WIPPE M.
tje; je briefje zag er heel netjes uit en ik
hoop er zoo nog vele te ontvangen.
„Magnolia." Ik hoop van harte, dat
je met de a.s. Pinksterdagen veel genoegen
zult hebben en goed weer zult treffen. Wat
je angst voor hoofdpijn betreft, kan ik me
dien wel begrijpen, want dat komt vaak
JToor, wanneer men slechts één enkelen dag
aan zee vertoeft.
„Doornroosje." Neen, meisje, ik
hen het niet met je eens; ik vind Gouda
%en allesbehalve aantrekkelijk plaatsje.
Jan Knottne rus. Ja, vriendje, als
je geregeld de raadsels oplost, kan je zeer
aeker een prijsje verdienen.
„Bosch-viooltje." Ik kon wel
sien, dat je erg gehaast waart, toen je mij
je vorig briefje sohreeft, want je verzuim-
det het met je waren naam te onderteeke
nen.
Wil je daar in het vervolg aan denken
Naar welke plaats in Duitsohland ga je
met de a.s. Pinkstervaoantie?
Hannes van Heusden. Ja, vriend
je, ik herinner mij je naam nog zeer goed
en hoop, dat, nu je besloten hebt opnieuw
aan ons courantje te gaan medewerken, bet
wat langer zult volhouden.
J a n 8 j e v. d. Born. Het spijt me, dat
ik onmogelijk aan je verlangen kan vol
doen. Ik heb het echter veel te druk om
aan mijn vriendinnetjes te berichten of zij
•en of ander raadsel al eens vroeger heb
ben ingezonden; je kunt dat bovendien ge
makkelijk zelf nagaan.
„De twee lachebekjes". Vrien
delijk dank voor de mooie prentkaart, die
ik van je ontving; ik vind die zwartjes
bijzonder aardig in hun typische kleeder
dracht, die men him met de tropische hitte
ran de laatste dagen bijna zou benijden.
„Pink s ter bloem". Neen, meisje,
ik ben Donderdag niet uit geweest, doch
gisteren heb ik een heerlijk fietstochtje ge
maakt' door de Scheveningsche boschjes
en langs het strand, waar het al aardig
Tol wae.
„R ood k ap j'e." Ik begrijp wel, dat
je door een en ander zoozeer in beslag ge
nomen werd, dat het je onmogelijk was
aan het oplossen, enz. mee te doen, doch
ik vertrouw, dat je voor de toekomst je
belofte gestand zult doen.
„W a t e r 1 e 1 i e." Ik moet zeggen,
dat jullie te Leiden, echte kermisklanten
bent, wiant achtereenvolgens drie kermis-
«en, is waarlijk geen gekheid 1
„Frederik de To lé do." te Oude-
wetering. Ja, vriendje, je naam plaatste
ik de vorige week abusievelijk bij de Lei de
naars, doch nu heb ik, zooals je ziet beter
opgepast. Vriendelijk dank voor de mooie
prentbriefkaart. Prettig voor je dat je in
net bezit kwam van de verlangde plaatjes.
Samuel Star. Gaarne zal ik aan je
verlangen voldoen en den heer uitgever
jo dank overbrengen. Ik hoop dat je door
het prijsje aangemoedigd zult zijn, steeds
ijverig aan ons blaadje te blijven mede
werken.
D. Binnenkamp. O, jongenlief, wat is
je broertje leelijk te pas gekomen, en wat
zal de stakker een pijn gehad hebben Ik
hoop van harte, dat het leed nu geleden
zal zijn en zijn been volmaakt in orde mo
ge komen."
„Blauwe P. eg en." Als je de raad
sels te gemakkelijk vindt, dan is 't 't beste,
dat je mij er eens eenige toezendt, die wat
mc^'liiker zijn, d.an zullen we eens zien
of je voorbeeld navolging vindt.
„Raadselvriendjes en vriend-
dinnetjes, van wie ik deze week mooie
prentkaarten ontving, dank ik voor hun
lieve attentie.
MARIE VAN AMSTEL
Ingez. door Lina de Graaf.
Mien en Wim, een leuke tweeling,
Wipten beiden, o wat pret 1
Mien haar hoedje achterover
Wim met Poes, rechtopgezet.
't Was wel niet zoo'n mooie wipplank,
Maar 't ging toch heerlijk, hoor,
In de hoogte, in de laagte,
Heel den langen middag door.
Ingez. door M. en R, de Ruyter, te Voor
schoten.
Ge ziet hier op dit plaatje
Twee kinderen op een wip.
Zij spelen heel gezellig
En zijn zeer in hun schik.
Ons poesje kijkt wat angstig.
Geloof dan ook met mij:
Zulk spelen maakt wel kind'ren,
Maar niet de poesjes blij.
Ingez. door Frederik de Toledo, te
Oudewetering.
Twee kindertjes bij elkaar,
Een broertje en een zusje.
Wat spelen ze toch liefjes daar
En poes loert op geen muschje.
Samen zijn ze thans aan 't wippen,
Ieder zit op éénen kant.
Hoor, wat snakken ze met de lippen,
Pas op, val maar niet in 't zand.
Ingez. door Martha Loozen.
Op de wipplank zitten zij
Broer en Zus en poes er bij,
Zusje houdt zich stevig vast,
Broerlief heeft de poes tot last.
Poesje roept: „Miauw, miauw 1"
Miesje zegt: „Wat ga ik gauw.''
Zus kijkt nu haar poesje aan,
Tonny roept: ,,'t Is gauw gedaan!"
Ingez. door „de twee Witte Roosjes".
Jantje, Mien tje en Minet
Hadden allen dol veel pret
Met het wippen keer op keer,
Nu eens hoog en dan weer neer.
Telkens schreeuwt Minet miauw!
Alsof 't wou zeggen: „Wat gaat dat gauw!"
Doch Jan stoort zich daar niet aan,
Maar laat de wip nog harder gaan.
Ingez. door Willy en Cato Vink
Ga je mee zus, samen wippen?
Jij bent voor mij wel wat zwaar.
Onderlinge Correspondentie.
Wie lan de raadsel vriendjes en vriendin
netjes zou mij willen helpen aan twee letters
K en E van Kwakers haverhout, die kan
daarvoor in ruil krijgen 4 letters Q, A, U
en R of 37 verschillende Zomer-album-
plaatjes Verkade.
Mijn adres is A. B. van Leeuwen, Koude
kerk bij Leiden No. 249.
Maar als ik de poes er bij neem,
Is dat stellig geen be-zwaar.
Ja, zegt zus, laat' we het eens probeeren.
Ziezoo, ik zit, dus de poes neem ik,
En daar gaat het op en neder
Hé, wat hebben we nu een schik.
Ingez. door Jo Righart van Gelder.
Uitgenoodigd wordt men weer om eea
versje te gaan maken,
Acht regels mag het zijn, om daartoe te ge
raken
Vraagt men aan deez' of geen, die het betel
kan dan wij,
Och, maakt er eens iets op, 'k doe net of
't kwam van mij.
Zoo zal het nu weer gaan, veel aardigs
zal men lezen,
Maar gaat men alles na, dan is alras be-
wezen,
Het ware woord, dat ik eens hier aan wi)
stippen,
't Is al' geen eigen wenk wat men maakt
van „Wippen."
Ingez. door „Wittekind".
In den tuin zitten Frits en Jet
Te wippen met hun poes Minet,
Zusje, ja, die is wat bang,
Doch Frits is het gewend, al lang.
Nu omhoog, dan weer omlaag,
Maar Fritsje wipt aldoor gestaag,
En eind'lijk van het wippen moe
Gaan zij naar hun bedjes toe.
Ingez. door Mientje Lemmerzaal te Kaag
Wij waren te logeeren
Bij oom in een hotel.
Hij had een grooten speeltuin,
Met tal van kinderspel.
Naar hartelust vermaakten
Wij ons en hadden schik.
Maar 't meeste op de wipplank,
Mijn kleine zus en ik.
Ingez. door Hazina Lemmerzaal, te Kaag
Zij waren twee aardige kinderen,
De kleine Mina en Piet,
Zij speelden van 's morgens tot 's avonds,
En kenden geen leed of verdriet.
't Liefst, wat zij deden, was wippen
Met de poes, dan hadden ze veel pret,
En 's avonds ging het aardige drietal
Gelijk met de kippen naar bedt
Van de mij toegezonden bijschriften bij bovenstaand aardig plaatje zijn
er ditmaal niet minder dan 20 goedgekeurd.
Ik begin er heden 10 te plaatsen, terwijl de overige in een volgend
nummer worden opgenomen, met vermelding van den naam van den
prijswinner of de prijswinster. M. v. A.