Nieuwe Raadsels. FEUILLETON. Onder cSen grond. was hij 1 Hij greep het bootje voorzichtig vast om de mooie verf niet te beschadigen, draaide zich om en zwom er vlug mee naar het strand. Alle kinderen volgden nu zijn bewegingen, want het zou allen erg ge speten hebben, als het bootje weggedre ven was. Hij werd toegejuicht en aange moedigd en toen hij eindelijk het scheepje veilig op het strand had gelegd, vielen Hendrik en Johan hem om den hals en ftlleo wilden hem streelen en liefkoozen, «onder te letten op zijn druiperige vacht en de stortbuien, die hij over hen uitschud de. En dit was niet de eenige maal geduren de deze vacantie, dat Cesar be wéés een dapper helper in den ncod te zijn. Eens •peelde er een klain meisje aan' het strand en zij was zoo in haar spel verliept, dat ftij den vloed niet had zien komen en toen tij het eindelijk bemerkte, lagen haar em mertjes en schopje midden in het water, maar Cesar zag het en haalde alles aan land. Natuurlijk werd Cesar de lieveling van alle kinderen en speet het iedereen toen Hendrik en Johan weer met hun viervoe- tigen vriend vertrokken. De stek van Paul L Prins Plougoff, een kamerheer van Paul I, was in een proces gewikkeld met een ptar boereu. Het betrof een lapje grond ran weinig waarde, waarop de prins niet eens zoozeer gevsteld was; alleen eigenlief de en koppigheid hadden hem tot dit pro ces geleid. Hij legde den Czaar de zaak uit, natuur- l'jt op zijn maaier en deze, dio hem reeds lang k^nde, hoorde hem aan en beloofde dat het in orde zou komen. Denzelfden dag liet hij den rechter, die met de zaak be fast was, bij zich ontbieden. Het was een bedeesde, oude heer, die Serge Kolossof heette. -Zijn vader was kamerdienaar bij de keizerin-weduwe ge weest en de Czaar behandelde hem dus ge meenzaam. „Serge, mijn vriend," zeide hij, „Prins Plougoff voert een proces met eenige boe ren." „Ik weet het, Sire, de stukken zijn in mijn bezit, doch ik heb ze nog niet be studeerd." „Heel goed. Bestudeer ze dan grondig. Die boeren beweren, dat dat stukje grond sinds eeuwen aan hun gemeente behoort, Joch de archieven van den prins toonen aan, dat dit onjuist is. De zaak moet der halve met de meeste rechtvaardigheid on derzocht worden." „Zeker, Sire." De volgende week liet rechter Kolossof zich bij den keizer aandienen, met een bundel stukken, die zijn magere armen nauwelijks konden omvatten. „Dat heb je gauw gedaan, Sergei" ,,Sire, ik heb de geheele zaak bestudeerd en deze week slechts halve nachten gesla pen." „Je bent een trouw dienaar. Welnu, en de eisch der boeren was ongerijmd, niet?" De rechter boog het hoofd en zeide dui delijk doch zeer zacht: „Neen Sire, in het geheel niet." „Wat blief je? Luister goed! Was de eisch der boeren redelijk of onredelijk?" „Volkomen redelijk, Sire!" „Ik begrijp het niet. Zet mij je oordeel uiteen „Het ligt voor U, Majesteit." „Ik heb geen tijd om te lezen. Aan wien wijs je den grond toe, aan Plougoff of aan de boeren?" „Aan de boeren, Sire 1" „Ben je dan vergeten, wat ik je onlangs gezegd heb?" „Volstrekt niet, Sire, maar ik heb de zaak bestudeerd." De Czaar beefde van woede. „Je hebt niets bestudeerd. Je hebt ge dacht: ik zal het tegendeel doen van wat de keizer verlangt, is 't niet? „Neen Sire, dat heb ik niet gedacht." De Czaar greep zijn stok, joeg den ver schrikten rechter in een hoek, en liet zijn wapen vier, zesmaal neerkomen op de schou ders van den ongelukkige, die zich geen oogenblik verzette en met gebogen hoofd de slagen afwachtte. Dit maakte den keizer nog woedender. „Ga heen. Je zult daarvan meer hooren." Een maand ging voorbij, gedurende welke de arme man zijn testament maakte en zijn familie vaarwel zeide, vast over tuigd dat hij naar Siberië zou worden ge stuurd. Op een avond kwam de geduchte brief, nog geen vonnis, doch kort bevel, ora den volgenden dag in ambstgewaad voor den keizer te verschijnen. Toen hij binnentrad, zat de Czaar voor zijn schrijftafel, streng en ernstig. Op een tafeltje lagen de stuk ken van de zaak-Plougoff en de keizerlijke stok met gouden knop. „Serge," begon de keizer op afgeme ten toon, „herinnert gij u het proces-Plou- goff?" „O Sire, natuurlijk." „Een maand geleden," zeide Paul, „hadt gij die alleen bestudeerd. Nu hebben wij het beiden gedaan en ik heb je laten roe pen om je te zeggen, dat je gelijk hebt. Ik vraag je excuus voor mijn drift." „0, Sire, dat is volstrekt niet noodig." „Vergeef je mij, Serge?" „Van gansoher harte, Sire." „Welnu, ik heb je onrechtvaardig ge slagen, daarom moet je mij nu slaan. Hie>r is mijn stok, sla thans even hard en even lang als ik u geslagen heb." Kolossof deinsde terug en nam den stok niet aan. „Kom, vlug als het je blieft. Ik wil ge hoorzaamheid. Sla mij op de schouders." „Sire, genade, ik heb er niete van ge voeld." „Je liegt! Slaan moet je!" Kolossof sloeg met neergeslagen oogen tegen de keizerlijke uniform. „Harder 1 Je slaat op mijn épauletten." Maar de ongelukkige rechter zag hem zóó smeekend aan, dat Paul I er een eind aan maakte. „Het is goed. Behoud mijn stok en ga )e vrienden geruststellen. Je zult spoedig meer van mij hooren." „O Sire, mag ik dien stok vernietigen?" „Volstrekt niet, je moet hem mij laten zien, eiken keer, als ik een onrechtvaardig heid wil begaan." Den volgenden dag kreeg rechter Kolos- soff bericht, dat hij tot president van het gerechtshof was benoemd. Ingez. door „de twee witto Duifjes". I Luister naar hetgeen ik u zeggen zal: Mijn eerste deel dat geeft een knal, Met mijn tweede kunt gij meten Uit mijn geheel wordt veel gegeten. Ingez. door Jan en Marie v. d. Bosch. II. Neem uit eiken zin een woord en ge krijgt een bekend spreekwoord. Hij rust na hard gewerkt te hebben. Na lang liggen roest het gereedschap. Ingez. door „Meiklokje". III. Mijn geheel bestaat uit 13 letters en is de Behuilnaam van een der raadselkinderen. 9 12 6 6 is een verkorte meisjesnaam. 4 11 12 is een dier. 13 7 10 4 is een drank. 1 2 7 6 is een jongensnaam. 1 12 12 8 is een lekkere vrucht. 4 2 3'is een lichaamsdeel. 7 2 4 is een boom. 13 12 2 is de naam van een maand. 18i „Mijn dochter? die neem ik mee!" „Dat zal je niet doen. Wat zouden wij daar een verdriet van hebben I En dat zou ,e immers ook niet kunnen, zoolang je geen werk hebt. Wees niet kwaadwillig Michel; Joe mijn tante en Clotilde, die zoo goed voor je kind zorgen, dat nieuwe verdriet niet aan „Moet ik dan alleen het verdriet hebben was het antwoord. Andreas durfde niet zeggen„gij hebt het verdiend", uit vrees hem weder boos te ma ken. De ander vervolgde onmiddellijk: „Ik zal daar binnen gaan en er eens over Jonken." Dit zeggende ging hij in een dier kleine herbergen zooals or in het Noorden van Frankrijk honderd zijn op twee honderd huizen. Andreas verwijderde zich diep bedroefd, maar toch een weinig gerustgesteld door do gedachte, dat Michel nu gedwongen was het land te verlaten. Eenige Jagen nog zwierf de ongelukkige, die er in toegestemd had zijn dochtertje bij de Clements te laten in de stad en in dn ontrek van de mijn rond. Alleen 's avonds kwam hij even bij hen binnen om Jeanne re zien, tot hij op een goeden dag, waarschijn lijk hun vermaningen tot kalmte en aan sporingen tot werken moede, verdween, zon der de minste aanwijzing omtrent zijn ver blijfplaats. Jeanne, die haar vader ondanks alles lief had, werd treurig en in zichzelf gekeercr en ging van tijd tot tijd naar buiten, om, zooals zij zeide, met vriendinnetjes te gaan spelen. Tante Adelaide maakte zich daarover vol strekt niet ongerust, maar zeide integen deel: „Het is heel goed, da' het kind pleizier heeft in spelen, dat zal haar wat afleiding geven." XII. De aanval. Dank zij de tegenwoordigheid van An dreas was er verandering gekomen in het leven van den heer Fabeit; zijn huis vroe ger zoo eenzaam was nu veel levendiger ge worden. Zijn leerling nam met verbazende bevattelijkheid al wat hem onderwezen werd in zich op. Een schoone toekomst wachtte den jon gen, wiens vriendschap voor het dochtertje van den directeur met den dag toenam. El ke gril van Martha was een ^et voor haar speelmakker en haar vadek* dikwijls lachend tot den heer F&bert: „Onze toekomstige mijningenieur zou d< wereld op zijn kop zetten, als hij er die on deugd pleizier mee kon doen. Maar, lief goed kind als zij was, vergold Martha al die kleinigheden met vriendelijke oplettendheden jegens de Clements. Ninon werd 's Zondag's dikwijls op 't kas teel gevraagd en bracht er heerlijke dagen door met de poppen en het andere mooit speelgoed van het lieve gastvrouwtje, maar nooit kwam een zweem van afgunst in hel goede hartje op en zij zeide uit volle over tuiging „Van ons beiden ben ik nog de gelukkig ste, want Martha heeft niet, behalve haai vader, nog een oom en tante en een nicht om haar lief te hebben." Jeanne wi9t wel, dat die trouwe vrienden geen bloedverwanten van haar waren, maar voor haar gevoel waren zij het wel degelijk. En Andreas was haar broer, dat stond als een paal boven water. Cesar had tot groote vreugde van zijn vrouw het werk in de diepte verwiseeld met dat van lampenist en het gezin zou geluk kig geweest zijn, hadden zij niet in voort durende onrust verkeerd over Itabier, die niets van zich liet hooren. Maar op een avond, toen Andreas was gaan wandelen in den omtrek van de mijn werd op een eenzame plaats zijn aandacht getrokken door een schaduw, die op den muur viel; hij kwam naderbij, verborgen achter een muur en wachtte af. Spoedig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1908 | | pagina 12