•ZONDAGSBLAD' IÊ-1D5CH DAGBLAD No. 14812. Juni. êmo 19©8. AAA 6 aeooÊööödöödOööö AAA EEN PINKSTERGESCHIEDENIS. •V VAM HET aguaa» L A De lente vierde feest door met haar gou den zonnestralen de aarde tc koesteren, en haar ter eere zongen de vogelkorende vlier bloeide en de gouden regen schitterde. Rein en blauw blonk de hem 1 en voorspelde een heerlijken dag. In de voorname zijwegen van het park drongen slechts flau - de geluiden door van het stadsgewoelook de wandelaars ont braken nog en voor do kerkgangers was het nog te vroeg. De ker.. lag daarginds in al haar pracht "an marmer, maar het ge dreun der kerkklokken zweeg nog, riep nog niet op tot viering van het Pinksterfeest- Professor Hinrichs stond klaar om uit te gaan. ,,Hob je waarlijk geen lust, Lucie, om de wandeling mee te maken!" vroeg hij zijn vtouw, die in ochtono'toilet aan het venster 6tond, maar zonder belangstelling uitkeek naar de heerlijke natuur. „Je weet niet hoe mooi het buiten is als de dauw nog schittert op het gras cn nu er zoovele vroolijke en feestelijk getooide menschen den lang verwachten feestdag be groeten." „Ik ken die familie-optochten en die hui lende kinderen, die boterhammen-papieren. Ik vind het vreeselijk burgerlijk. Laat mij due hier, bid ik je. Daarbij heb ik afspraak voor een vroege tennïspartij en wacht nog »totdat het nieuwe, heel eigenaardige kos tuum komt, dat ik besteld heb. Ik ben al verdrietig genoeg, want het zou ora zeven uren al zijn gekomen." „Nu, Lucie, als jc dat liever doet. Maar, als ik vragen mag, me1, wion heb je af spraak V' .Baron von Tauchert komt mij afhalen", •zcide zij kortaf. Een veelbeteekpnend hoofdschudden van den man en een fronsen van zijn wenkbrau wen cn na een kort en koel: „Vaarwel!" ging hij heen. De verwende en nog altijd mooie vrouw bleef alleen in de kamer. Zij riep het dienst meisje. „Sophie, heb jc het de modiste wel op het hart gedrukt en ook getelefoneerd, dat zij de japon vroeg zou zenden? Het is toch onverantwoordelijk om mij zoo te laten wachten Zij keek op de pendule op den schoorsteen, toen ging zij naar het met bloe men begroeide halkon, wierp het raam wijd open en keek onrustig en vol verlangen op stra -t. Hoe heerlijk de vlier ook bloeide en de kas- tanjeboomen hun met bloesem getooide tak ken uitstrekten, hoe lieflijk ook het gezang der vogels klonk, zij bemerkte niets van de betoovering van den heerlijken feestdag. Voor de villa hield een melkwagen op. De groote kannen blonken als zilver in de stra len van de morgenzon. Eiken keer weer vul de de bedrijvige vronw, die op de voorbank zat, kleine emmers met melk, welke dc jon gen, die haar hielp, dah in de huizen droeg. Aan den overkant stond een wagen met Meidoorn, die al grootendeels verkocht was, maar steeds werden er nog nieuwe takken gehaald en weggesleept. „Mevrouw, willen wij ook niet een paar takken voor do keu ken halen?" zei de keukenmeid tegen haar mevrouw, die in gedachten stond. „Hot staat altijd zoo mooi tusschen dc blinkende pannon en achter de klok. Anders kan men zich ook in het geheel niet voorstellen, dat het Pinksteren is. Wij hebben niet eens pon tekoeken in huis, die mijnheer zoo graag eet cn die zoo vol rozijnen zitten." „Er is een zandtaart", zeide de profes sorsvrouw, „maar wat mij betreft, koop maar wat van dat groene goed." Het oudje ging verheugd weg. „Eigenlijk kan het mij zoo van mevrouw spijten bromde zij binnensmonds, „dat zij zoo ir t geheel geen genoegen heeft in dat mooie feest Wat heeft men er dan aan om rijk tc zijn?" „Kleintje, geef mij maar een paar Mei takken I" riep de melkjongen van den. over kant, „ik wil moeder, dio bij den professor in dc keuken melk brengt, graag eens ver rassen." „Voor niets mag ik dat niet doen, maar voor weinig krijg je een heelen bos." De kleine, vuile handen pakten een paar takken bij elkaar. „Och, ik hob geen geld, dat kun jc toch wel begrijpent Willen wij ruilen? Dan geef ik jou wat van onze melk; hier is de kan, daar kun je nog het laatste uit opdrinken, wil je?" „Melk!" De jongen zette groote oogen op, die be gonnen te schitteren. Hij klom gauw van den wagen en liep r i.r den overkant. „Ik heb vandaag nog niets gegeten en gedron ken, en ik ben al van van morgen vier uren onderweg. Mijn keel is kurkdroog van het rondventen van n Meidoorn. Geef mij wat. Ik zal straks vragen of ik je Mei raag geven; misschien wel wat afval." „Nu, neem dan een slok Maar gauw, wat mijn oudje komt dadelijk terug!" De kleine jongen zette de groote kan aan den mond. „Ik ben al klaar", zeide hij spoedig, be droefd en teleurgesteld. Onwillekeurig had dc op het balkon staan de vrouw dit tooneeltje gadegeslagen en elk woord van de kinderen gehoord en het was haar vreemd te moede geworden. Een kind, dat honger had en toch werd er zooveel voor de armen gedaan. Zijzelve, die in ba zars cn vereenigingen was Opeens riep zij: „Kleine, breng mfj eens wat Meidoorn. Een heelen arm vol en geef er den melkjongen ook een paar takken van. omdat hij zoo goed voor je was. Zoo. Hier naast is de weg naar de keuken, de portier zal het je wel wijzen." De keukenmeid klapte in haar handen van blijdschap, toen zij de deur opendeed voor den jongen. „En nu ineens zooveel, nu kan mijnheers kamer ook groen gemaakt worden. Gister avond vroeg hij nog of niet, zooals vroeger... Nu wil ik dadelijk..."- „Neen, neent"- Mevrouw schudde van neen; dit kon later wel gebeuren. Eerst moest zij voor den jon gen zorgen, gauw chocolade koken, een groo ten kop Sophie moest van de taart een goed stuk afsnijden. „Heb je vandaag nog niets gegeten, klei ne? Neen? Nu, dan krijg je dadelijk wat!" De jongen keek verlegen naar de schoone vrouw. „Ik mag den wagen niet langer al leen laten", zeide hij angstig. De vrouw riep, dat de portier het gauw aan den man moest gaan zeggen. „Zoo, mijn klein, trouw kereltje, eet en drink nu maar." Zij :ifc bij hem op den harden keukenstoel. Een geheel nieuwe, wonderlijke vreugde bezielde haar. Wat dronk het kind smake lijk; hij hield met beide handen den groo- ten kop vast. D.e blonde krullen vielen over zijn voorhoofd. Toen at hij de koek en keek zijn beschermster dankbaar aan. „Is de man daarbuiten je vader?" „Ik heb geen vader en mijn moeder is ook dood, ik ben een pleegkind", antwoord de hij, als om het op tc Kelderen. Het klonk zoo wijs, alsof hij dikwijls zoo genoemd werd. „En hoe heet je?" „Otto, Otto Haussraann maar eigenlijk anders. Mijn pleegvader heet Haussmann." „Otto 1" i^evtouw riep dien naam uit met diepe smart. n hoe oud ben jc?" „Negen jaar!" Ook dat herhaalde zij. Slechts weinig ouder zou nu haar vroeggestorven jongen, haar Otto, geweest zijn. O, als hij nog maar leefde, dan was er veel anders geworden De band tusschen haar ca haar echtgenoot zou niet los zijn geworden; zij zou andere belangen gehad hebben cn niet toegegeven hebben aan zoo veel oppervlakkigheid, genoegen en ijdel- heid. Zij schaamde zich voor zichzelve en voor het arme kind, waaraan zij de eerste werkelijk goede daad in haar leven bewezen had, wiens honger en dorst zij als een moe der gestild had. „Vil je meegaan in den tuin, Otto? Ja? Wil ik je mooie vogels en bloemen laten zien1 Wat moet je later worden?" „Soldaat", antwoordde de jongen, „op de trompet en op de fluit blazen." Toen nam hij een stuk kalmoes uit den zak, van zijn blauw linnen blouse en ging er op fluiten. Maar hij hield op, want een machtiger ge luid deed hem zwijgen. Dc klokken van den naastbij-zijn den toren begonnen te luiden. Plechtig klonk het door de lucht, van verre en van nabij, roe pende tot inkeer en gebed. Het was de op gewonden vrouw zeldzaam te moede. Welke betoovering bezielde haarOnder de bloeien de vlierboomen en de hooge kastanjes klon ken de tonen als in een Dom. Die klank daarboven bezielde haar met een heilig ge voel de menschenliefde, die het medelijden doet opwellen en doet ontkiemen, een ran die goddelijke gewaarwordingen, die de hooge Schepper der wereld gelegd beeft in de ziel van den mennek. Zij herinnerde *fch" j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 13