„Ja, maar.
RECEPT.
ALLE RLT1T.
Oordeel vod een paar bei oemdc mannen
over den Bijbel.
„De Bijbel is niet alleen een volksboek,"
feide de grooto Duitsche dichter Goethe,
„maar ook een boek der volkeren, omdat
tij de lotgevallen geeft van ccn volk als
symbool van allo overige. Hoe beschaafder
de menschheid wordt, des to mc r zal do
Bijbel gedeeltelijk als grondslag, gedeelte
lijk als middel bij de opvoeding, natuurlijk
niet door eigenwrze, maar door waarlijk
.wijze mensehen worden gebruikt."
En W. von Humboldt, een beroemd ge
leerde, verklaarde: „Hij, die rijk is aau
kennis, dringt diep in den Bijbel door; nie
mand legt hem onbevredigd ter zijde. Het
lezen in die oude boeken geeft een bron
van troost."
,,Ik heb mijn verlichte donkbeelden alleen
aan de lezing van één boek te danken,"
zoo zegt weer een ander dichter, Heine.
„Aan één boekl Zeker, het is een oud en
eenvoudig boek, bescheiden als do natuur,
ook natuurlijk als deze; een boek, dat er
alledaagsch en eenvoudig uitziet, als de zon,
die ons verwarmt, als het brood, dat ons
voedt-; een boek, dat ons zoo trouwhartig
en goed aankijkt, als een grootmoeder, die
er dagelijks in leest met de lieve, bevende
lippen en den bril op den neus. Dit boek
heet kortweg ,,het Boek," ,.de Bijbel." Met
recht noemt men het ook „Heilige Schrift."
Wie zijn God heeft, verloren, kan Hem we-
detrvinden in dit Boek, en die Hem nooit
heeft gekend, dien mensch waait er uit
te gemoet de adem van het Goddelijk
Woord."
Parijsche standbeelden.
Eenigo dagen geleden is van het ParijscKe
Monfcmartre-kerkhof een monument spoor
loos verdwenen. Iïet was een gedenkteeken
op het graf der Fransche Gretchens, die zich
ait vertwijfeling met haar kind vrijwillig
in den dood begaven. Men weet niet, waar
het monument gebleven is, of dieven het
gestolen hebben dan wel of de een of andere
preutsche beeldenstormer iets aanstootelijks
zag in de voorstelling en door wettige mid-
ielen de verwijdering wist te verkrijgen.
Dit geval herinnert aan merkwaardige
lotgevallen van andere Parijsohe gedenktee-
kenen.
Op 27 Mei 1906 word onder de gewone
plechtigheden en formaliteiten op de Place du
Panthéon een standbeeld voor Corneille ont
huld. De goede Parijzenaars stonden niet wei
nig verbaasd, toen den volgenden ochtend
het beeld verdwenen was. Desgevraagd, gaf
de Regocring het klassieke antwoordde ont
hulling en opstelling van het standbeeld voor
Corneille wafen slechts voorloopig. Het geld
voor het beeld was wel gevonden, maar thans
moeten eerst de middelen voor het voetstuk
gevonden worden. Dat kan binnen enkele
maanden het geval zijn. Tot zoo lang zal
het beeld in een staatsbewaarplaats bewaard
worden.
Dat was in 190ö. Tot heden is nog geen
voetstuk voor den armen Corneille te voor
schijn gekomen en tot op heden leidt hij in
de een of andere donkere schuur een vreug
deloos en eenzaam bestaan.
Ook voor het monument voor Karei den
Groote op de Place Notre Dame waren blijk
baar de middelen niet toereikend, want de
figuur van den Keizer staat tot op den hui-
digen dag, wat overigens de meeste menschen
niet weten, op een houten sokkel, die als
marmer geschilderd is.
Rood broesgDas.
De volgende proef, die de bekende ster
renkundige Camill© Flammarion nam,
ioont den invloed van de kleur van het
flas op den groei der planten aan.
Hij nam vier groepen planten van kruidje
roer-mij-niet; de eerste plaatste hij in een
gewonen broeibak, de tweede in een met
Wauw glas, de derde en de vierde in bak
ken, die met groen en rood glas bedekt
waren. Hij wijdde aan elk der groepen ge
lijke zorg; ook de lichtsterkte was voor al
le dezelfde. Na twee maanden waren de
plantjes onder de blauwe glazen nog in
denzclfden toestand, zij leefden, waren ge
zond, maar zij waren niet gegroeid en had
den stil gestaan in ontwikkeling. In het
groene licht waren zij wel gegroeid, zelfs
sterker dan haar tijdgenootcn in het witte
licht; maar haar toestand was toch niet
bevredigend, want boewei hoog opgescho
ten, waren zij zwak. In de roode kas scheen
er een wonder gebeurd, de zaaiplantjcs
waren in reuzen veranderd, zij waren vijf
tienmaal grooter dan haar tijdgenootcn in
de blauwe kas en viermaal grooter dan d.3
planten in de gewone kas. Bovendien brach
ten zij reeds bloemen voort, hetgeen bij
geen der andere planten het geval was;
ook de gevoeligheid was tot een verbazen
de hcogte gestegen.
Hij nam nog proeven met andere ge
wassen, o.as met jonge eikeboompjes; ook
deze maakten in de blauwe kas slechts
weinig nieuwe bladeren, maar de oude
bladeren vielen in den herfst niet af, zoo
als wel het geval was met de talrijke goed
ontwikkelde bladeren onder rood glas.
Daaruit blijkt, dat blauw licht het ver
val en den achteruitgang evenzeer ver
traagt, als dat van groei en ontwikkeling,
terwijl rood glas den groei krachtig bevor
dert.
O, dat dubbelhartig „Ja, roaa-r..."*
Altijd met zichzelf in strijd 1
't Toont een geven cn een nemen,
Als men quasi schuld belijdt.
„Jan", zei Kec, „clat aak'lig drinken
Heeft je al vaak zoo diep berouwd;
Zie 'k je nu wéér half beschonken 1..."
„Ja-, maar 'k was zoo vreeslijk koud".-
„Waarom dan niet thuis gekomen?
Hier in je eigen warme kluis
Brandt de kachel, kookt dc koffie../'
„Ja, maar 'k was zoo ver van huia".
„Wel, waarom niet hard g< loopen
Tot je in al je leden gloeit?
Dat 's gezond cn 't beste middel..."
„Ja, maar 't ben zoo gauw vermoeid".
O, dat eind'loos uitvlucht zoeken l
'k Vat niet, hoe men 't zoo verzint.
Maar de mmsch is hoogst vernuftig,
Als hij graag zichzelf verblindt.
Wil dan 't aak'lig: „Ja, maar..." mijden 1
't Komt uit lust tot ondeugd voort.
Schoon het „Ja" moos' schuld belijden,
't „Maar" is niet van plan te strijden,
Gooi dan 't „maar" toch overboord 1
Gebakken nieuwe aard
appelen.
Kleine nieuwe aardappelen worden ge
schrapt en goed gewasschen, daarna gooit
men ze in een pan met kokend water en zout
en laat ze even koken (5 minuten), dan
doet men ze op een vergiet. Nu smelt men
drie groote lepels boter en laat die even
bruin worden, dan doet men er de aardap
pelen bij; zoodra zij gaar en rondom bruin
zijn, doet men ze heet op, met een weinig
zout bestrooid.
Fallières en zijn pantalon.
To midden van al de pracht der hoffees
ten, die ter eere van president Fallières
te Londen gehouden werden, heeft de ge
vierde gast ook eenige kleine moeilijkheden
moeten doorstaan.
Engelsche en Fransche bladen vertelden
er van met zichtbaar welbehagen. De Pre
sident was nooit in het bezit geweest van
een kuitbroek, die nu al ongeveer driehon
derd jaren een noodzakelijk bestanddeel
van de Engelsche hof dracht is. De Fran
sche president had alleen maar een officieel
kostuum en dit is de gewone gala-dracht,
dde ieder burger der Republiek heeft.
In het verlangen zich op het staatsbal
te voegen naar de zeden des lands, hield
Fallières uitvoerige parlementaire discus
sies met zijn kleermaker, vóór hij naar
Engeland ging; ja, hij probeerde zelfs alle
mogelijke kuit- of kniebroek-modellen aan
den lijve. Met den besten wil der wereld
gelukte het niet, do welgedane figuur van
don President tc hullen in Britsche bof-
dracht, en het kostuuravroagstuk bleef
onopgelost.
locn koning Eduard onlangs den Presi
dent in het Elysée een bezoek bracht,
biechtte Fallières hem zijn nood; maar de
Koning gaf hem vriendschappelijk den
raad, zich daarover maar niet tc bekom
meren en maar in gewone broek aan het
hof tc verschijnen, als hij zich daarin be
haaglijk gevoelde.
Zoo verscheen de President ten Bucking-
ham-paleize in zijn lange, zwarte broek
en een ondeugende tcekenaar schepte er bet
boosaardige genoegen in, dc onderste helft
dor hofpartij met zijn stift te vereeuwigen;
daar ziet men nu niets dan slankt? beo-
nen in lange kousen en gegespte schoenen
en te midden van al deze stoltloopers twee
massieve zuilen, die geroepen zijn het
zware lichaam van den Franschen presi
dent. te schragen; inderdaad een overwel
digend komisch contrast.
Niet begrepen! „Och agent",
zei ccn wanhopige vrouw, „ik zoek een klei
ne van me met één oog."
„Wel, juffrouw", antwoordde de agent-,
„als hij zoo klein is, zou ik liever met twee
oogen zoeken."
Onderwijze r: „Wie kan me zeggen,
wie de eerste mensch was? Nu, wie weet
het?"
Jan: „Cohen, meester."
Onderwijzer: „Cohen? Hoe kom ie
daaraan? Dat. heb ik je niet geleerd. Ik heb
je geleerd, dat Adam de eerste mensch was."'
Jan: „Dat hebt u wel geleerd, maar dal
is niet zoo, meesterwant bij ons in de
straat staat op een winkelruit: Adam voor
heen Cohen."
Hoc men vóór ruim tweehonderd jaar al
juist sprak of klaagde als tegenwoordig
over dienstpersoneel, leert eeD versje van
den zpventiende-eeuwschen dichter en juwe
lier Dirk Schel te:
Twee Meiden.
Ik heb twee Meiden, die men noemd om
onderscheid.
De een de Kinder-, en de a&r de Warrik
Meid,
't Is beide naar de kunst, cn eigent lijk
gezcid:
De een is een kind te meer, en dc andre
't werken meid.
Ookecnkunst. „Mijn vrouw", vei-
telde P., „leert pianospelen, mijn dochter
krijgt vioolles en mijn zoon leert fluitspe
len."
„Welzoo", zei een vriend. „En wat leeft
erii?"
„O. ik leer dat alles te verdragen."
Compliment. Klant in den
barbierswinkel: ,.is dat hetzelfde scheer
mes. als waarmee je mij Zaterdag hebt ge
schoren?"
Barbier (die een complimentje ver
wacht): „Ja zeker, meneer, 't is hetzolfoel"
Klant: „Zoo, dan moest je mij cersv
maar eens wegmaken met chloroform vóór
je de operatie begint!"
Nictaangenaam. Heer: „Hebt
u op reis niets onpleizierigs meer ontmoet
nadat ik u gezien heb?"
Dame: ,,0, neen, mijnheer, na dien tijd
niets meer."
Uitweg. Zij: „Zeg, Eduard, het
bed van Pietje is te kort geworden. Zonden
we een nieuw voor hem koopen?"
Hij: „Vrouwlief, de tijden zijn too slecht,
het eten is zoo duur, de belasting wordt
weor hooger; laten we liever zijn haar heele-"
maal kort lateü knippen voor vüf oenten."