Betje van der Bom, Cato van Dorsten, Jan Konijn, „Goudhaantje", „Rozenknop", „Gele Sering", „Magnolia",1 „Populieretak", „Gebroeders", Abraham; van Rosmalen, „Lentebode", Charley Ball,' Jan en Marie v. d. Bosch, „Appelbloesem", alles niet te verkiezen boven de kwellin gen, die zij nu te doorstaan hadden? Hij zei tot zijn gezellin: „Martha ik ga naar beneden; ik zal zien of het water niet gedaald is." „Naar beneden, waar?" „Wel in de gang natuurlijk. Ik hoor het water al lang niet meer klotsen het moet dus gezakt zijn; ik neem één lamp mee, jij behoudt de andere. Ik bon spoedig te rug; vergeet vooral niet het signaal t* geven." In doodsangst smeekte zij „O neen, ga niet, laat mij niet alleen! Als je nu uitglijdt en valt ©n verdrinkt 1" Andreas beproefd© t© lachen. „Er is werkelijk geen gevaar; ik kar zwemmen, wees maar niet bang." Het was trouwens waar, dat volgens zijn berekening het water gezakt moest zijn, daar hij aannam, dat de pompen werkten van af den dag van de ramp. Daar hij voorzag, dat hij in de eerst© galerij zou moeten zwemmen, trok hij zijn buis uit en legde haar op de plank, toen omhelsde hij zijn vriendinnetje terwijl hij zeide: „Tot straks, Martha, over twee of drie, uren; wees verstandig en beloof me, dat je je niet angstig zult maken." Om hem geen verdriet t© doen, beloofr de zij het en hield haar tranen terug, maar zoodra zij hem niet meer zag, strekte zij zich op hot stroo uit en barstte in tra nen los. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 11